Fantasie 3

ingIk wachtte op de metro. In mijn broekzak voelde ik mijn telefoon, op de display stond ‘onbekend’. Normaal neem ik ‘onbekend’ niet op, maar sinds twee dagen betekende ‘onbekend’ de oranje bank en inderdaad was het Wiebe uit Leeuwarden. Wiebe viel met zijn Friese nuchterheid meteen met de deur in huis en zei dat het geld op de rekening moest staan en daarmee ontnam hij mij de kans boos te worden wat ik toch al niet van plan was zo vroeg op de morgen. Pas daarna ging hij uitleggen hoe het kwam dat die vierde overboeking gisteren niet was uitgevoerd. Het had te maken met het spoedoverboekingssysteem. Dat is tot vier uur in de lucht, zei Wiebe, en ondanks zijn snelle handelen nadat hij mijn scan per mail had ontvangen was die vierde overboeking pas om een minuut over vier door het systeem gegaan en nu was het als eerste vanochtend afgehandeld. Waarom na vier uur het hele idee van spoed niet meer bestond legde hij niet uit, maar ik vond het wel mooi dat niet alle vierentwintig uur van de dag in het teken van spoed kon staan. In de metro verloor een jongen zijn vloei. Een vrouw zei: ‘je vloei’ en de jongen haalde zijn oordopjes uit zijn oren en bukte en de vrouw zei nog: ‘anders kun je straks niet roken.’ Ik dacht na of ik de jongen gewaarschuwd zou hebben, als ik die vloei had zien vallen en ik dacht van niet, ik zou gedacht hebben: dat kan hij straks tenminste niet roken. Bij Pilates zei Renate dat we vandaag jongensdingen gingen doen en ik hing op mijn kop in de Cadillac en trok me op en zwiepte mijn benen op een plankje en waande me een heel klein beetje een artiest van Cirque du Soleil, die volgens Renate ook allemaal Pilates doen. Renate zei dat ze nog een nieuwtje had en dat nieuwtje was dat ze zwanger was. Ik zei: een Pilates-baby. Ik liep alweer buiten toen ik nog even in mijn tas keek en daar maar een sok zag. Waarom ik keek, weet ik niet. Ik kon doorlopen, die sok zou iemand wel vinden en dan kreeg ik hem volgende week wel. Maar ik ging terug, het was zo’n speciale tenensok, waarin al je tenen een apart tuitje hebben met noppen eronder zodat je voeten niet wegglijden. Ik had ze nog maar net. Ik kwam thuis met twee sokken en keek of mijn eigen bank het geld al had bijgeschreven. Het was nog precies zo als gisterenavond. Mijn saldo was klein, mijn bestedingsruimte groot. Mijn zussen en broer die bij de grootbanken zitten, hadden de bijschrijving gewoon in hun saldo gezien en uitgerekend bij mijn verantwoorde bank  was het anders. Mijn broer zei: misschien draaien de computers bij jouw bank op groene stroom en moeten ze even wachten op wat meer zon. Ik belde. De man legde uit hoe het ging met een spoedoverboeking. Dat die wel direct in de bestedingsruimte kon worden weergegeven maar dat alle gegevens later handmatig werden bijgewerkt. En ja, zei hij, waar wij vier mensen op de betaalafdeling hebben, hebben de grootbanken er misschien wel honderden. Maar toch, zei hij, zou het ook bij de grootbanken niet onmiddellijk in het saldo kunnen zitten. Misschien optisch wel, maar daarachter zat een andere werkelijkheid. En het stelde mij gerust dat geld, ook al hoefde het niet meer fysiek van de ene naar de andere bankkluis te worden gereden, niet zomaar in een milliseconde heen en weer kon flitsen.

 

Fantasie 2

ingIk belde met het o58-nummer. Ik kreeg weer het bandje met de boodschap dat dit nummer binnenkort werd opgeheven en dat de Nabestaandendesk dan alleen via een 020-nummer bereikbaar zou zijn. Na het bandje kwam Sjoukje met een kordate Friese tongval. ‘Onmiskenbaar Leeuwarden,’ zei ik tegen Sjoukje. Ze begreep het eerst niet. Ik vroeg of Sjoukje naar Amsterdam moest, net als het nummer. Nee, zei ze, ze wist niet goed waarom ‘haar’ nummer zou verdwijnen, misschien vond het hoofdkantoor 020 chiquer. Ik legde haar uit dat al mijn werk van gisteren tevergeefs leek te zijn geweest. Sjoukje zei dat een spoedoverboeking eigenlijk niet echt spoed was. Dat zo’n opdracht via een kantoor binnenkomt en dat Nabestaanden daar dan zorgvuldig naar gaat kijken voordat het geld overmaakt. Dus dat dat waarschijnlijk vanmiddag of morgenochtend zou gebeuren. Ik zei dat ik op zich geen haast had, maar dat haar collega het mij zo maandagochtend had uitgelegd en dat ik daarop het geld had klaar gezet, klaar om te worden overgemaakt en dat ik dat natuurlijk niet had gedaan als daar maandag nog helemaal niks mee zou gebeuren. Dan had ik het nog een dagje laten renderen. Sjoukje bood aan om het in de gaten te houden en mij te bellen zodra het geld overgeboekt zou worden. Net toen ik stond te roeren in de pot grijze verf om de oude leunstoel te verven, belde Sjoukje. Ze hadden helemaal geen fax binnen gekregen, ze kon nergens een opdracht vinden. Ik liet de verfpot in de steek, liep naar boven, las haar voor wat de kantoormedewerker gisteren in de ‘voor gezien’ stempel had geschreven: een kantoornummer, een medewerkernummer. Sjoukje zou met het kantoor gaan bellen. Ik ging verder met de leunstoel. Door het schuren en het verven zag ik pas hoe die stoel in elkaar zat, lang niet ieder latje was helemaal recht of gladgeschaafd. In de linker armleuning, ongeveer daar waar je hand ligt, zaten de twee putjes die ik zo goed kende van vroeger, omdat ik daar altijd met mijn wijs- en middelvinger naar zocht. Net toen ik mijn kwast weer in de verf doopte, belde Sjoukje. Die fax was waarschijnlijk in het grote niets verdwenen, zei Sjoukje. Of ik de opdracht, zoals ik die gisteren had meegekregen, kon scannen en mailen. Dat mailtje moest naar Wiebe. Ik moest er SPOED bij zetten. Ik zei dat ik er niks meer van snapte. Die man van de kas in dat oranje kantoor had nog met Nabestaanden gebeld, zei ik, om te checken of de fax was binnengekomen. Daar had hij een bevestigend antwoord op gekregen. Ik mailde Wiebe de scan. Even later, toen ik het stelhout aan het lakken was, belde Wiebe. Hij had mijn mail ontvangen en had de opdrachten in het spoedsysteem geplaatst. Ik vroeg of er nog naam-nummercontrole zou plaatsvinden. Hij was ervan overtuigd dat ik het heel goed gecheckt had. Ik zei dat dat geen antwoord op mijn vraag was. Iedereen maakt wel eens een fout, zei ik, dat moest hij toch wel weten. Toen ik het blik dicht tikte met de rubberen hamer belde Sjoukje. Ze zag dat de drie overschrijvingen nu van de rekening af waren. Drie? vroeg ik. Het zijn er toch wel vier? Sjoukje bleef even stil en zei dat die vierde zo wel zou verschijnen. Het was rond zessen, de kwast was weer schoon en mijn vingers ook en ik logde zelf in. Maar die vierde zag ik nergens. Ik belde weer met Leeuwarden. Ik vroeg naar Sjoukje. De dame kende geen Sjoukje. Ik zei: jullie zijn toch één afdeling? Ze ging op een lijst kijken, vond Sjoukje, zei dat ze vandaag van half tien tot zes werkte, ze zou er nog moeten zijn, ik zag dat het vier minuten over zes was en toen zei de dame dat Sjoukje al offline was. En dat ze morgen verlof had. Ik zei dat ik langzaam ook offline raakte, en vroeg haar of ze wist wie de hoogste baas van ING was en hoe ik die kon bereiken.

Fantasie

ingIk drukte het nummer van de Nabestaandendesk in. Het was een 058-nummer. Leeuwarden. Op alle papieren en mappen die ik had gekregen stond dat nummer. Als je het belde begon een vrouwenstem op een bandje te vertellen dat dat nummer binnenkort opgeheven werd en dan noemde ze een 020-nummer. Ik snapte niet waarom. Tegenwoordig kon je met een 010-nummer in Groningen wonen. Ik legde de jongen uit wat ik wilde en dat dat niet via internetbankieren kon en toen zei hij dat ik naar een kantoor moest gaan en daar een spoedoverboeking moest doen. Ik vroeg of het dan allemaal vandaag geregeld zou zijn, overgemaakt en zo, en hij zei dat als het voor half vier gebeurde dat dat zo was. Ik stapte op mijn nieuwe fiets, ik bedacht dat ik nog langs de fietsenwinkel moest om mijn stuur lager te laten zetten, en vroeg me af waarom ik zulke dingen altijd op maandag bedenk als die winkel dicht is, ik fietste langs de dichte fietsenwinkel en langs de metrobaan tot het volgende winkelcentrum. In het bankkantoor drukte ik op het nummertjesapparaat, ik zag nergens spoedoverboeking, dus drukte ik de hele tijd op ‘overig’ en kreeg nummer 121 met een V ervoor. Ik ging op de oranje bank zitten, ik had het al snel in de gaten: alle mensen met een K voor hun nummer werden bij de kas geholpen, alle mensen met een V voor hun nummer bij de Vragen-balie. Ik was aan de beurt, ging op zo’n oranje barkruk zitten en zei waarvoor ik kwam. Daarvoor moest ik bij de kas zijn, zei de man. Het was best druk, dus ik vroeg of ik dan een nieuw nummer moest gaan halen. Hij liep met mij mee, wees mij de knop Geld overmaken, ik zei dat ik had gezocht naar spoedoverboeking, hij zei dat hij dat snapte en zei toen dat hij mijn V-nummer wel in de rij van de kas zou plaatsen. Ik zag wel tien mensen voor mij naar de kas gaan en op een gegeven moment konden K-nummers ook bij de Vragen-balie terecht, al bleek dat een foutje van het nummertjesapparaat.  Toen verscheen mijn V-nummer voor de kasbalie. Ik ging weer op zo’n oranje kruk zitten en legde uit waarvoor ik kwam. De man vroeg om mijn paspoort en om de bankpas. Ik zei dat ik die pas niet bij me had, dat dat ook geen zin heeft omdat banken de passen van dode mensen blokkeren. Dat is zo, zei de man en hij wist het even niet meer en ging naar achteren om zijn chef te raadplegen. Er moest een formulier voor zijn, maar die had hij hier niet. Toen ging hij met de Nabestaandendesk bellen. Terwijl hij wachtte, vroeg ik: zitten ze nou nog in Leeuwarden of allemaal in Amsterdam? Hij hoopte dat het nog Leeuwarden was, er verdween daar al zoveel werkgelegenheid. De Nabestaandendesk had ook geen formulier, maar een briefje was ook goed. De man zei: volgens mij kunt u goed typen. Hij schoof het toetsenbord naar mij toe en ik draaide het beeldscherm naar mij toe en vroeg of hij aan mijn vingers kon zien dat ik snel kon typen. Nee, hij dacht het zomaar. Ik vroeg wat er in het briefje moest staan, ik typte een verzoek, ik checkte de rekeningnummers honderd keer en vroeg of ze in Leeuwarden of Amsterdam nog naam-nummercontrole zouden uitvoeren, en hij zei dat ze dat zeker zouden doen. Toen printte hij het briefje, liet mij het ondertekenen, controleerde dat ik was wie ik was, zette een stempel en krabbelde daarin wat cijfers en letters en parafen en faxte het toen. Hij vond het gek dat hij het niet kon mailen. Omdat er geen rapport uit het apparaat kwam, belde hij nog een keer om te vragen of de fax binnen was gekomen. Toen vroeg hij waar ze zaten: Leeuwarden of Amsterdam. Het was Leeuwarden. Ik vroeg of het vandaag allemaal uitgevoerd zou worden. De man keek op de klok, het was half twee en hij dacht van wel. Ik fietste weer terug, ik keek ‘s avonds op de bankrekening en er was helemaal niks afgeschreven. En ik dacht aan die eerste mevrouw die ik weken geleden had gesproken, toen ik nog van plan was naar een kantoor te gaan omdat ik dacht dat ik het daar in een klap kon regelen en dat zij toen zei dat er juist één landelijke Nabestaandendesk was om al die verschillen tussen kantoren op te heffen en ik moest lachen. Hoe hard iedereen ook probeerde, de mens liet zich niet in een repeterende computer veranderen en fantaseerde er gewoon lekker op los al naar gelang zijn eigen logica.

(On)rust

logoIk ging achter de jonge vrouw met de dubbele kinderwagen staan. Voor haar stond nog iemand en daarvoor werd iemand geholpen door de vrouw die ze in zulke open bankruimtes gastvrouw noemen. Achter mij gingen de schuifdeuren open, een oude man tikte met zijn stok tegen de schuivende deur alsof het hem niet snel genoeg ging. Hij schuifelde naar de geldautomaat, maar die deed het niet. De man tikte een paar keer tegen de muur onder de automaat en schuifelde toen weer terug. De gastvrouw zei op de valreep sorry. Uit een spreekkamer kwam een jongen in een grijs bankpak, hij kon niet printen, zei hij. Hij was behoorlijk gestrest. De gastvrouw hielp de vrouwen voor mij, belde ondertussen met iemand dat er naar de automaat gekeken moest worden en hielp ook die collega die maar bleef piepen en ijsberen dat het toch niet normaal was dat hij niet kon printen. Ik legde de gastvrouw uit waarvoor ik kwam en ze snapte het zonder extra vragen en zei dat ik zo door haar collega geholpen zou worden. Ze wees naar een kordate vrouw met kordaat zwart haar die achter een melkglazen schotje met een man aan een tafeltje zat. Ik dacht: liever in de open ruimte achter zo’n schotje door die kordate vrouw geholpen worden dan door die streskip van een jongen in zijn spreekkamer. Hij kwam nog een keer zijn kamer uit, weer vanwege het printen, nu viel hij de kordate vrouw lastig, weer die hele klaagzang tot hij ontdekte dat er geen papier in de printer zat. Toen lachte hij schaapachtig. Ik bladerde door een blaadje dat Straks heette en waarin Jeroen Krabbé en Annemarie van Gaal vertelden hoe je je op straks moest voorbereiden. De kordate vrouw was nog steeds niet klaar en toen kwam die jongen zijn kamer uit en zei dat ik ook met hem kon meekomen. Ik legde uit waarvoor ik kwam, hij pruttelde nog even wat en zei dat het niet zo eenvoudig ging als ik voorstelde, maar ik herhaalde alleen maar wat zijn collega mij vanochtend aan de telefoon had gezegd. En toen kon het toch. Hij vroeg hoe oud mijn vader was geworden. Ik zei dat zijn dood door nalatigheid kwam, hij zei dat ik er werk van moest maken, hij wilde het wel voor me doen, zo erg vond hij zulke dingen. Toen alles in orde was, zei hij dat het wel een paar dagen kon duren, dat overboeken van het geld. Omdat het  een niet alledaagse transactie was, zei hij, en omdat iedereen daar zenuwachtig van werd en omdat ze dan gingen vragen waarom hij niet zijn best had gedaan het geld binnen de bank te houden. Daarna ging ik nog even langs de jongens van de Hubo, waar ik een pianoscharnier kocht.

Skaters

zombieIk zag op tv een jongen van negentien die voor Nederland op de Olympische Spelen ging snowboarden. Hij had een paar jaar geskied zei hij, was op zijn zevende gaan snowboarden, was op zijn twaalfde Nederlands kampioen geworden en was toegetreden tot het nationale team en nu stond hij in een professionele snowboardhal en hij had stoere kleding en ongetwijfeld een heel team om zich heen van trainers en verzorgers. Ik dacht aan Tim Zom, de hoofdpersoon in de documentaire Zombie die ik zag op het filmfestival. Tim Zom was opgegroeid in Rotterdam-Zuid, had nog nooit een professioneel team om zich heen gehad, alleen maar gehoord dat hij een klotejong was, en teringlijer. Hij durfde op zijn skateboard wat niemand durfde en vorig jaar was hij in Rotterdam wereldkampioen geworden. Met het prijzengeld had hij zijn schulden afbetaald. En hij had een vriendin, bij wie hij binnen een paar weken in haar studentenkamer was ingetrokken. Ze zei: het is heel apart als iemand echt nergens anders naar toe kan. Achter haar jeugdigheid straalde de rots in de branding, het absolute rustpunt in zijn leven. Een fysiotherapeut die Tim onderzocht, zei dat zijn ene schouderblad helemaal naar buiten wees, dat hij beter op zijn lijf moest passen, dat als hij zo doorging zijn lijf over twee jaar naar de klote was, dat hij mensen om zich heen nodig had die hem konden adviseren over hoe hij zijn lijf moest gebruiken. Tim kreeg van Nike af en toe een paar schoenen toegestuurd. Tim en die snowboarder deden vergelijkbare dingen en toch lag er een oceaan tussen de stoeptegels van Rotterdam-Zuid en de sneeuw.

Violette

violetteIk zat op de vierde rij op de middelste stoel. Er waren acht rijen in totaal, veertig stoelen. In het donkere zaaltje zaten nog vier vrouwen, waarvan twee elkaar kenden. Op het scherm zei de actrice die Simone de Beauvoir speelt over het uiteindelijke succes van haar vriendin en schrijfster Violette Leduc dat er geen mooiere bevrijding is dan die via de literatuur.

Bedrog

liptonIk keek of er fruit buiten lag, druiven of iets roods. Maar ik zag alleen pompoenen. Mooie muts, zei de groenteboer, toen ik binnenstapte. Die muts had ik net gekocht in de Bijenkorf. Ik zei tegen de mevrouw van de Bijenkorf-kassa: haal de labeltje er maar gelijk af. Ze zei dat iedereen dat vandaag zei, dat van die labeltjes. Iedereen trok alles gelijk aan of zette de boel gelijk op. Ik zei dat het kwam omdat het nu nog even kon. Nu voelde het nog koud, zaterdag zou het alweer warmer worden. Misschien wel lente. De groenteboer vroeg of ik koffie wilde. Of thee. Dat was de uitwerking van de muts, dacht ik, dat wekte de indruk van kou terwijl het juist warmte gaf. Ik bestelde druiven en mandarijnen en kiwi’s en aalbessen en toen alles in de tas zat was de thee klaar. De groenteboer zei dat er suiker in de groene thee van Lipton zat. Voor de smaak. Ze had het gezien bij de Keuringsdienst van Waarde. Ik bekeek de aflevering ‘s avonds. Tussen de groene theeblaadjes van slechte kwaliteit zaten lichtbruine korreltjes. Dat bleek voor zeventig procent gewone huis-tuin-en-keukensuiker dat weer als drager diende voor smaakstoffen die aan kauwgomballen deden denken. Op de Facebook-pagina van Lipton stond een lawine aan verontwaardiging en de Lipton-medewerker die hier en daar nog probeerde om het tij te keren leek het al snel te hebben opgegeven. Wel schreef hij ergens dat je het servicenummer kon bellen om je thee terug te sturen. Dat nummer belde ik. Ik zei dat ik mijn Lipton-thee wilde retourneren. De mevrouw vroeg waarom. Ik zei dat het was vanwege de suiker. De mevrouw zei dat dat reuze meeviel. Ik zei dat zij duidelijk te lang bij Unilever werkte. Toen veranderde ze van toon. Ik moest mijn thee in een eenvoudig doosje verpakken en dat afleveren bij een postagentschap met vermelding van het dossiernummer dat de mevrouw mij gaf en dan zou ik via email een link krijgen en daar kon ik dan mijn bankrekeningnummer invullen. Het leek veel werk voor iets wat nog geen vijf euro waard was. Maar daar ging het niet om. We leefden in een wereld waarin mensen met macht iets pas wilden geloven als ze het zagen. Ik zou straks als ik naar de postbalie in de Bruna ging ook even bij de groenteboer langslopen. Desnoods maakte ik voor haar ook zo’n pakketje.