M had de methode zelf ontwikkeld, de therapie met klei. En al wist ik niks van beeldende therapie, ik snapte onmiddellijk dat er niks zo direct is al klei: je hebt je handen en die klei. Bij verf zit er toch een kwast tussen, en ook als je direct je vingers of voor mijn part je neus of je tenen in de verf doopt, dan is er altijd nog papier nodig, of een doek of iets waarop je die verf aanbrengt voor er iets kan ontstaan. Beeldhouwen, dat komt ook in de buurt, een beeld laten ontstaan uit een brok steen of een stuk hout, maar ook dat kun je niet met je bloten handen, je hebt een hamer en een beitel nodig om steen of hout weg te hakken. ‘Bij deze kinderen,’ zei M, ‘is er helemaal geen eenduidigheid onder vaktherapeuten over de behandeling. In asielzoekerscentra doen ze weer heel wat anders dan bij de organisatie waar ik werk.’ Voor die zelfontwikkelde methode had ze een 8,5 gekregen. En dan was er nog de onderzoekspresentatie. Ik was er vorige week bij en ik had vol bewondering naar M zitten kijken, de rust, het overwicht, de leiding die ze zo natuurlijk had genomen tegenover de examinatoren. En zelfs toen de examinatoren terugkwamen met hun voorgestanste formulieren en er een groot misverstand bleek, en M kalm zei dat hun oordeel ‘kut’ was, nam ze weer de regie en stelde uitstekende vragen. En nu bereidde ze zich opnieuw voor om het misverstand te herstellen en op haar verzoek dacht ik mee en ik leerde veel. ‘Vertel over je reis,’ suggereerde ik, ‘vertel waarom je bepaalde keuzes hebt gemaakt, met onderbouwing, en dat je ook wel snapt dat er nog haken en ogen zitten aan de methode en aan het onderzoek. Zo laat je zien dat je kritisch bent. Maar je doet je best in een vakgebied waar de mensen die over het geld gaan simpele bewijzen willen, cijfers, omdat ze geen tijd willen uittrekken om te komen kijken naar de glimlach op het gezicht van een voorheen somber kind, naar zijn toegekomen kracht, naar de draai die het kind gevonden lijkt te hebben in zijn klas, want dat is het effect van aandacht, oprechte aandacht voor een kind dat een vracht ervaringen in zich draagt die wij dankzij vierenzeventig jaar vrede niet hoeven te dragen.’ M zei: ‘Zeventig procent van het resultaat van therapieën komt op het conto van de relatie behandelaar-cliënt. Dat is uitvoerig aangetoond.’ En ik gunde al die kinderen die niet het geluk hadden om, zoals ik, groot te worden ‘in een tuin waar [een generatie lang] de doornen van de rozenstruiken zijn geknipt’ – een uitspraak die ik ontleen aan de NRC-column van Maxim Februari die hem weer ontleent aan natuurkundige Eric Weinstein –, een behandelaar als M. Voor de kerst heeft ze haar diploma op zak.
Categorie: blog
Wedstrijdje
Het lijf is in de lange warme zomer gewend geraakt aan dertig, zelfs veertig graden en nu voelt twintig graden in de keuken kil. ‘Brrr,’ zegt R die zijn handen tegen elkaar wrijft en aan het puntje van zijn neus voelt. We hoeven alleen maar het klepje van de thermostaat omhoog te klappen, het wieltje naar de dagstand te draaien en een temperatuur te kiezen die boven de huidige ligt en dan slaat boven in huis een machine aan die aardgas gaat verbranden en daarmee water verwarmt terwijl onder in huis een pomp stroom gaat trekken om dat warme water door alle buizen te verspreiden. ‘Maar ja,’ zegt R, ‘dat mag natuurlijk pas na 1 oktober,’ waarbij hij naar mij kijkt. Ik heb van ons energieverbruik een sport gemaakt. Iedere eerste dag van de maand open ik de deur van de meterkast, maak met mijn telefoon een foto van de meterstanden, typ die standen in een excel-bestandje dat ik speciaal daarvoor heb gemaakt en dankzij een paar formules rolt vanzelf het maandverbruik en het jaarverbruik tot nu toe op het scherm en kan ik de nieuwste cijfers vergelijken met de vorige maandgemiddelden en met de cijfers van een jaar geleden. Dat excel-bestandje is makkelijk, maar met pen en papier kun je exact zo’n zelfde tabelletje maken en bijhouden. Vrijwel altijd kan ik daarna tegen R en mezelf zeggen dat we goed bezig zijn. Die 1 oktober-grens heb ik nooit genoemd, maar dat is effect van een wedstrijd: ook al ben je alleen toeschouwer, je kunt zo enthousiast raken door het spelletje dat je nieuwe regels aandraagt om de kans op succes te vergroten. Voortbordurend op die 1 oktober bedenk ik alweer een nieuwe, hogere lat: we kunnen ook kijken hoe lang we het aanzetten van de verwarming kunnen uitstellen. Dankzij de steeds langere zomers en hogere temperaturen is dat trouwens niet eens zo moeilijk. In de tussentijd doen we als de dieren en zoeken we de gunstige plekken op: boven in de werkkamer zit over de hele breedte een raam en door dat raam komt van ’s ochtends vroeg tot ver in de middag zon (als de wolken niet in de weg zitten) . Ook het waxinelichtje dat de thee in mijn theepot warm houdt, draagt zijn steentje bij. Ik hoorde laatst een speleoloog op de radio vertellen dat hij in zijn uitrusting altijd een waxinelichtje heeft vanwege de geweldige hoeveelheid warmte die daar vanaf komt. Een extra paar sokken en een vest of trui doen binnen vijf minuten trouwens ook wonderen.
Squat
Misschien kon ik het ooit als kind: met platte voeten gehurkt op de grond zitten. Ik heb er geen herinnering aan, er zijn ook geen foto’s die als bewijs kunnen dienen. Wat ik wel weet is dit. Zodra ik in de afgelopen dertig jaar een kind of een volwassene in deze gehurkte positie zag, voelde ik jaloezie en zei ik tegen mezelf: die mensen zijn uit andere klei gebakken. Soms deed ik een poging, maar die bleef altijd steken: óf met platte voeten op de grond maar met de billen hoog in de lucht, óf in hurkzit maar met de hakken ver van de vloer. Daarmee had ik mijn stelling bewezen. Sinds maart doe ik crossfit: een combinatie van gymnastiek, atletiek en gewichtheffen. Ik leer heel veel nieuwe woorden, waaronder de squat. De squat is een hippe naam voor de hurkzit met de voeten plat op de vloer. Wallball is ook een term uit de nieuwe taal die altijd samengaat met de squat. Je neemt een zware, niet stuiterende bal in je handen, je gaat met je gezicht dicht bij de muur staan, je houdt de bal voor je gezicht, je maakt die hurkzit met de voeten plat op de vloer, komt dan omhoog, werpt de bal tegen een groene lijn hoog op de muur, vangt de bal op en gaat met die bal weer door de knieën. En dat twintig keer, veertig keer, honderdvijftig keer. Omdat ik voor die crossfit betaal, ga ik er iedere week heen en omdat ik er ben wil ik de oefeningen zo goed mogelijk doen. Dus ben ik tijdens onze wandelvakantie de hurkzit dagelijks gaan oefenen. Net als trouwens het afrollen van het bovenlijf met gestrekte benen tot de handen de grond raken. Het werkte allebei weldadig voor de moe gewandelde benen, maar belangrijker: ik wist de billen steeds lager te krijgen tot ze nu zelfs lager komen dan de knieën. Na dertig jaar ben ik een drogreden armer.
2x Noorwegen
De eerste keer dat Noorwegen langskwam op deze zaterdag was ’s ochtends. Ik stond in de deuropening van de kerkzaal te luisteren naar een volwassenenkoor en een kinderkoor toen P me op de schouder tikte. P, die ik heb leren kennen via de hoboïste in het ensemble waarin ik vroeger speelde, stond verderop in de hal met een stand van zijn werk voor vluchtelingen; alles en iedereen die dit gebouw gebruikte, presenteerde zich vandaag. Vóór de zomervakantie had P me gekoppeld aan mevrouw B die ik twee keer hielp met de beginselen van het fietsen. Toen moest ik onze derde afspraak afzeggen, daarna zegde B een keer af, en nog een keer en toen begon de zomervakantie. B is er, zei hij. Ik liep met P mee naar de stand waar ik het lekkere Eritrese brood al rook. Het ene was licht zoet, het andere met kruiden erdoor. Ik schudde B de hand, zij had het brood gebakken, ze was vroeger bakker voordat ze chauffeur in het leger moest worden in het land dat ze een paar jaar geleden verlaten had. Ze was deze zomer naar Noorwegen geweest, zei ze, vier weken, familiebezoek, druk geweest. Hoe gaat het met fietsen? vroeg ik. Ja, ze wilde weer graag les. Ik zei: wil je nu gelijk afspreken of stuur je me een whatsapp? Ze ging me appen. Oké, zei ik. De tweede keer Noorwegen kwam ’s avonds tijdens de voorstelling Know Hows van het Nationale gezelschap voor hedendaagse dans uit, jawel, Noorwegen. Carte Blanche heette het gezelschap. De voorstelling begon met een danser op skeelers met een superstretch rokje in slangenleerlook, een strak wielershirt, gigantisch mislukte voetbaloranje lipfillers en een woest uitgevallen Dolly Parton-pruik. Het eindigde met een liedregel die eindeloos herhaald werd door een steeds kleinere groep dansers die met lichte dwang andere dansers een voor een van het podium werkten: It’s time to / say goodbye / to countries I never / saw and shared with you / Now yes / we’ll experience, say / we’ll go with you / go on ships across the sea. Daartussen zag ik onnavolgbare bewegingen, fantastische kostuums en in mijn hoofd stroomden coherente gedachten over planten en wormen en de schoonheid en wonderbaarlijkheid van het leven.
Wormenhotel (4)
Met een bananenschil en vier gebruikte koffiepads liep ik naar de composttoren. Ik haalde het deksel van de bovenste emmer, scheurde de pads open, verdeelde de koffie samen met de bananenschil over het eerder gedeponeerde groenvoer waarvan ik nog niet echt kon beoordelen of de wormen er al soepel doorheen gleden en er van sabbelden, of ze al bezig waren om de celwanden van het groente- en fruitafval te breken en het vrijgekomen water en de voedingsstoffen uit te poepen, wat uiteindelijk in de onderste emmer een zeer geconcentreerde vloeibare mest moest gaan opleveren. Daarom tilde ik de bovenste emmer voorzichtig op. En daar waren ze, mijn eerste eigen levende have, ik hoefde niet te peuren, ze bewogen talrijk en sierlijk door elkaar op het zwarte compostgoud van Henk en vlakbij het verse voedsel in de bovenste emmer. Snel zette ik de emmer terug. Ik had gelezen dat ik op deze manier al snel een kilo wormen zou hebben en dat die in één week 3,5 kilo keukenafval kunnen verwerken. Misschien kon ik over een paar weken al een vierde emmer aan de toren toevoegen. Misschien moest ik over twee maanden wel net zulke grote rechthoekige bakken overwegen als die ik bij Henk in de tuin had gezien. Als het echt lekker liep, zou ik de groentevrienden kunnen vragen hun groente- en fruitafval aan mij te geven.
Plantenzorg
Omdat ik het nog nooit aan de hand heb gehad, had ik het niet in de gaten. Ik dacht dat de witte plekken op het blad van de nieuwe planten restanten waren van het plantenvoedsel dat ik door het water in de gieter had gedaan. Het was zonnig toen ik de nieuwe aanplant begoot. Maar de witte vlekken werden groter en zaten alleen op de Phloxen; niet op de Dikke Floskes, niet op de Lobelia’s Blaue Auslese die trouwens nog prachtig blauw bloeien, en die ik tegelijk met de Phloxen in de grond had gezet en begoten. Dus ging ik zoeken op internet en las ik dat Phloxen gevoeling zijn voor meeldauw. Echte meeldauw zit op de bovenkant van het blad, valse meeldauw op de onderkant. Ik bekeek de foto’s. Ja, het leek erg op wat ik zag op mijn Phloxen. Toen ging ik weer zoeken en vond ik wat ik zocht. Ik pakte de plantenspuit en de kleine maatbeker. Ik mat 200 milliliter melk af en 300 milliliter water. Uit het gootsteenkastje pakte ik de kleine knaloranje trechter, zette die op de plantenspuit, goot het water en de melk er doorheen en schudde even flink met de plantenspuit. Toen ging ik met een fijne schaar, een plastic zakje en de plantenspuit naar de tuin. Eerst knipte ik alle aangetaste blad weg en zorgde ervoor dat ieder ziek blaadje, ieder frummeltje met schimmel in het zakje belandde, daarna spoot ik de phloxen van alle kanten onder het melkmengsel. Het zakje met het aangetaste blad gooide ik in de keuken in de afvalbak, de schaar reinigde ik grondig. Al deze handelingen zijn nu ruim een week geleden en de Phloxen bloeien ondanks hun bijna kaalgeknipte stengels mooi roze. Ik had gelezen dat als het leed na tien dagen niet geleden was ik de behandeling kon herhalen. Ik twijfel of het minuscule wit dat ik zie melkresten zijn of nieuwe meeldauw, daarom meet ik weer melk en water af en spuit rijkelijk.
Wrange druiven
De jaren dertig van de vorige week, het midwesten van de Verenigde Staten. Na jaren van grootschalige monocultuur teisteren droogte en wind de boeren in het midwesten. Alles wat grond en water zou kunnen vasthouden is weggehaald, omgehakt, iedere vierkante centimeter is aangewend voor de productie en als de genadeloze zon de bovenste laag aarde tot stof droogt en de wind het stof meeneemt en de dagen in duisternis hult, en als dan de mais- en katoenplanten omvallen in de losse, droge aarde, aangewakkerd door de voortrazende wind, dan is er weinig hoop meer. Na talloze mislukte oogsten is het land inmiddels beleend en de vertegenwoordigers van de banken komen naar de boeren. John Steinbeck schrijft het genadeloos precies op in de klassiek geworden roman The Grapes of Wrath (De druiven der gramschap).
De vertegenwoordigers zitten in hun auto’s en leggen het uit aan de boeren die gehurkt in het stof zitten; verderop de vrouwen, de kinderen in verwassen en versleten kleren.
– Je weet dat het land arm is. Je hebt er lang genoeg op gezwoegd. God weet ’t. […] Je weet wat katoen voor het land is: dat is roofbouw, het zuigt het bloed eruit. […] Een mens kan land bezitten, zolang hij maar kan eten en de belasting kan betalen. Tot op een keer zijn oogst mislukt en hij geld moet lenen van de bank. Maar – begrijp goed, een bank […] kan dat niet, omdat die wezens geen lucht ademen, geen karbonades eten. Zij ademen winst; ze eten rente. Als ze het niet krijgen, gaan ze dood, zoals jij doodgaat zonder lucht, zonder karbonades.
– Misschien is het volgend jaar wel een goed jaar. Misschien schiet de katoenprijs wel omhoog met al die oorlogen in de wereld. Maken ze geen explosieven uit katoen? En uniformen?
– Daar kunnen we niet op rekenen. De bank, het monster, moet aldoor winst maken. Het kan niet wachten. Dan gaat het dood. Nee, de belastingen gaan door. Als het monster niet meer groeit, gaat het dood.
– We kunnen niet nog een kleiner aandeel van de oogst houden – we verhongeren nu al haast. […] We hebben geen kleren, ze zijn gescheurd en haveloos.
– Eén man op een tractor kan de plaats van twaalf of veertien families innemen. Betaal hem zijn loon en neem de hele oogst. We moeten het doen. We vinden het niet prettig. Maar het monster is ziek. […] We moeten gauw de katoen oogsten, voordat het land uitgeput is. Dan verkopen we het land. Hopen gezinnen in het oosten zouden wel een stuk land willen bezitten.
– En wij dan?
– Jullie zullen van het land af moeten.
–Maar […] Grootvader heeft het land ontgonnen, Indianen verdreven en gedood, slangen gedood. We zijn hier geboren.
– Dat weten we allemaal. Wij zijn het niet, het is de bank. De bank is geen mens. En een eigenaar met twintigduizend hectare is ook geen mens. Dat is een monster.
– Ja, maar de bank bestaat uit mensen.
– Nee, daar vergis je je heel erg. De bank is iets anders dan mensen. Het zit zo dat iedere man in een bank een hekel heeft aan wat de bank doet, en toch doet de bank het. De bank is iets groters dan mensen, zeg ik je. Het is een monster. Door mensen gemaakt, maar ze kunnen het niet meer aan.
– Grootvader heeft Indianen gedood, vader heeft slangen gedood voor het land. Misschien kunnen wij banken doden.
– Jullie zullen moeten gaan.
– We zullen onze geweren pakken, net als grootvader toen de indianen kwamen.
– Als jullie proberen te blijven, stelen jullie, als jullie doden om te blijven, zijn jullie moordenaars. Het monster is geen mens, maar het kan mensen laten doen wat het wil.
– Maar als we gaan, waar moeten we dan heen? […] We hebben geen geld.
– Het spijt ons […] De bank, de twintigduizendhectarebezitter, is daar niet verantwoordelijk voor.
De roman staat vol met dit soort dialogen.
Vorig jaar schreef Jan van Mersbergen dat deze roman verplichte kost moest zijn voor eerstejaars economiestudenten. En dus niet vanwege die voortreffelijke dialogen.