Berlijn, barbershop, Simonis

De oude Amerikaanse ambassade had er met die zware hekken, inzinkbare palen en dat robuuste beton altijd imposant uitgezien, maar nu H en ik er binnen rondliepen was het vooral heel gewoon en klein. Gangen met veel bedompte hokken, je kon aan de verf op de muren nog zien waar de kasten gestaan hadden. Van de tralies die overal aan de binnenkant voor de ramen had gezeten had een kunstenaar stoelen, tafeltjes, rekjes voor aan de muur en zelfs een bed gemaakt. Er was een video-installatie van Candice Breitz. Op een groot scherm zagen we afwisselend de acteurs Julianne Moore en Alec Baldwin het verhaal van mensen vertolken die hun land ontvlucht waren. Lang dachten we dat het twee verhalen waren, van een vrouw en van een man, al kon ik Caracas en Egypte niet met elkaar rijmen, en leek het ook onwaarschijnlijk dat een vrouw, professioneel zwemmer die na een internationale medaille nog een hand van president Assad had gehad, drie uur zwom naar de Griekse kust om uiteindelijk in Zuid-Afrika te belanden. Want er was ook nog Berlijn, maar dat was weer bij Alec, die vertelde hoe vreemd het was dat mensen alleen maar foto’s van ze namen terwijl niemand vroeg hoe het met ze was, de vluchtelingen die dagen door Europa hadden gelopen en nu uren, soms dagen in de rij stonden om zich te registreren op doorweekte schoenen. Pas na een half uur of zo kreeg ik door dat Julianne en Alec ieder drie mensen vertolkten, het zat in subtiele details, een tierap om de pols, een gouden pin op het zwarte t-shirt, een zonnebril. Ik was hier één keer eerder binnen geweest tijdens mijn studie, toen was het een heel gedoe om binnen te komen met paspoorten en stempels en beambten in grijze, te grote broeken en overhemden met emblemen op de mouwen, ik had iets nodig, iets Amerikaans. Het enige dat ik nog herkende was de bibliotheek, de donkerbruine kasten stonden er nog allemaal, leeg uiteraard, maar toch. Na de ambassade aten we scones in het zonnetje en zwierven we door de stad. In de paleistuin maakte ik een foto van H. Die foto ging ze naar haar vader sturen. Ik ken haar vader, als kind zag ik hem op de verjaardagsfeestjes van H. Toen we het Binnenhof opliepen zei H: ‘Ik dacht dat marechaussees altijd gemillimeterd haar hadden.’ Ik keek naar de vier mensen in uniform met het zwarte wapen op de buik die iets rechts van de Ridderzaal stonden. De vrouw had haar lange haar in een paardenstaart. Haar drie collega’s hadden baarden, van getrimd naar iets meer naar zo’n volle barbershopbaard. We liepen naar de Ridderzaal, ik vroeg de vier of ik op de trappen mocht poseren. H ging een foto maken. Toen ze klaar was, liepen we naar elkaar toe. Ik zei: ‘Nu nog een van ons samen.’ Ik vroeg het groepje of iemand een foto van ons wilde maken. ‘Tuurlijk,’ zei de vrouw. Ze maakte er vier. Ze gaf H haar telefoon terug. ‘Is er op jullie kazerne een barbershop?’ vroeg ik. Twee van de drie mannen brachten een hand naar hun baard. ‘Nee,’ zeiden ze. ‘Zullen wij er eentje beginnen?’ vroeg ik. Het leek ze een uitstekend idee. We besloten nog wat te eten. H wist een adresje bij de Scheveningse haven. We stapten in de tram, liepen richting strand, bekeken de zonsondergang en hadden inmiddels heel veel trek. Omdat er aan de kust flink gebouwd werd, konden we niet tussendoor steken. We liepen een stukje terug en toen tussen loodsen met vrachtwagens door naar Simonis. H vroeg: ‘Ken je het echt niet?’ We glipten nog net op tijd naar binnen. Het zat helemaal vol met Scheveningers, Aziatische gezinnen en mensen zoals H en ik die zich tegoed deden aan allerhande gebakken en gefrituurde verse vis. Aan een counter bestelde H een dubbele gebakken scholfilet met friet en drinken. Ik keek mijn ogen uit terwijl we wachtten tot ons nummer werd omgeroepen en op een van de schermen verscheen. Dat duurde heel lang. Toen ons nummer klonk, zwaaiden we.

Over tweedehands speelgoed

  • Er is een flinke deeleconomie in legpuzzels. Puzzels van 1000 stukjes zijn de hardlopers. De prijs is 1 euro per 1000 stukjes. Mensen van een bepaalde leeftijd kopen de legpuzzels grif en brengen ze na het leggen vaak ook weer terug.
  • Volwassenen die direct om negen uur op de autootjes afstormen, bekijken eerst de onderkant, komen handen tekort om de beste exemplaren vast te houden en zeggen dan dat hun kleinzoon er zo gek op is. Anderen zijn eerlijker en vertellen dat het op beurzen vooral volwassenen zijn die verzamelen, dat kinderen er niet meer naar om kijken.
  • Alleenstaande oma’s met een droevige blik vertellen me over hun kleinkinderen, hoeveel en hoe oud, een vrouw had er drie van 1 jaar. Ze bekijken een spel of een prul maar aarzelen iets te kopen. ‘Ze hebben alles toch al,’ zeggen ze, en: ‘Ze wonen ver weg, komen maar heel af en toe, daar ga ik niet allemaal spullen voor in huis halen,’ en: ‘Had ik zo’n spel gekocht, ik ben de naam kwijt, wilde die alleen maar op oma’s stoel klimmen en er weer vanaf springen.’
  • De weinige kinderen die ik zag, hebben belangstelling voor de piepkleine dingen, knutselspul waarmee je een naambordje kan maken, glimmende plakplaatjes.
  • Voor babyspullen zoals een slinger met speeltjes die in een box of een kinderwagen gehangen kan worden, is geen belangstelling, ook al ziet het er mooi uit. ‘Voor baby’s kopen mensen toch liever nieuw,’ zeiden mijn collega’s. De enigen die belangstelling hadden was een stel dat speelgoed zocht voor hun kat. Ze kochten een plastic rammelbal en twee kroellappen met belletjes eraan.
  • Een meisje van een jaar of drie nam de hoorn van de Fisherprice-telefoon op, draaide wat aan de schijf en zei: ‘Hé, een telefoon.’
  • Wat opgaat voor tweedehands auto’s gaat misschien ook op voor tweedehands speelgoed: de echte behoefte zit in Afrika. Een vrouw die een etui in de vorm van een glitterfeestmuts kocht en twee megapotloden in vrolijke kleuren zei dat haar koffer voor Egypte voor driekwart vol zat met speelgoed voor de kindertjes van de Egyptische gids die ze goed had leren kennen, maar die nu helaas dood was. ‘Er is daar geen speelgoed,’ zei ze. Een vrouw die volgens mijn collega’s koningin van een Afrikaans dorp is en ook een en al liefdadigheid, en voor wie ik dus een mooi prijsje mocht maken, kocht een hele mand autootjes en ook nog puzzels en kinderboekjes. Volgens mijn collega’s ging dat vermoedelijk allemaal naar dat Afrikaanse dorp. ‘Ze hebben helemaal niks op school,’ zei de Afrikaanse koningin.
  • Drie mensen – waaronder een man die in een zaal boven een herhalingscursus voor opsporingsambtenaar moest volgen, waar hij duidelijk weinig trek in had, maar ja, het was nu eenmaal verplicht – vroegen om Rummykub, maar dat had ik niet in mijn winkeltje.
  • Ik hielp de vrouw die legpuzzels zocht voor kinderen van een jaar of vijf, zes. We vonden in een stapel dozen twee oude kinderlegpuzzels, eentje van Beertje Colargol. De puzzels waren compleet, de vrouw was blij, vaag herkende ik in de Colargol-puzzel een van de spullen die ik na de kerstvakantie naar de bazaar heb gebracht. Voor de twee puzzels vroeg ik 1 euro.

Rapen

Iemand vroeg me voor een vrijwilligersklusje en van het een kwam het ander en zo sta ik op een maandagmorgen twee uur papieren te rapen zoals je vroeger een schoolkrant in elkaar zette. Ik praat met de man tegenover me. Hij woont niet ver bij mij vandaan, begon ooit in een flat, verhuisde na tien jaar naar een laagbouwwoning. Dat is een wooncarrière die veel mensen hier maken. Hij is inmiddels met pensioen, zijn kinderen doen boeiend werk, allemaal iets technisch, zelf werkte hij in de schakeltechniek. Voor mijn kinderen is werk een hobby, zegt hij, zo leuk vinden ze het om oplossingen te bedenken voor ingewikkelde problemen. Een andere man vertrekt alweer vroeg om zijn zestienjarige dochter uit te zwaaien. Ze gaat twee weken naar China in het kader van een uitwisselingsprogramma. Het nieuws verspreidt zich langs de tafels. ‘Hij moet eerder weg omdat zijn dochter op schoolreisje gaat,’ zegt een vrouw tegen haar licht dove buurvrouw aan de tafel waar de eerste drie A4-tjes worden geraapt. ‘Naar China.’ ‘Wij gingen eens een keertje naar Schiphol, gewoon alleen maar kijken, dat was een enorme belevenis,’ zegt de buurvrouw. Aan de tafel waar de middelste drie A4-tjes worden geraapt, rept iemand over een dagje Veluwe als schoolreisje, dat vonden ze al heel ver. Tegenwoordig is het allemaal anders, verzucht weer een ander. Het hele blad telt twintig pagina’s, de man en ik leggen de laatste vier A4-tjes op volgorde. ‘We rapen nooit het hele blad in één keer?’ vraag ik hem. ‘Ik weet ook niet waarom we het zo doen,’ zegt hij, ‘maar zo ligt het klaar en ik doe het braaf.’ Hij glimlacht. ‘Feitelijk hoeft dit natuurlijk niet meer, als ze een ander apparaat leasen, kan die het blad kant-en-klaar uitspugen.’ Maar er was een ploeg, vouwploeg heette die nog, en toen ze van de oude machine overgingen op nieuwe apparatuur wilden ze die groep niet werkloos maken. Aan de leestafel zit een hele oude dame die niet meer mag rapen, dan zouden de bladzijden allemaal door elkaar liggen, maar een stapel A4-tjes in de elektrische nietmachine steken kan ze nog wel.

Weilandplantje

Dit keer lopen we eens niet over de dijk langs het water, maar achter de huizen langs. Links tuinen, een speelveldje, openbaar groen, hoge bomen, rechts weilanden die licht oplopen naar de kronkelende dijk die deze huizen en ook het onze tegen het water beschermt. Wie hier woont, heeft fantastisch uitzicht, zoals de man op de houten bank met een grote verrekijker in zijn hand en de ANWB Vogelgids naast zich. De bank staat op de rand van zijn achtertuin en het wandelpad. ‘Ik probeer al een half uur te achterhalen welk plantje dat is,’ zegt hij terwijl hij naar het paarsgroene tapijt wijst in het weiland aan de andere kant van de sloot. De man heeft gebruinde, stevige onderarmen en dik haar tot over de kraag van zijn overhemd. ‘Het lijkt rode klaver, maar dat is het niet.’ Hij woont hier al veertig jaar en beschouwt het uitzicht als zijn landgoed. Ik zeg dat ik zo’n uitzicht ook wel zou willen hebben. Waar wij wonen? Ah, zegt de man, in die huizen met die verspringende verdiepingen? Hij is er eens binnen geweest, schitterende huizen, zegt hij. Het gras bij de buren is altijd groener. Hij heeft al heel wat meegemaakt op zijn landgoed waar tot voor kort koeien liepen. Bevallingen, beesten in de sloot en zelfs een keer een verdrinking van een koe die de kracht niet meer had om zijn kop uit het water te tillen. Sinds de boer ermee gestopt is, zijn er geen koeien meer die grazen en poepen en nu verschijnen er nieuwe plantjes. De man met de verrekijker wijst naar het vrij nieuwe grote witte huis aan de dijk. Daar woont de boer met zijn dochter. Niet slecht, zegt R. Nou, de man aarzelt, zegt dan: de boer gaat binnenkort hemelen, de nierdialyse loopt op zijn eind. Verderop ligt de boerderij, ik loop er vaak langs, een vervallen boel met verroeste machines buiten. Daar wil een projectontwikkelaar bungalows op gaan zetten, weet de man. Dan plotseling: een lepelaar. De man wijst naar de grote witte vogel met de gestrekte witte hals en de enorm lange zwarte snavel die over het weiland vliegt. Het is de eerste die de man dit jaar ziet. Gestrekte hals, net als de ooievaar, zegt hij. Het is de eerste lepelaar die ik überhaupt bewust zie. We zeggen gedag en gaan weer verder. Als we het pad naar de dijk oplopen richting de vervallen boerderij, zien we in de berm het paarsroze bloempje. Ik pluk er een en neem het mee. Thuis googel ik op ‘paars plantje in weiland’. Ik vergelijk het met het inmiddels verlepte pluksel. Paarse dovenetel, dat is het. Veel geleerd vandaag.

Cocktailketting

Ik liet een deskundige vriendin de kettingen zien. De kettingen zijn kleurrijk, roze, paars, rood, met kralen in allerlei vormen en patronen, voor zover ik kan beoordelen is het allemaal plastic of glas. Ooit waren ze van mijn schoonmoeder, toen ze stierf lieten de vier zonen het aan mij en een andere schoondochter over om ze naar believen te verdelen. Onder het mom van ‘best mooi’ en ‘je weet maar nooit wat voor gelegenheid zich nog eens voordoet’ nam ik een deel mee. Eerst hingen ze om de lat van een klerenhanger aan een haak in de badkamer, daarna lagen ze in een doos, bij elkaar alweer veertien jaar. Op een enkel exemplaar na heb ik ze nooit gedragen en dat gaat ook niet meer gebeuren – dat is het fijne van ouder worden, je weet bepaalde dingen gewoon zeker –, ik hou niet van dingen om mijn nek. Toch is wegdoen niet eenvoudig. R zei: ‘Als je iets niet moeiteloos kunt weggooien, ben je er nog niet los van.’ Ook zei hij: ‘Je gaat toch niet de sierraden van mijn moeder wegdoen?’ De vriendin liet de paarse-olijfgroene-oranje ketting door haar vingers gaan. ‘Dit is een leuke cocktailketting,’ zei ze. Wat was een cocktailketting? Een mix van kleuren. Juist ja. Twee dingen legde ze apart: een armbandje van gekweekte parels met een zilvermerk op het slotje en een paarse ketting van amethist. Maar ik ging geen Van Gogh naar de rommelmarkt brengen. Die bevestiging hielp.

Een station wegzagen

Geen sloopkogels, geen bergen puin, geen zware vrachtwagens die containers optakelen, geen verkeersinfarct. De metro’s rijden van en naar de stad alsof er niks aan de hand is, een verdieping hoger stoppen en vertrekken de treinen volgens dienstregeling. Al voor de zomer is alle glas apart weggehaald – wordt gerecycled – en zijn de gaten afgetimmerd met hout. Ook de bolle perronoverkappingen en de oude harde banken zijn weg en vervangen door veel glas en warm houten meubilair. Waarom de rookpalen zijn teruggeplaatst is me een raadsel. Sinds kort heeft het perron richting Utrecht een noodtrap en een noodlift. Toen ik hier pas woonde waren er al plannen om dit station te verbouwen en vijfentwintig jaar later is het zover. Onder het spoorviaduct liggen naast elkaar een trottoir, een fietspad en een weg. Maar sinds een week horen het trottoir en het fietspad tot de bouwplaats en zijn er op de weg vier containers geplaatst, twee aan de ene kant van het viaduct, twee aan de andere kant. De containerdeuren staan wagenwijd open. Ze doen dienst als sluis. De ene sluis is voor de fietsers, de andere voor de voetgangers. Vorige week was de linkersluis nog voor de voetgangers en rechts voor de fietsers, nu is dat andersom, voortschrijdend inzicht, iets met de veiligheid, maar mensen zijn in die paar dagen al gewend geraakt en letten niet allemaal meer op de borden boven de sluizen en de witte lijnen en de pictogrammen van een fiets en een voetganger op het asfalt. Ondertussen houdt een hijskraan achter de bouwhekken kettingen strak. Die kettingen zitten een verdieping hoger om een stuk beton dat ooit de muur was naar de lift tussen perron en stationshal. Een zaag is bezig om die muur los te snijden van een andere muur. De bouwvakker die de zaag bedient staat in het bakje van een hoogwerker, maar van waar ik sta kan hem net niet zien, zoals ik ook de kraanmachinist niet kan zien. Naast de kraan staat een man met een gele veiligheidshelm, net als ik kijkt hij omhoog, naar de kettingen en de zaag, ook hij kan zijn collega in het bakje niet zien. Verderop, helemaal links op het metroperron waar de metro’s richting de stad vertrekken, staat een andere man met een gele helm. Ook hij kijkt omhoog en vanwaar hij staat heeft hij wel zicht op zijn collega in het bakje. De perronman kan dan weer niet de collega zien aan de andere kant van de muur waar de zaag doorheen gaat, die man zie ik wel. Ooit stond ik daar boven te wachten op de lift toen ik met een fiets uit de trein was gestapt. In de lift rook het altijd een beetje naar urine. De man bij de voormalige lift zal straks, als het stuk beton loskomt, het blok misschien een beetje bijsturen als het aan de kettingen gaat draaien. De collega in het bakje moet wel de tijd krijgen om weg te komen. Verticaal op de muur loopt een rails, daarlangs gaat een metaalkleurig blad omhoog en omlaag. Langs de zaagsnede loopt water. De blauwe tegeltjes zitten trouwens nog gewoon op het beton, ongeveer tot schouderhoogte. Er krinkelt alleen wat witte rook langs de muur omhoog, waarschijnlijk de wrijvingshitte die een deel van het water tot stoom maakt. Nauwelijks stof. Deze mannen hoeven vanmiddag geen kleren uit te kloppen of longen schoon te hoesten. Ondertussen rijden de metro’s af en aan, treinen komen, treinen gaan. Luidt de opdracht: haal die muur even weg, dan kan het werk misschien door die ene man in dat hoogwerkerbakje gedaan worden. Luidt de opdracht: haal die muur ‘veilig, duurzaam en zonder overlast’ weg, dan zijn ook de kraanmachinist, de twee kijkende mannen op de grond en de rondlopende man boven cruciaal. Vijf woorden extra als opdracht, vervijfvoudiging van de salarissom. Daarom is ruim voldoende geld uitgeven zo fijn.

Ruimtepuin

Er was een probleem met ruimtepuin. Van het tv-programma Tegenlicht leerde ik dat het probleem al meer dan veertig jaar bekend is en dat het inmiddels om meer dan 100 miljoen stukken ruimteafval gaat. Met een snelheid van 7 kilometer per seconde is een stukje van een paar centimeter al een bom en kan het een satelliet in tienduizend stukjes uiteen doen spatten; of een gat slaan in het bemande ruimtestation. Er was een kunstenaar die het verschrikkelijk leek als er over 25 jaar fantastische dingen in de ruimte ontdekt werden, maar we er niet meer naartoe konden vanwege dat puin dat als bommen rond de aarde cirkelde. Hij ging het probleem visualiseren en oplossen. Prima. Hij reisde naar Dubai om daar iemand zo ver te krijgen de 8,1 miljoen dollar die Dubai jaarlijks uitgeeft aan vuurwerk te stoppen in een nog te ontwikkelen technologisch hoogstaand schoonmaaknet dat stukjes ruimtepuin vangt en meesleept naar de dampkring waar het verbrandt en als je dat dan weer precies boven Dubai doet heeft Dubai iets spectaculairders om naar te kijken dan het gebruikelijke vuurwerk dat ook nog eens erg vervuilend is. De kunstenaar liep met zijn blote voeten door het Arabische zand onder een onbewolkte hemel en zag de tienduizenden Dubaiers al zitten en kijken naar het spektakel van de vallende ruimtepuinsterren. Verder had niemand nog een idee. Niemand vindt opruimen leuk, zei iemand die dik in de commerciële kant van de ontwikkeling en lancering van satellieten zat, de wijsheid van een kleuter na. Vooruit, er was een idee voor een parkeerbaan in de ruimte, daar moesten dan alle afgedankte satellieten na hun leven naartoe, dat werd dan de vuilnisbelt. Het kon nog niet, maar iedereen vertrouwde op toekomstige technologie die superslim zou zijn. Er was zelfs een minister van Luxemburg die na de financiële crisis naar een nieuw verdienmodel voor de bv Luxemburg had gezocht en deze had gevonden in het exploiteren van de ruimte. Hij was wetten gaan schrijven naar analogie van het zeerecht. De zee is net als de ruimte van niemand, maar wat je uit de zee haalt mag je gebruiken en verkopen. Dus nam Luxemburg wetgeving aan die ruimte-exploitatie regelde. Mag dat zomaar? Ja hoor, zei de minister, de VS deden het eerder en zowel toen als nu piepte niemand. Met die wetgeving trekt Luxemburg startups aan die wel zin hebben om grondstoffen in de ruimte te gaan delven en daar geld aan kunnen verdienen dankzij de Luxemburgse wet. Er was al iemand bezig om met behulp van satellieten en bepaalde software een Google Streetview voor de zee te maken. Alle schepen in alle wateren konden realtime gevolgd worden, dus dat was smullen voor overheden, militairen, inlichtingendiensten, reders en iedereen die bereid was een abonnement op de data van die Luxemburgse startup te nemen. Wat iemand moest doen die niet wilde dat zijn boot continu op een computerscherm gevolgd werd, werd niet duidelijk. Nee, wetgeving dat al die startups hun satellietrommel na gebruik ook gingen opruimen had de Luxemburgse minister niet geschreven, hij ging niet moedwillig in zijn eigen vingers snijden. Dat leek hem meer een klusje voor de Verenigde Naties.

Ik weet helemaal niks van de ruimte, laat staan van ruimtepuin dus was het waarschijnlijk heel naïef van me dat ik de hele uitzending wachtte tot iemand ging zeggen: we stoppen er gewoon even mee. Niks gaat meer de ruimte in tot we precies weten wat voor ellende we aanrichten en hoe we de (toekomstige) puinhoop kunnen opruimen. Het was waarschijnlijk heel naïef van mij dat ik dacht: als we binnen twee dagen wereldwijd het luchtruim voor een gevaarlijk vliegtuig weten te sluiten, zonder oorlog, zonder ruzie, dan kunnen we wereldwijd toch ook de afspraak maken dat wie een satelliet in de ruimte wil hebben, dat alleen mag doen als hij die satelliet na gebruik ook weer opruimt? Als die satellieten allemaal zo belangrijk waren als iedereen beweerde, dan zou er vanzelf keihard gewerkt gaan worden aan satellieten die zichzelf aan het einde van hun leven richting de dampkring sturen om daar te sterven in het vuur. Natuurlijk maakte dat de boel duurder. Iemand in de commerciële business van het ontwikkelen en lanceren van satellieten dacht niet dat bijvoorbeeld telecombedrijven die prijs zouden willen betalen. Prima, dacht ik, dan is bepaalde supersnelle communicatie kennelijk nog te duur. Dan duurt het nog maar een paar jaar langer voor al onze apparaten met elkaar kunnen praten; dan wachten we nog een poosje voor onze blote kont in onze achtertuin zichtbaar is voor iedereen die bereid is voor surveillance te betalen; dan stellen we de oorlogsvoering in de ruimte nog eventjes uit. Dat laatste leek me sowieso wenselijk, op aarde was de animo voor oorlog de laatste decennia fors gedaald en zo’n nieuw speelterrein kon die trend zomaar doorkruisen. En waar bleef de mens die op zijn minst pleitte voor een belasting op iedere satelliet, een soort verwijderingsbijdrage zoals wij die betalen bij de aankoop van ieder apparaat? Dan hadden we alvast een potje waarmee we de nog te ontwikkelen schoonmaakoperaties konden financieren. Dan hoefden we niet over vijftig jaar door zo’n zelfde getouwtrek als nu met de CO2. Ik wachtte en wachtte. ‘Geen’ of ‘minder’ bestonden niet in het ruimtewoordenboek. Méér satellieten, dat was een onwrikbaar gegeven, tienduizenden per jaar, dit werd de gouden eeuw voor de exploitatie van de ruimte, een satellietje lag voor twintigduizend euro binnen uw en mijn handbereik. Dat we ons hele communicatie, zelfrijdende auto’s, operatierobots en wat al niet meer, afhankelijk maakten van satellieten die een steeds grotere kans liepen om na een botsing zelf ruimtepuin te worden, daarover had niemand het concreet. Ik wilde wel eens weten wat het dan op aarde allemaal niet meer deed. De ruimte was van niemand en van iedereen en zoals altijd waren de rommel en risico’s saai, iets van later zorg, voor de overheid, de belastingbetaler, daar moest je de cowboys die nu zo lekker avontuurlijk bezig waren niet mee lastig vallen. Zelfs toen de aftiteling al bezig was, hoopte ik nog op een wonder, op een ET die met piepstem zwak protesteerde. Ook die hoop was buitengewoon naïef.