Zeldzaam droog en zonnig

Een zeldzaam droge, zonnige herfstdag. Ik begin met het terras en trek met een vloerwisser de bladeren en de piepkleine witte stukjes gravel die in overvloed op het nieuwe dak liggen en door de wind soms worden meegenomen, naar één plek en zwiep ze vandaar met een stevige duw de tuin in. De tuinslang en de zwarte kweekpotjes die ik volgend jaar terug zal brengen naar de biologische kwekerij in Ede net als de stevige groene zakken waarin het bladcompost zat, berg ik op in de ruimte onder het terras.

Dan stap ik de keuken in, doe mijn laarzen uit, neem die in mijn hand en loop ermee naar de voordeur. Daar pak ik mijn sleutelbos, trek mijn laarzen weer aan en ga naar buiten. Ik pak de groene afvalcontainer en rol die langs het huis van de buurvrouw naar de brandgang achter onze huizen, ik open de poort met de sleutel, kijk even de tuin van de achterburen in waar veel bouwmateriaal nat en klaar ligt voor de uitbouw van hun woonkamer, en trek de container de tuin in.

Onderaan het terrastrapje ligt al een flinke hoop nat blad, resultaat van eerdere veegbeurten. Met een stoffer en blik van appelgroen plastic doe ik de bladeren in de container. Die gaat donderdag geleegd worden. Wat overblijft veeg ik naar de borders waar al flink wat blad ligt. Met de hand schik ik de bladeren zo dat ook onbedekte plekjes een mooi laagje krijgen. In de plantenborders rondom de twee amberbomen haal ik het gevallen blad van de planten die wintergroen blijven.

De vier stoelen rondom de tuintafel maak ik met de handveger schoon en berg ik op onder het terras. Dat kan sinds het terras – misschien wel voor het eerst sinds we hier wonen – echt waterdicht is en er geen stalactieten meer vanaf de betonnen broodjes hun witte stempels drukken op alles wat onder het terras staat.

Dan door naar de vijver. Ik haal de twee poreuze bakken met daarin de waterlelies uit het water, neem een plastic bladhark, die bij ons is beland na mijn zwagers verhuizing van zijn moederlijk huis naar een flat, en duw de hark met de tanden naar boven voorzichtig over de bodem van de vijver. Als het me alleen om het opvissen van het blad zou gaan, is een schepnet efficiënter, maar dat lijkt toch teveel op boomkorvisserij. Ik wil de beestjes die zich in ons ondiepe watertje van vijfentwintig centimeter hebben gevestigd, de kans geven tussen de harktanden door te ontsnappen. Een groen geleedpotig diertje pluk ik van de hark en laat ik terugglijden in het water. Een glimmende bruine kikker met opvallend witte buik zie ik pas als ie van de hark op de bladerhoop valt. Hij blijft even heel stil zitten alsof ik ‘m ruw in zijn slaap gestoord heb en hij moet bijkomen, dan springt ie naar de rand van de grote plantenborder en even later hoor ik een plons. Het blad uit de vijver gooi ik niet in de container, maar gebruik ik om de grond tussen de planten in het achterste deel van de tuin mee te bedekken. Waterdiertjes die terug willen naar de vijver, hebben dan nog een kans.

Verder laat ik alles zoveel mogelijk staan en zitten waar het zit: de naar geel en beige kleurende siergrassen, de lichtbruine bloemen van de hortensia Annabelle. Dit is trouwens de eerste herfst met de nieuwe plantvakken: hoe minder tegels, merk ik, hoe makkelijker de tuin op te ruimen is.

’s Avonds belt mijn broer. Die heeft het droge, zonnige weer gebruikt om te ploegen.

Naar buiten kijken

Vandaag is het zonnig, ik merk het pas goed als ik van de krantenlezerij op mijn telefoon opkijk omdat mijn trein omhoog gaat. Vroeger stond de trein hier vaak te wachten voor een rood sein, nu is er alweer jaren een fly-over die het mogelijk maakt om zonder stoppen van het doorgaande spoor naar Utrecht af te buigen in de richting van Amsterdam. Ik stop mijn telefoon weg. Buiten veel weilanden en een paar boomgaarden. Links zie ik een netconstructie op palen. Het net is op die ene plek bij elkaar gebonden. Er zijn geen vruchten in de boomgaard meer die nog bescherming nodig hebben. Verderop langs een lange sloot als een standbeeld tussen twee smalle weilanden een zilverreiger. Op een ander weiland fourageren zeker acht ooievaars en en dan weer aan de andere kant van de trein een paar soepganzen in het gras, van die witte die je ook vaak in een Ot en Sien-boek op een erf ziet rondscharrelen. Iets verderop zwanen, witte, geen jonge lichtbruine. Ondertussen rechts flinke koppels ganzen, gekleurde dit keer: een groepje van een stuk of tien nijlganzen, daarnaast zeker vijfentwintig ganzen met een zwarte kop en een lichter lijf. Ik zoek in de Vogels in Nederland-app. Het zouden (kleine) rietganzen kunnen zijn. Natuurlijk ook hier en daar koeien: roodbonten, zwartbonten. En schapen, sommigen hebben een jas van melkchocola met vlekken van pure chocolade. Waar koeien en schapen lopen, zijn geen ganzen of zwanen. Waar gevogelte loopt, zijn geen koeien of schapen.

Op de terugweg is het druk in de trein, er staan mensen in het gangpad, de heup van een vrouw raakt bij een schommeling van de trein mijn schouder. Ik probeer over de krantenpuzzel van de man naast me naar buiten te kijken, zie weer de schapen in de chocoladekleuren. De man kijkt op van zijn puzzel, naar mij. Is hij bang dat ik afkijk? Ik lees verder in Annie Dillards Pelgrim langs Tinker Creek, wat ook een soort naar buiten kijken is, maar dan door de ogen van Dillard die in 1971 een jaar in een vallei in de Amerikaanse staat Virginia woont en dagelijks langs de oevers van de rivier Tinker Creek zwerft, waar geen plantje, insect, vogel of muskusrat haar ontgaat. Ze verweeft haar waarnemingen met waarnemingen en onderzoeken van andere schrijvers en wetenschappers. ‘Het gemiddelde formaat van alle levende dieren, de mens incluis, is ongeveer dat van een huisvlieg,’ schrijft ze. Wat één roggeplant in vier maanden voor elkaar krijgt gaat Dillards bevattingsvermogen compleet te boven: ‘604 kilometer wortels – een kilometer of vijf per dag – in 14 miljoen afzonderlijke wortels,’ en ’14 miljard wortelharen […] In één kubieke inch (36 cc) aarde kwam de totale lengte van de wortelharen uit op 9600 kilometer.’ Ze zit urenlang te wachten op een glimp van muskusratten. Laat je verrassen, is haar boodschap. ‘De bressen, daar gaat het om. […] Pers je in een bres in de grond, draai je om en ontsluit een universum. Zo besteed je deze middag, en morgenochtend en morgenmiddag. Besteed de middag. Meenemen kun je hem niet.’

3m3

De keuken is de bijna koudste plek in huis; de zon komt er nauwelijks en door haar lage ligging in huis profiteert ze niet van opstijgende warmte. Het is ook de plek waar de thermostaat hangt en toen ik daar gisterenochtend langs liep was het 18,5 graden. Ik werkte die ochtend en en een deel van de middag boven in mijn werkkamer waar de zon haar warmte al vroeg brengt al zaten de wolken vandaag flink in de weg. ’s Middags was de temperatuur in de keuken gedaald naar 18,2. Ik keek in de meterkast naar de cijfers op de gasmeter, 505, en draaide de thermostaat naar 19 graden. Toen ik om kwart voor elf ’s avonds de thermostaat weer terugdraaide naar de nachtstand stond de gasmeter op 508. Drie kubieke meter gas. In juli 2018 verbruikten we in een hele maand vier kubieke meter. Maar toen waren we waarschijnlijk de helft van de maand op vakantie.

De hakselmachine

We hadden allemaal die andere workout in de app gelezen, Christel, Daniëlle, Mohammed en ik, iets met 21-15-9. Maar trainer Mariëlle schreef stug door op het whiteboard, ik zag heel veel 400 meter rennen en ik dacht aan die 22 kilometer van gisteren nog in de benen. John die al laatste binnenkwam, zei dat hij net nog had gekeken en dat nu deze workout, die van het whiteboard, in de app stond. Het maakte ook niet uit.

De workout heette ‘empty bar chipper’ wat zoiets is als ‘lege halterstang hakselmachine’. Eerst warmden we op met een minuutje roeien, een minuutje op en van een box springen (omdat ik dat nog niet durf, stap ik gewoon op en af), een minuutje gewichten vanaf de schouder rechtop de lucht in duwen en een minuutje sit ups. En dat een paar rondjes achter elkaar.

Toen begonnen we met ‘de hakselmachine’. We kregen er veertig minuten voor. We pakten allemaal een lege halterstang, ik nam de lichtste van tien kilo, Christel en Daniëlle pakten vijftien kilo, Mohammed en John twintig. Met die halterstang of bar moesten we verschillende bewegingen maken: eerst de zogenaamde thruster, waarbij je de bar met je handen ter hoogte van je hals brengt waarbij je ellebogen naar voren wijzen, dan buig je door de knieën, komt omhoog, stoot de stang uit, stang weer naar de hals, lijf weer door de knieën, enzovoorts. Tweede waren de strict presses. Je zorgt dat je stevig staat met die bar weer rustend op je sleutelbeenderen. Vandaaruit stoot je de bar omhoog en breng je je hoofd een klein beetje tussen die twee gestrekte armen naar voren alsof je je hoofd door het raam steekt. Stang weer terug naar de hals. En dat herhalen. De derde was de overhead squat. Je stoot de bar boven je hoofd uit en spreidt je handen zo wijd mogelijk over de bar. Dan ga je door de knieën en zonder iets te veranderen aan de bar of je gestrekte armen of schouders strek je je knieën weer en breng je je lijf weer omhoog.

Het plan was als volgt: 30 thrusters, 400 meter rennen (buiten), 30 strict presses, 400 meter rennen, 30 overhead squats, 400 meter rennen, dan als middelpunt 30 burpees wat neerkomt op plat op de grond naast de bar liggen, je op je handen omhoog drukken, je benen naar je toetrekken met een sprongetje en opstaan en datzelfde aan de andere kant van de bar opnieuw doen. Dan weer 400 meter rennen en dan in omgekeerde volgorde weer 30 keer overhead squats, 400 meter rennen, 30 keer strict presses, 400 meter rennen en tot slot de 30 thrusters.

Dat buiten rennen was lekker, je kon even op adem komen en je armen rust geven en weer terug binnen zei Mariëlle dat het mooi ging, dat de bewegingen goed waren. Toen ik aan mijn laatste set strict presses begon waren er al een paar klaar en toen ik van mijn laatste rondje rennen terugkwam lag iedereen al uit te rusten op de grond. Ik begon aan mijn laatste dertig thrusters, ik had nog iets meer dan drie minuten. De anderen zeiden afwisselend: ‘kom op’ en ‘je kunt het’ en ‘even diep ademhalen’, ze telden mee, ‘nog vijf, nog vier, nog drie’, ik sloot mijn ogen als ik door de knieën ging, deed ze heel even open als ik weer omhoog kwam met die bar boven me, die af en toe wankelde, en ze bleven maar klappen en aanmoedigen, net zo lang tot ik net binnen de tijdlimiet klaar was.

Ik glimlachte van oor tot oor. Mohammed ruimde de bar voor mij op. Ik voelde me de hele dag geweldig, alsof mijn lijf door een frisse lentebui was schoon gewassen.

Strandwandeling, dagkaartje

Vriend P die in München woont, was een paar dagen bij zijn 94-jarige vader in Tiel om te kijken of zijn vader de reis van duizend kilometer voor de bruiloft van zijn kleindochter aan zou kunnen, en op welke manier. Nu P wist hoe het moest – niet met het vliegtuig zoals een paar kleinzonen hadden voorgesteld, maar met de trein in gezelschap van een zus van P – had hij zin in een strandwandeling. Hadden wij tijd? R niet, ik wel.

Ik kocht twee RET-dagkaartjes; die kosten acht euro per stuk, een enkele reis naar Hoek van Holland Haven kost al 6,83 euro. We stapten in de metro, P wilde graag bij het raam zitten. Bij Marconiplein kwamen we weer boven de grond en vanaf Vlaardingen begon hij enthousiast te wijzen en vertellen. Hier was hij als kind veel geweest, bij zijn opa en bij ooms en tantes; in de trein – één oom was conducteur –, bij Shell, een andere oom werkte daar, op vissersboten, zijn opa had altijd gevaren en veel familieleden verloren op zee. Als het aan opa had gelegen, hadden zijn zoons direct na de lagere school ook de zee opgegaan, of gaan werken in een kistenfabriek. Het was oma die besloot dat haar jongens moesten doorleren. Ik zei: ‘Je hebt vrouwen nodig om de cirkel van dood te doorbreken.’

We liepen van de haven naar het strand en vervolgens noordwaarts. Aan het einde van de zogenaamde zandmotor voorbij Ter Heijde waar op natuurlijke manier de duinen worden versterkt, moesten we even onze schoenen en sokken uitdoen, omdat we geen plek vonden waar de geul voldoende ondiep was. In het koele zand liepen we onze voeten droog.

Het was half drie toen we ter hoogte van Kijkduin waren, ik haalde twee mandarijnen uit mijn rugzak, gaf er één aan P, we besloten dat we prima konden doorwandelen naar Scheveningen. Toen we aan de Scheveningse haven ergens gingen zitten voor koffie en thee en appeltaart, hadden we precies vier uur en 22 kilometer gelopen. P dacht dat hij nog niet eerder in zijn leven zoveel kilometer op één dag gelopen had. ‘Echt?’ vroeg ik. Als we bij hem in München zijn, rijden we vaak naar de bergen om te wandelen.

Met tram 11 reisden we langs de Haagse markt, waar P een andere keer nog eens naartoe zou gaan, naar Den Haag Hollands Spoor. P was er nog nooit geweest, vond het een heel mooi station. Hij had eerder zo’n mooi, oud station gezien, maar wist niet meer waar. In de trein liet hij me een foto zien van een prachtige oude overkapping, ik zei: ‘Den Bosch,’ want zag in een hoek van de foto de oprit waarover auto’s de inmiddels opgeheven autoslaaptrein in kunnen rijden. Dat kan volgens mij alleen in Den Bosch. Ja, dat kon kloppen, daar was P met zijn vrouw en kinderen een keer vanuit Tiel naartoe gegaan om te winkelen. Bij Schiedam stapten we met het dagkaartje op de metro.

‘Ik zal vanavond lekker slapen,’ zei ik toen we weer thuis waren en P aanstalten maakte om naar zijn vader terug te rijden. Ik kleedde me om en maakte snel wat eten. Het leek heel aantrekkelijk om nu lui op de bank te gaan zitten met de benen omhoog, maar ik had gezegd dat ik vanavond bij de muziekrepetitie zou zijn. Volgens mij kon ik wel weer blazen na de operatie. Ik deed de saxofoon op mijn rug en reisde met het dagkaartje naar de stad. Iedereen was blij dat ik er weer was. Ik had geen moeie benen meer.

Vogeleetvoorkeuren

Ik haalde de beschermkooi van het vogelpindakaashuisje en niet veel later hipte een koolmeesje naar binnen. Wel voorzichtig: eerst landde het op het muurtje, daarna op de rugleuning van de tuinbank om vervolgens naar het stokje voor het huisje te vliegen. Zijn kop draaide onophoudelijk van links naar rechts en van rechts naar links alsof het een zebra ging oversteken. Dan: de pot in, hapje nemen, met het hapje weer eruit en dat op de tuinbank opeten, of wegvliegen naar veiliger oorden.

Het koord dat om de onderste tak van de amberboom zat en waaraan de beschermkooi met in het hart een tweede pot vogelpindakaas hing, maakte ik los. R opperde dat het misschien te onveilig voelde zo onder het bladerdak van een boom. Ik nam de kooi mee naar de pergola en hing ‘m naast de vogelvoedersilo aan de haak waar ooit een schommel aan vast zat. Een koolmeesje kwam kijken, maar verkoos toch de zaden in de voedersilo. Er is van de pindakaas gegeten, dat zie ik aan de krasjes in het pindavet. Misschien moet ik een stokje door de tralies steken, zodat ze kunnen landen en zitten terwijl ze peuzelen. Wij zitten ook graag als we eten.

Tokarczuk en Hustvedt

Sinds ik het onderzoek zag dat een zeven-minuten workout voor meer fitheid zorgt dan 150 minuten huishoudelijk werk per dag – een man die voor het onderzoek in die tweede groep was ingedeeld was van armoede maar iedere dag het hele huis gaan stofzuigen om aan die minuten te komen –, is die zeven minuten het eerste dat ik ’s ochtends doe. Zeven minuten is namelijk niks, op zoek moeten naar 150 minuten huishoudelijk werk is een kwelling.

Ik sta op, loop een trapje omhoog, plas, loop vier trapjes naar beneden, schuif de cello en het wasrek aan de kant, leg het matje neer en start de video op mijn telefoon. Fysotherapeut Rob doet samen met David de workout die uit twaalf oefeningen bestaat, en ik doe mee: is gezellig en ik hoef niet zelf de tijd in de gaten te houden.

Daarna loop ik weer vier trapjes op, weeg me, was me, loop een trapje naar beneden, kleed me aan. Dan loop ik twee trapjes verder naar beneden, doe water in de waterkoker, spoel de theepot om, doe groene theeblaadjes in het metalen filter, hang die in de theepot, giet het kokende water erbij, steek het waxinelichtje in het theelicht aan, zet theelicht, theepot en kopje op een dienblad en neem alles mee naar boven, drie trapjes op. Dan ga ik schrijven tot het tijdstip waarop de zestien uur sinds mijn laatste maaltijd voorbij zijn.

Vandaag ontbijt ik ietsje voor dat tijdstip is aangebroken omdat ik zo naar Pilates moet. Na Pilates loop ik even Donner binnen dat inmiddels officieel heropend is. Ik kijk overal rond, lees beginnen van boeken en koop er één: De rustelozen van Olga Tokarczuk die net de Nobelprijs voor literatuur heeft gekregen. De roman begint zo. ‘Ik ben een paar jaar oud. Ik zit op de vensterbank, rondom me liggen speeltjes, omvergegooide blokkentorens en poppen met wijd opengesperde ogen. Het is donker in huis, de lucht in de kamers koelt langzaam af, het schemert. Niemand is thuis.’ Anderhalve bladzijde verder: ‘Mijn eerste reis ondernam ik te voet, dwars door de velden. Het duurde lang voor iemand mijn verdwijning opmerkte.’ Onderaan de zesde bladzijde: ‘Ik ben handig, niet groot en compact. Ik heb een kleine, niet veeleisende maag, sterke longen, een strakke buik en sterke armspieren. Ik slik geen medicijnen, draag geen bril en neem geen hormonen. Ik scheer mijn haar één keer in de drie maanden met een tondeuse en gebruik nauwelijks make-up.’

In de metro terug naar huis lees ik in de Letter&Geest-bijlage van de zaterdagkrant een interview met de Amerikaanse schrijver Siri Hustvedt. Ze schrijft een uur of zes, zeven per dag en als ze haar concentratie begint te verliezen, gaat ze lezen, een uur of drie, vier. Leerzaam. Ze is veertien jaar ouder dan ik en duidelijk een stuk gedisciplineerder. Over het schrijven van fictie zegt ze: ‘Fictie is de meest fascinerende manier om gedachten te onderzoeken. In een roman denk je geraffineerd over de werkelijkheid na.’ En over lezen: ‘Het magische aan lezen is dat je wordt bezeten door de stem van een ander; als je in een boek opgaat, ga je op in het bewustzijn van iemand anders. Dat is een unieke, intieme ervaring en een uitgelezen kans om je eigen bewustzijn te vergroten.’

Helemaal mee eens. Ik wil weten hoe het verder gaat met de ik die haar haar iedere drie maanden met een tondeuse scheert. Van fictie leer ik meer dan van non-fictie, het beklijft beter. De rustelozen speelt zich af in Polen, de verteller gaat met haar ouders met een caravan op vakantie, haar ouders vervelen na afloop vrienden met foto’s: ‘Dit zijn wij in Carcassonne. En hier is mijn vrouw met op de achtergrond de Akropolis.’ Ik denk: konden Polen in de tijd van het communisme vrij reizen? Dus typ ik die vraag in de zoekbalk en lees ik over Edward Gierek die in 1970 leider van de Poolse Communisische Partij werd, Olga Tokarczuk was toen acht jaar. ‘Zijn bewind gaf de Polen een grotere culturele vrijheid en de mogelijkheid om naar het Westen te reizen. Het Westen beloonde de partijbaas hiervoor met miljardenkredieten,’ lees ik in een artikel uit 2001 van Corine de Vries in de Volkskrant bij de dood van deze Gierek. Dat vergeet ik niet meer, omdat het nu aan dit verhaal gekoppeld is, waar ik nog maar een paar minuten in heb gelezen.

Bij thuiskomst lunch ik en na het avondeten lees ik, met Hustvedt in mijn achterhoofd, vier uur en ga tevreden slapen.