Dit keer lopen we eens niet over de dijk langs het water, maar achter de huizen langs. Links tuinen, een speelveldje, openbaar groen, hoge bomen, rechts weilanden die licht oplopen naar de kronkelende dijk die deze huizen en ook het onze tegen het water beschermt. Wie hier woont, heeft fantastisch uitzicht, zoals de man op de houten bank met een grote verrekijker in zijn hand en de ANWB Vogelgids naast zich. De bank staat op de rand van zijn achtertuin en het wandelpad. ‘Ik probeer al een half uur te achterhalen welk plantje dat is,’ zegt hij terwijl hij naar het paarsgroene tapijt wijst in het weiland aan de andere kant van de sloot. De man heeft gebruinde, stevige onderarmen en dik haar tot over de kraag van zijn overhemd. ‘Het lijkt rode klaver, maar dat is het niet.’ Hij woont hier al veertig jaar en beschouwt het uitzicht als zijn landgoed. Ik zeg dat ik zo’n uitzicht ook wel zou willen hebben. Waar wij wonen? Ah, zegt de man, in die huizen met die verspringende verdiepingen? Hij is er eens binnen geweest, schitterende huizen, zegt hij. Het gras bij de buren is altijd groener. Hij heeft al heel wat meegemaakt op zijn landgoed waar tot voor kort koeien liepen. Bevallingen, beesten in de sloot en zelfs een keer een verdrinking van een koe die de kracht niet meer had om zijn kop uit het water te tillen. Sinds de boer ermee gestopt is, zijn er geen koeien meer die grazen en poepen en nu verschijnen er nieuwe plantjes. De man met de verrekijker wijst naar het vrij nieuwe grote witte huis aan de dijk. Daar woont de boer met zijn dochter. Niet slecht, zegt R. Nou, de man aarzelt, zegt dan: de boer gaat binnenkort hemelen, de nierdialyse loopt op zijn eind. Verderop ligt de boerderij, ik loop er vaak langs, een vervallen boel met verroeste machines buiten. Daar wil een projectontwikkelaar bungalows op gaan zetten, weet de man. Dan plotseling: een lepelaar. De man wijst naar de grote witte vogel met de gestrekte witte hals en de enorm lange zwarte snavel die over het weiland vliegt. Het is de eerste die de man dit jaar ziet. Gestrekte hals, net als de ooievaar, zegt hij. Het is de eerste lepelaar die ik überhaupt bewust zie. We zeggen gedag en gaan weer verder. Als we het pad naar de dijk oplopen richting de vervallen boerderij, zien we in de berm het paarsroze bloempje. Ik pluk er een en neem het mee. Thuis googel ik op ‘paars plantje in weiland’. Ik vergelijk het met het inmiddels verlepte pluksel. Paarse dovenetel, dat is het. Veel geleerd vandaag.