Koning Richard III vraagt aan zijn schoonzus Elizabeth hoe hij haar dochter voor zich kan winnen. Richard heeft de dood van Elizabeths man, koning Edward IV, op zijn geweten, hij heeft zijn broer Clarence laten vermoorden, hij heeft Anne die door zíjn toedoen weduwe is geworden, gehuwd én vermoord, hij heeft de broer van Elizabeth laten vermoorden, evenals de kroonprins en zijn broertje. Zijn schoonzus herinnert hem fijntjes, dan weer getergd, aan al die moorden: haar man, haar broer, haar zwager, haar schoonzuster, haar kinderen. Richard zegt: vergeet het verleden, denk aan de toekomst. Zij zegt: wat voor toekomst is er voor wie alles is kwijtgeraakt? Richard weet van geen ophouden. Als hij de schoot van haar dochter krijgt, kan hij Elizabeth opnieuw leven schenken, kinderen, slechts een lijn verder van haar, maar wel haar bloed. Het klonk absurd en ook bekend. Bij de mensen die door de woekerpolisaffaires compleet aan de grond zaten, kwam, na licht ingrijpen door de overheid, de beul zelf ook weer langs om de boel ‘op te lossen’. ‘Ik maak je dochter koningin,’ zegt Richard. ‘Maar hoe lang zal ze die titel dragen?’ vraagt de schoonzus, ‘zolang als de hel en Richard het goedvinden?’ Dan toch nog een happy end. Richard sneuvelt op het slagveld, vóór Elizabeths dochter ten prooi valt aan de man die, volgens de overlevering, niet kon liefhebben en daarom besloot te haten. Al die tijd plukte Richards zus een gans. Het duurt een toneelstuk lang om een gans te plukken. Bloedjes van kinderen waren inmiddels in hun slaap gesmoord en hoofden van rompen gedraaid, toen de zus een vleugel van die dooie gans probeerde te draaien. ‘Oh my god,’ hoorde ik achter me.