‘De bazaar heeft een groot probleem,’ zei de boekenman. Hij staat zelf nooit achter de boekentafel op de tweewekelijkse bazaardag, maar selecteert in de luwte alle binnenkomende boeken op verkoopbaarheid. Regelmatig mag hij naar een huis van een overledene om uit de boekenkast(en) de bruikbare exemplaren te halen. Het doet hem pijn dat romannetjes en thrillers hard lopen, maar naar goede literatuur of mooie historische boeken nauwelijks vraag is. ‘Wat is het probleem?’ vroeg ik. ‘De dozen,’ zei hij. De dozen waarin de bazaar alles wat nog niet verkocht is of nieuw binnenkomt bewaart en op verkoopdagen weer uitstalt, waren op. Hij was al een paar keer naar de goederendeur van Albert Heijn gegaan om nieuwe sinaasappel- en mandarijnendozen te halen, tevergeefs. Na drie pogingen was hij gaan vragen wat er aan de hand was. ‘Ze gaan ze zelf hergebruiken,’ zei hij. Hij begreep het wel, want het zijn prima dozen. ‘En Jumbo?’ vroeg ik. De sinaasappeldozen van Jumbo waren niet stapelbaar. Ik wist dat er nu allerhande bazaarmensen bij alle andere supermarkten in de wijk speurden en misschien zou er even een oplossing zijn. Maar niet voor lang, want als AH dit deed, dan zou de rest snel volgen. Wel heel veel gratis spullen, geen gratis dozen, dat was de nieuwe realiteit.
Categorie: blog
Wormenhotel (6)
R dacht dat het door de bananenschillen in het groenafvalbakje kwam. Volgens hem was er iets veranderd in de bananenwereld, werd er niet meer gespoten of juist wel. Ik vroeg het de groentevriend. ‘Chiquita is de enige die niet spuit,’ zei hij. ‘Omdat het bestrijdingsmiddel van de bananen afdruipt en in de wortels komt en via de wortels weer in de banaan en dat wil Chiquita niet.’ Ik nam het aan, al stond me bij dat het met de banaan niet goed ging. Over de hele wereld was er genetisch maar één soort. Er was een schimmel die het blad aantastte, wat de plant aanzette tot snel afrijpen waardoor het onmogelijk zou worden om nog onrijpe bananen naar Europa te verschepen. En dan was er nog een bodemschimmel die de plant in het zijn hart raakte. Het leek me sterk dat Chiquita daar geen last van had.
Volgens mij kwamen de fruitvliegjes van de wormentoren in het halletje bij de fietsen al zag je ze daar nauwelijks. Ik nam de wormentoren mee naar de voortuin en tilde de toren uit de onderste emmer. Er zat flink wat wormensap onderin. Ik zette de toren weer terug. Daarna tilde ik de bovenste emmers uit de tweede emmer. Ik zag een druk wormenleven in de compost die ik van Henk had gekregen, veel drukker dan een week of wat geleden. Daarna tilde ik de bovenste emmer uit de derde en daar was het afval al flink bruin gekleurd en duidelijk aan het composteren met ook hier behoorlijk wat wormen. Tot slot haalde ik het deksel van de bovenste emmer. Daar zaten en vlogen ze: ontelbare fruitvliegjes op het nog weinig verteerde bovenste afval dat er behoorlijk nat uitzag. Binnen kon niet langer, dat was duidelijk, dus pakte ik mijn sleutelbos en liep ik met de emmers buiten om naar de achtertuin. Ik ontgrendelde de poort, liep de tuin in, zette de toren dicht bij de opening in de muur naar de ruimte onder het terras, stapte met mijn rechterbeen naar binnen, draaide mijn bovenlijf mee en trok ten slotte mijn linkerbeen in de verdiepte ruimte. Met een licht gebogen hoofd draaide ik me om en tilde de wormentoren de donkere ruimte in. De temperatuur is er vrij constant: in de zomer een stuk koeler dan buiten, in de winter een stuk warmer dan in de tuin. Dit zou de overwinteringsplek worden. Ik was er al op uit geweest voor grotere bakken waar ik straks over een veel groter oppervlak mijn groenafval in een dun laagje aan de wormen kon aanbieden. Action had prima bakken in allerlei maten, het enige nadeel was dat die bakken doorzichtig zijn en compostwormen niet van licht houden. In huis was mijn oog gevallen op donkerbruine doorzichtige bakken: eentje gebruikten we nu als oudpapierbak, in eentje zaten cassettebandjes. Maar het was nog niet nodig. Nog lang niet. Geduld was nog steeds het allerbelangrijkste.
Avondchips
Ik ben dol op wetenschappelijk onderzoek, helemaal als ik het kan toepassen in mijn eigen leven. Zo bekeek ik een aflevering van de serie Dokters van morgen van Antoinette Hertsenberg over vasten die 8 oktober op tv was geweest. Ik zag er onmiddellijk kansen in om mijn nog niet helemaal beteugelde neiging om ’s avonds rond een uur of tien een keukenkastje open te trekken en daar een handje nootjes of een schaaltje chips uit te halen te stoppen. In de aflevering ging het over de baten van kortdurend vasten bij reuma en bij kanker in combinatie met chemotherapie. Het idee is dat de mens biologisch gezien niet is ingesteld op een continue stroom voedsel. De enige die daar baat bij lijken te hebben zijn onze slechte cellen die in hun op hol geslagen wil om te delen niet zónder kunnen. Bij muizen was het effect van vasten groot en de eerste resultaten bij mensen bij zowel reuma als kanker waren spectaculair. Alhoewel er geen bewijs is dat vasten ook helpt om kanker of reuma te voorkomen, beoefenden de artsen die Hertsenberg sprak allemaal een vorm van vasten, aldus een filmpje op de programmasite. Gelukkig had ik geen reuma of kanker te bestrijden, maar voor mijn eigen probleempje had ik mijn stok achter de deur te pakken. Ik hoefde namelijk niet langer de snackneiging te onderdrukken, het zwaartepunt van het spel kwam heel ergens anders te liggen. De methode die volgens de uitleg op de programmasite het beste bij mij paste, schitterde door eenvoud. Van de 24 uur die een dag telt, vast je er zestien. Tijdens de overige acht uur eet je normaal. Water, koffie en thee (zonder melk of suiker) mogen altijd. Die zestien uur lijkt heftig, maar iedereen vast wel een uur of tien vanaf de laatste uren voor het slapen gaan tot het ontbijt. Door mijn late nootjes/chipsmoment weg te laten, pikte ik al direct een uur of drie winst. En dan was het alleen nog een kwestie van ’s ochtends eerst achter de schrijftafel springen en pas als er een hoofdstuk of een scène af was naar de keuken te lopen voor ontbijt. Daarmee sloeg ik twee vliegen in één klap. Hertsenberg had dit zogenaamde onderbroken vasten met nog twee andere proefpersonen zes weken lang uitgeprobeerd en het was iedereen best meegevallen. Een dokter had hun lichamelijke conditie voor en na gemeten en ook dat was voor iedereen positief uitgepakt. Over het hongergevoel zeiden ze: ‘Het komt, maar het gaat ook weer weg.’ Ik durfde het nog niet helemaal aan toen ik vanochtend vroeg naar de crossfitbox fietste, dus at ik toch nog snel een pruim.
Schoffelmes
Ik parkeerde mijn auto achter de witte bus van mijn broer. Zelf stond hij vijftig meter verderop voor de geopende schuurdeuren met een slijptol in zijn handen. Met kleine bewegingen schoof hij de slijptol over een V-vormig schoffelmes dat in een draagbare werkbank geklemd zat. Ik keek op gepaste afstand naar de vonkenregen en naar mijn broer in zijn groene overall en met een leesbril op zijn neus. Zijn bril heeft een stevig zwart montuur. Het zag er intelligent en stoer uit. Achter mijn broer stond de witte David Brown waar ik een eeuwigheid geleden met de rode Ursus achterop ben gereden omdat niemand me verteld had waar de rem zat. Gelukkig stond de David Brown die eeuwigheid geleden niet op de handrem en rolde hij met zijn neus in de bek van de combine. Tevreden stelde ik vast dat de lichte verkreukelingen en lakschade van dat incident de tand des tijds hadden doorstaan. Voor de neus van de David hing een schoffelmachine met nog meer messen die geslepen moesten worden. Mijn broer zette de slijptol uit. Ik liep naar hem toe, we kusten elkaar.
Ik wees naar de witte trekker: ‘Wat fijn dat ie het nog altijd doet.’ Mijn broer dacht niet dat de boeren die de afgelopen tijd honderden kilometers over de snelwegen hadden gereden nog zulke trekkertjes hadden. Of schoffels. Nou ja, misschien hadden ze ze nog wel ergens achterin hun schuren, maar gebruiken deden ze ze niet meer. ‘Dat loont niet,’ zei hij. Hij bedoelde dat wie honderdvijftig of tweehonderd of driehonderd hectare te bewerken heeft, niet meer de tijd heeft om een paar keer over al die hectares te rijden met een lichte trekker – want hoe luchtiger de grond blijft hoe blijer de wortels – en een schoffelmachine – om wel het onkruid weg te halen maar niet het bodemleven. ‘Die grote mannen spuiten één keer en klaar.’
Mijn broer zegt het vaak: je kunt schaalvergroten, maar de seizoenen rekken niet mee. Alleen als de gewassen rijp zijn en het weer goed, kun je oogsten. Alleen als het land niet nat is, kun je zaaien. Alleen bij windstil weer mag je spuiten. De boer met tweehonderdvijftig hectare beschikt niet over vier keer meer zonnige, droge, windstille dagen dan de boer met zestig hectare.
Natuurlijk helpen grotere en snellere machines en methodes en is de Rabobank maar wat graag bereid om een lening van een half miljoen aan zo’n grote boer te slijten om al dat indrukwekkends aan te schaffen. Maar er is altijd een keerzijde. De zware trekkers en machines vernietigen de bodem en het bodemleven omdat ze ook op dagen dat het land veel te nat is, er overheen móeten: de aardappels mogen niet verrotten, de bieten moeten geleverd. Door de druk gaan drainagebuizen kapot en ontstaat er een betonplaat in het land waarop regenbuien stuklopen en wortels tevergeefs een doorgang zoeken.
In plaats van mechanische onkruidbestrijding spuiten ze niet alleen tegen schimmels of ziektes maar ook tegen onkruid en omdat ze geen tijd hebben om te wachten op die windstille dag omdat er nog tweehonderd hectare wacht, spuiten ze ook op dagen dat de boel verwaaid. Dat kan prima, de NVWA heeft zo weinig personeel dat de pakkans nihil is. Maar omdat je bij windkracht vier niet goed weet of er wel voldoende op het gewas komt, stop je voor de zekerheid meer bestrijdingsmiddel in het spuitwater. Zo zijn ze in één keer klaar, maar ze verzwakken zo ook hun grond en hun gewassen.
Ik liep met mijn broer naar de keuken. Hij zette thee voor mij en koffie voor zichzelf. We kletsen wat, hij stond voor lastige keuzes, hij niet alleen, zijn hele gezin. Natuurlijk had hij ook last van de grillige regelgeving van de overheid: je kocht een nieuwe sproeikar niet om hem na twee jaar weer af te schrijven. Maar zijn zorgen lagen op een ander vlak, op dat van ziekte en zorg en hoe dat te regelen en waar je goed aan deed. Praten was goed, dan bleven de ideeën niet rondmalen, maar kregen ze vorm en kon er ook nog eens een heel ander idee overwogen worden. Na een klein uur liepen we weer naar buiten. Ik ging naar zijn vrouw die vanwege het gips om haar rechteronderarm even op een zorgplek zat een dorp verderop, hij ging verder met het slijpen van zijn schoffelmessen. Droogte was nog niet voorspeld.
Roodborst
Zaterdagochtend. ‘Een roodborstje,’ roept R. Ik kijk de tuin in. ‘Daar, daar,’ wijst R. De roodborst gaat er eens goed voor zitten op de rand van de schutting. Door zijn plotselinge aanwezigheid merk ik pas zijn langdurige afwezigheid in de zomermaanden op. Die keren, nog maar een paar weken geleden, dat ik grondig met de tuin bezig was, spitten, graspollen splitsen, oude beplanting eruit, nieuwe planten erin: geen roodborst die me vergezelde zoals in het voorjaar. ‘Zal ik de Vroege Vogels Fenolijn bellen met deze eersteling?’ zeg ik. Om geen flater te slaan pak ik eerst de Vogelgids erbij: I-XII staat er bij de roodborst, wat betekent dat hij het jaarrond in ons land te vinden is. De website van de Vogelbescherming is specifieker: ‘Vooral aanwezig in niet al te jonge bossen, tuinen, parken en kleinschalige landschappen. In de winter ook in stadstuinen.’ Juist ja. Ik lees verder. Oktober is voor de roodborst de maand van de lastige besluiten. Gaan ze de lange reis naar het zuiden maken waar ze verzekerd zijn van voldoende voedsel omdat dankzij de warmte daar de insecten zich niet diep in de grond verstoppen, maar wel met het risico van onderweg verdwalen of verongelukken in een botsing met een hoogspanningskabel, windmolen of vliegtuig of sneuvelen in de illegale jacht? Of blijven ze hier met het risico van een koude winter, te weinig insecten en verhongeren, maar wel met de kans om in het voorjaar direct ter plekke te zijn om de beste broedplekken in te nemen en dus sterkere jongen voort te brengen?
In de voortuin is de amarant waar ik een paar dagen geleden over schreef afgebroken; onder zijn eigen gewicht, door de regen, door de poot van een hond, wie zal het zeggen. Van de steel pluk ik een jong blaadje dat van buiten groen is en naar binnen toe donkerrood kleurt en proef. Niet lekker. Ik neem de tak met de wijnrode pluimen mee naar binnen en zet ‘m in de vaas op de keukentafel tussen de bloemen die R heeft gekregen van tevreden mensen.
Bitekuteku
In het groentekrat van Landzicht deze week bloemkool, komkommer, andijvie, zoete aardappelen, champignons en kiemen. Voor vanavond koos ik de frisgroene andijvie. In Trouw stond ooit een simpel recept met andijvie. Ik had het uitgescheurd en bewaard, het heet bitekuteku, een prachtige naam die ik gek genoeg nog nooit had opgezocht. Nu dus maar. Het bleek de Congolese naam voor een aan spinazie en andijvie verwante bladgroente die bij ons amarant heet. Toen ik de plaatjes zag ontdekte ik dat bitekuteku gewoon in onze voortuin staat, die sierlijke plant met zijn krachtige omhoog rijzende wijnrode pluimen die er vorig jaar opeens was en dit jaar opnieuw is opgekomen. Zonder het te weten had ik net als de buurman rechts groente in mijn voortuin, iets wat volgens de buurvrouw links officieel niet mag.
Maar met andijvie kon dit gerecht dus ook. Ik sneed de andijvie in smalle reepjes, waste ze en deed ze in een vergiet. In wat zonnebloemolie fruitte ik zachtjes een ui, na vijf minuten deed ik er een half blik fijngesneden gepelde tomaten bij en legde het deksel op de pan. Ik deed een potje linzen in een vergiet, wachtte tien minuten, tilde toen het deksel van de pan, deed er een half blikje tomatenpuree bij, roerde goed en legde het deksel weer terug. Opnieuw wachtte ik een poosje, lepelde toen twee eetlepels pindakaas (die van 100 procent pinda’s en niks anders) bij het tomatenmengsel en liet het nog even pruttelen. Vervolgens haalde ik het deksel eraf en voegde de fijngesneden andijvie bij de prut. Ik draaide de knop naar negen, roerde flink en liet de andijvie slinken. Daarna deed ik de linzen erbij en roerde opnieuw. Die linzen stonden trouwens niet in het recept, da’s mijn eigen toevoeging. Tot slot nog wat peper en zout, klaar.
Niet vergeten morgen eens verder te kijken dan die sierlijke pluimen en een amarantblaadje te plukken en proeven.
Even trainen
Ik liep langs de coffeeshop waar jonge mensen met rolkoffertjes op de stoep stonden te wachten tot de lange man voor de poortjes tijd had om hun identiteitskaarten te controleren. Het was kwart voor een. Iets verderop passeerde ik een blonde vrouw in een legergroene gewatteerde jas die in haar telefoon verzuchtte: ‘Ze is getrouwd met een lieve jongen, maar daarmee is ook alles over hem gezegd.’ Weer iets verder sloeg ik linksaf, ging een zijstraat in en net voor een volgende zijstraat drukte ik op de bel naast de paarse deur. Binnen en een etage hoger drukte mijn buig- en strekjuf op een knop, ik hoorde een zoemend geluid en de deur sprong open. Ik dacht aan wat mijn nichtje gisteren zei over haar werk in een huis vol verstandelijk en soms ook lichamelijk gehandicapte mensen: dat daar tussen half elf ’s avonds en zeven uur ’s ochtends niemand is, behalve de bewoners in hun kamers achter gesloten deuren die alleen met een sleutel van buitenaf te openen zijn. Volgens mijn nichtje zat er in die deuren geen elektronica die die deuren bij brand ontgrendelden. Ik trainde vandaag met M die normaal het uur voor mij traint samen met haar veel oudere man, maar die was er vandaag niet. De trainer had ons in de app een ‘spicy duet’ beloofd en ik voelde van alles toen ik een uur later de paarse deur achter me dichttrok. Ik sloeg rechtsaf en liep over het enorme plein dat ook een schoolplein is van een schoolvereniging waar iedereen die het zich kan veroorloven zijn kinderen wel op wil hebben vanwege het grote aanbod aan muziek en toneel en sport en kunst en waarschijnlijk ook vanwege de potentiële vriendjes en vriendinnetjes die ook allemaal ouders hebben die zich deze school konden veroorloven. Ik stak een straat over en wandelde langs het oogziekenhuis waar de mannen en vrouwen van de parkeerservice sinds kort een parasol hebben met daaronder een kleine desk waarop vier Dopper-flessen stonden en een bord met ‘Hier niet roken’ erop. Er werd veel gerookt voor het oogziekenhuis. Iets verderop stonden twee mensen naast een auto met geopend portier te roken. Ook de rokers wilden de ellende niet meer in hun auto. Langs de werkzaamheden voor het Maritiem Museum, rondom het pand van Donner en op de Coolsingel liep ik naar mijn kapsters. Hadden ze tijd om even mijn contouren bij te knippen? Mijn vaste kapster Manuela zegt het na iedere knipbeurt: ‘Je mag over twee, drie weken altijd even langskomen om de contouren te laten doen.’ Vanity had tijd, ze gaf me zelfs thee, ik koos muntthee. Toen ik het zakje uit het plastic haalde zag ik dat het zo’n plastic theezakje was, maar ik ging de goede zorgen van Vanity niet de grond in boren door over microplastics te beginnen en hing het zakje in het hete water. Vanity wist al vroeg dat ze kapster wilde worden, dit snijden wat ze nu bij mij deed vond ze heerlijk om te doen. Nog altijd verkwikt van de spicy training en met iets minder haar liep ik terug naar de metro. Voor ik verder las in Oek de Jongs Cirkel in het gras, eigenlijk herlas, zocht ik nog even op mijn telefoon. Volgens Canadees onderzoek naar plastic theezakjes had ik nu 11,6 miljard microplastics en 3,1 miljard nanoplastics extra in mijn lijf. In Cirkel in het gras, dat zich afspeelt in de tweede helft van de jaren zeventig van de vorige eeuw, maken de personages zich nog geen zorgen over plastic, wel over vette puddingbroodjes en over de Rode Brigades, de Italiaanse terreurbeweging die de Italiaanse politicus Aldo Moro ontvoert en vermoordt. De personages noemen terrorisme een ziekte. Ook verliefd zijn noemen ze een ziekte waarvan de genezing volgens hen meer pijn doet dan de ziekte zelf. Zo had iedere tijd zijn door mensenhanden gecreëerde kwalen al leek die laatste me tijdloos.