De eerste grote keuze

Ergens in februari, begin maart leverde vriendinnetje R haar lijstje van twaalf middelbare scholen in bij de gemeente. Met stip op 1 de school in noord met een megaglijbaan in het midden van het splinternieuwe gebouw met plek voor leerlingen die niks anders willen dan atheneum en gymnasium. ‘Ik hou gewoon erg van leren,’ had ze haar keuze aan haar moeder toegelicht. 2 april ging ze het horen.

[15:27 uur] Hoi R, heb je al gehoord welke middelbare school het geworden is? Hoe gaat het met je en je klasgenoten?

[15:27 uur] BIJNAAS

[15:27 uur] AAAWAA

[15:28 uur] OVER 3 MIN

[15:29 uur] whow spannendddddddddd

[15:29 uur] Jaaaa

[15:29 uur] Ik ga even met je mee stressen

[15:29 uur] Sjsjsowodid

[15:36 uur] <fingers crossed>

[15:38 uur] JAAA

[15:38 uur] ZIT OP ME EERSTE

[15:39 uur] <feesttoeter> <hartje> <slingers> <kusje> <kusje> <kusje> <kusje> <kusje> <kusje> <kusje> <spierbalarm> <spierbalarm> <spierbalarm> <spierbalarm>

[15:39 uur] JAAAAAKJAJAAA

[15:39 uur] echt super gaaf, iedere dag glijbanen

[15:39 uur] Jaaaaaaaaa

[15:41 uur] Ik stuur je een digitale <taart>

[15:44 uur] TTHHXX

Op straat en in het winkelcentrum

De buurvrouwen die op het korte stukje van onze L-vormige straat wonen, badmintonnen. Het is lang geleden dat ik in de straat badminton zag. De ene buurvrouw die samen met haar man het speelgoed op de bazaar van de kerk beheert en bijzondere stukken via Marktplaats probeert te verkopen om er een betere prijs voor te krijgen, maar nu dus even niet vanwege het virus, heeft een racket zoals ik dat ook aan een kapstokhaakje heb hangen. De andere vrouw van wie onlangs de moeder overleed en die door alle maatregelen met slechts een klein clubje naasten op ruime afstand van elkaar in een enorme kerk het afscheid beleefde, lijkt met een tennisracket te spelen. Ik open de balkondeur, leun op de balustrade, kijk naar hun spel. De buurvrouw van het speelgoed ziet me, zegt hallo, vraagt hoe het gaat. We kletsen wat. Tegen de vrouw met het vermeende tennisracket zeg ik dat ik nog wel badmintonrackets heb. Dan legt ze me uit dat haar racket ook een badmintonracket is, een speedracket. Weer wat geleerd.

Tussen de Jumbo en de Action komen R en ik de boekenman tegen. Wij noemen hem de boekenman omdat hij alle boeken die voor de bazaar binnenkomen beoordeelt. Ook hij gebruikt Marktplaats om de bijzonderste exemplaren te verhandelen, omdat dat altijd meer opbrengt dan op die tweewekelijkse bazaar in de kerk. ‘Hij mist het,’ zegt hij, de bazaar. Hij knikt met zijn hoofd in de richting van de dichte kerk schuin achter ons. En ook Marktplaats is stil. ‘Daar gebeurt helemaal níks.’ Hij benadrukt het woordje ‘niks’.

Zo’n tachtig mensen telt die vrijwilligersploeg van de bazaar, een sociaal gebeuren van voornamelijk ouderen, ieder met zijn of haar eigen taak en specialisme, met altijd een gezamenlijk hapje en drankje achteraf. Is de opbrengst meer dan 2700 euro dan gaan er bitterballen de frituur in. Ik voorspel dat na afloop van de eerste bazaar in het post-coronatijdperk heel veel bitterballen worden gebakken, ongeacht de opbrengst.

De boekenman wandelt nu iedere dag anderhalf uur, zegt hij, hij komt er net van terug.

‘De stad is van ons!’

Het complete gezin van de tuinbaas was vitaal. Haar kinderen vulden de supermarktschappen tegen de klippen op en deden tussendoor online ook nog iets met hun school en opleiding. Haar man werkte met zorgmijders, dat was altijd al uitdagend en in deze tijd zoiets als Lelystad Airport open krijgen.

Zelf fietste ze iedere dag een half uur naar het oude centrum van de nabijgelegen stad naar een huis waar dak- en thuislozen met een licht verstandelijke beperking in combinatie met andere ernstige problemen – psychiatrisch, gedrag, schulden – tijdelijk onderdak hadden en behandeling kregen. ‘Mogen ze naar buiten?’ vroeg ik. Ja, ze waren vrij om de straat op te gaan, de tijd van instellingen in het bos lag ver achter ons. Het stadspand waaromheen het normaal gonst van studenten, fietsers, toeristen, horecabezoekers en dagjesmensen had geen riante tuin of iets. Als student zal ik er vaak langs zijn gelopen op weg naar collegezalen en feesten. ‘Het besef van regelmatig handen wassen komt mondjesmaat,’ zei ze. ‘Ik heb me vanmorgen toch gedoucht,’ zeiden de cliënten dan.

Ondanks het verhoogde besmettingsrisico vond de tuinbaas het fijn dat zij iedere dag op pad kon en mocht. ‘Laatst kwam ik hartje stad aanfietsen,’ zei ze. Het was nog geen acht uur, vanaf de andere kant over de verlaten straat kwam haar zeer gewaardeerde collega, tevens éminance grise in de psychiatrie van deze doelgroep, aanlopen. Die had haar armen in de lucht gestoken en geroepen: ‘Tuinbaas, de stad is van ons!’ En zo was het. De samenleving was voor onbepaalde tijd onderverdeeld in de vitalen en de niet-vitalen, in de kwetsbaren en de minder-kwetsbaren: voor het eerste bestond een lijst, wat betreft het tweede was er een loterij gaande waarvan nog niemand wist hoe de nummers getrokken werden.

Alle gezinsleden gingen naar hun werk en dat was het, zei de tuinbaas. Verder zagen ze niemand, kwam niemand hun huis in, om niemand per ongeluk te besmetten. Haar schoonmoeder van vijfentachtig ging, om ieder risico uit te sluiten, niet naar de verjaardag van haar oudste zoon, de eerste in zijn 62-jarige leven die ze niet meevierde. Met haar eigen moeder was de tuinbaas ook voorzichtig: alleen als het weer aangenaam was en ze op ruime afstand van elkaar in de tuin koffie konden drinken, ging ze even langs. Haar moeder was er gelaten onder. Je moest ergens aan doodgaan. Maar de tuinbaas leek het een slecht idee om juist in deze tijd dood te gaan, en al helemaal aan zo’n naar virus als corona.

De broer van de tuinbaas was niet minder voorzichtig met zijn moeder, hij werkte op de ambulance. Op die avond dat half Nederland voor de zorg stond te klappen was hij vooral woest, zei de tuinbaas. ‘Die mensen had hij liever vorig jaar gezien en gehoord toen hij en zijn collega’s op het Malieveld streden voor een paar rotcenten meer voor de zorg.’

‘Bij iedere persconferentie hoop ik zo,’ zei ik, ‘dat Rutte zegt dat alle zorgverleners een bonus van duizend euro krijgen. Of een salarisverhoging van vier procent en volgend jaar nog eens vier procent.’ Het geld vloog deze dagen de ramen toch al uit. Hoe moeilijk was het om de geldpijp, waar KLM en Schiphol al vroeg zwaar aanhingen om hem boven de bodemloze luchtvaartput te krijgen, een duwtje te geven en de euro’s ruimhartig te laten klateren in de portemonnees van de overwerkte zorgmedewerkers en hun gezinnen die voor ons het allergrootste risico liepen?

Steun

Eigenlijk waren we in overtreding. Boodschappen moest je inmiddels alleen doen, lazen we op de deur van de supermarkt. ‘Als iemand er iets van zegt,’ zei R, ‘zeg je gewoon dat je mijn begeleider bent.’

Bij de groentevrienden was niemand in de winkel. R die eerst buiten bleef, kwam schoorvoetend naar binnen. Hij wist niet waar hij trek in had. ‘Wat ga jij eten?’ vroeg hij aan de groentedochter. ‘Zuurkool,’ zei ze. R dacht even na. Even wat nachtvorst,’ zei ze, ‘en iedereen wil spruiten en zuurkool.’ R had wel trek in zuurkool, dus plukte de groentedochter met een zak om haar hand een pond wijnzuurkool uit het vat. Ook deed ze 750 gram aardappelen in een zakje. R pakte twee bakjes gesneden ananasstukjes. In aardbeien had hij ook wel trek. Verder kochten we de gebruikelijke bananen en peren. Sinds kort waren er weer Comicen. Lekker.

Toen we klaar waren met de groenten, zei ik: ‘We lopen even de andere kant op, even kijken wie allemaal nog open zijn.’ De drogisten waren open, de kledingwinkels ook, net als de bakkers. Nelson schoenen was dicht, de Griek was dicht, maar je kon wel eten afhalen, in de voordeur was een uitgifteloket gemaakt. De kappers waren dicht, net als het reisbureau. De Action, de Blokker, de Hubo en het Witgoedcenter waren open. De Bruna en de sigarenboer ook. En natuurlijk de visboer, de groentevrienden, de twee supermarkten en die nieuwe minisupermarkt waar de paden heel erg smal zijn.

Bij Holland & Barret gingen we naar binnen voor een stuk zeep. Al vanaf het moment dat die winkel hier zit, denk ik dat die elk moment gaat sluiten, zo vaak kun je er twee producten voor de prijs van één kopen. Vanwege dat dus en omdat het de enige winkel is waar je een stuk zeep kunt kopen waarvan het aantal ingrediënten op de vingers van één hand te tellen is, leek het me verstandig niet te wachten tot ons huidige zeepblok bijna op was. Voor ons was een man die een potje honing wilde kopen, maar hij had alleen cash geld. Dat mochten ze niet meer aannemen. Orders van het hoofdkantoor. ‘Dan moet ik even naar mijn collega’s,’ zei de man. Hij had werkkleding aan. ‘Ik betaal wel,’ zei R. Hij pinde zes euro, de man gaf hem zes euro aan mungeld dat R in zijn jaszak liet glijden. De verkoopsters waren blij, dank u wel, echt geweldig. ‘Wacht,’ zei de jongste en haalde een desinfecteerpompje tevoorschijn. De man en R schrobden hun handen.

Dan dacht ik vanochtend ook aan een nieuwe spijkerbroek. Een van mijn twee spijkerbroeken begon kapot te raken, precies op de overgang van de rechterbil naar de lies. De andere spijkerbroek die al jaren meeging zonder spoor van slijtage was een LTB jeans. Ik had hem gekocht bij de dames van Nektar en toen ik ‘m kocht, zeiden ze: hier ga je voor terugkomen. LTB is een Turks merk, volgens mij beheersen de dames van Nektar die taal net zo goed als het Nederlands. Maar ze hadden gelijk en uitgerekend nu was het de hoogste tijd om naar Nektar te gaan.

Er was niemand. Een van de dames zat achter de naaimachine, ze hebben er twee staan in het midden van de winkel, ze naaiden nu vooral mondkapjes van honderd procent witte en groene katoen waarin je zelf een koffiefilter of een stuk stofzuigerzak kon stoppen.

Ik tilde mijn jas op en vroeg of ze deze spijkerbroek nog hadden, slim, mild of low rise. Dat had ik vanochtend speciaal bekeken. Wist ik ook een naam? Was het een Molly, een Zena, een Mina? Waar vond ik dat? Achterop. R zei: ‘Ik kijk wel even, ik mag nog dicht bij haar komen.’ Het bleek een Zena. Ja, die moesten ze hebben. Vol energie liepen ze ieder aan een kant van de winkel alle spijkerbroeken langs. Helemaal links hingen ze. Ze had een 26, een 29 en een 30. ‘Doe maar een 26,’ zei ik.

Terwijl ik ging passen, vroeg R of de verhuurder al iets ging doen aan de huur. ‘Dat zou fijn zijn,’ zei de jongste dame. Ze betaalden 4500 euro per maand, dat was zo’n 180 euro per geopende winkeldag. Ze rekenden nergens op. Verhuurders kregen door een of andere overheidsregeling voor lege winkelpanden zeventig procent van de huur vergoed. Aan die kant zat geen enkele prikkel om de huren te verlagen.

De broek was perfect. Wilde ik er nog een mooie riem bij? Eentje beviel me, maar die was zonder lipje. ‘Die krijg je misschien later nog binnen?’ zei ik. Nou, ze konden nu niet naar de groothandel, die was dicht, bovendien hadden ze omzet nodig om nieuwe spullen te kunnen kopen en die omzet lag zo goed als stil. Op die zelf genaaide mondkapjes na dan. Vijf euro kostten ze.

Een vrouw die na ons binnenkwam en in het hokje naast mij iets paste en voor de passpiegel geen enkele afstand hield, kocht iets. Toen ik wilde afrekenen kwam een vrouw binnen met een dochter en een zoon. Hoe werkten die mondkapjes? Voor de zoon moesten de elastiekjes misschien iets korter. Ze gingen er zeker drie, misschien wel zes kopen. Door die vrouw voor me en door mijn broek en die mondkapjes zat er straks misschien bijna genoeg in de kassa voor de daghuur.

Thuis waste R de zes euro.

Zelf doen

De cellosnaren lagen slap op de toets. Het kwam door de warmte, de lentezon, de temperatuurwisselingen waar zo’n cello slecht tegen kan. Afgelopen zomer na de vakantie had ik voor het eerst zo’n euvel, toen alleen met de A-snaar. Zonder enige kennis van zaken was ik aan de grote stemknop net onder de krul gaan draaien waarna de snaar was gebroken.

Ik vroeg mijn docente om advies. Ze stuurde me een serieus grappig YouTube-filmpje. Beleid, daar ging het om. Het was zaak om met één hand de brug stevig vast te houden en tegendruk te bieden en met de andere hand de stemknop met hele kleine stukjes aan te draaien. Of eigenlijk: in te draaien. De stemknop heeft een taps toelopend schroefdraadeinde dat met enige druk in de houten gaten van de brug klem moet komen.

Ik sloot de koffer en nam de cello van mijn werkkamer boven in huis mee naar de voormalige garage helemaal beneden waar de temperatuur relatief stabiel en koel is. Daar nam ik de cello weer uit de koffer. Eerst schoof ik de staartpin ver uit om de stemknoppen op de hoogte van mijn handen te brengen. Daarna draaide ik de zwarte fijnstemknopjes aan de benedenzijde van het staartstuk zo ver mogelijk los; dat trucje had ik afgekeken van de vioolbouwer toen hij de gebroken A-snaar verving en later, toen hij de C- en G-snaar verving door betere snaren. Vervolgens zette ik de stemapp op mijn telefoon aan en legde ik de strijkstok op de stoelzitting.

Ik begon met de A-snaar en draaide met hele kleine draaitjes tot er weer spanning op de snaar stond. Toen pakte ik de stok, streek over de snaar, keek naar het stemapparaat, legde de stok weer neer, draaide weer een heel klein slagje, weer de stok, kijken, slagje, stok, kijken, net zolang tot de A op mijn telefoon groen kleurde. Daarna begon ik met de D-snaar, enzo verder, maar toen ik eindelijk bij de C-snaar kwam, waren alle voorgaande snaren alweer verschrikkelijk ontstemd. Ook de kam stond niet meer helemaal plat op het bovenblad, als ik met de stok streek trilde er van alles.

Ik begon te denken dat ik dit misschien wel nooit voor elkaar zou krijgen, dat ik er beter aan deed het instrument in de koffer te doen, de koffer in de auto te leggen, naar mijn docente te rijden, daar de koffer voor de deur te zetten, afstand te nemen, waarna zij de deur zou opendoen om de koffer naar binnen te dragen, haar lesruimte in. Daar kon ze ‘m stemmen, weer in de koffer doen, de koffer voor de deur zetten, waarna ik ‘m zou meenemen naar de auto.

Ondertussen had ik de C-snaar min of meer op orde en ging ik weer terug naar de G-snaar. Ik begon door te krijgen dat de lage snaren minder makkelijk veranderen onder invloed van het gedraai aan de hogere snaren dan andersom. Zo ging ik verder. De A-snaar was het engst, bij iedere minieme draaiing van de stemknop hoorde ik het piepen en kraken. Maar ik moest nu niet bang zijn, gewoon doorzetten, er werd op andere plekken in het land en de wereld vele malen harder doorgezet.

Toen alle snaren min of meer in hun goede bereik zaten, finetunede ik iedere snaar met de kleine stemknoppen. Ik schoof de staartpin een stukje in, pakte de stok, ging zitten, draaide wat aan de cello tot die goed tussen mijn benen stond en begon te strijken. Ik draaide nog een klein beetje aan de kleine zwarte knopjes, soms iets strakker, soms iets losser, tot iedere snaar een klank voortbracht die mijn telefoonscherm groen deed kleuren.

Ik streek een paar keer van hoog naar laag en van laag naar hoog, wat net nog een morsdood vogeltje leek, zinderde nu van vreugde. Ik zinderde net zo hard, glimlachte breed, dat voelde ik aan mijn wangen. Ik besloot een oud liedje op te zoeken. Schillers Ode an die Freude, opgenomen in Beethovens Negende Symphonie als koorfinale, sinds 1985 volkslied van de Europese Unie. Oefenen, oefenen, misschien kon ik het straks vanaf het balkon voor de straat spelen. Een mini-bijdrage aan het goede gemoed.

Connected

Al direct op de eerste dag van de intelligente lockdown stuurden de trainers van de crossfitbox een filmpje om ons bij de les te houden. Op dag twee was er een nieuw filmpje met een nieuwe workout en instructies en zo ging dat iedere dag door. Er werd geëxperimenteerd met live-uitzendingen via YouTube en Facebook, als ik wilde kon ik zes dagen per week aan de bak.

Een week later duwde ik de stoelen aan de kant, zette mijn telefoon tegen een boek, rolde een matje uit, logde in op de zoom-sessie, stak duimpjes op naar het scherm waar de trainer in zijn huiskamer hetzelfde had gedaan: de boel aan de kant geschoven, een matje op de grond. Ik volgde de les alsof er niks aan de hand was, al miste ik wel die fijne rubbermatten van de box en moest ik mijn telefoon en matje hals over kop naar de keuken verplaatsen omdat ik een muur nodig had om tegen op te lopen en miste ik zo de uitleg over de squat pistols. Ik vermoedde wel dat ik niet helemaal deed wat ik moest doen, want de beweging die ik maakte ging veel te makkelijk, ik was veel te snel klaar, de trainer zei ook niet meer dingen als ‘Goed bezig Liny’, maar ik kon niet afkijken wat de anderen aan het doen waren. Later zocht ik ze op: squat pistols zijn diepe kniebuigingen op één been waarbij je het andere been recht voor je uitstrekt. Vergeet ik niet meer.

Vriend T – die hélemaal geen trek had in zijn eindexamens en ook nauwelijks een plan had hoe hij zich op die examens zou gaan voorbereiden terwijl er best wat op het spel staat met zijn kielekielecijfers – stuurde ik iedere dag zo’n crossfitfilmpje. Ook hij was verstoken van zijn sportschool, en nu het erop leek dat hij door de speling van het lot plotseling zo goed als klaar was met school leek het me niet verkeerd hem te verleiden tenminste zijn lijf aan de gang te houden. Bovendien gaf het mij een stok achter de deur. Als hij ’s avonds op de app meldde hoe pittig het was geweest en wat zijn tijd was of hoeveel rondes hij had klaargespeeld, kon ik niet gaan liegen over mijn zweet en moeite. Dat hebben jonge mensen zo door.

Aan mijn oom vroeg ik of hij wist hoe hij moest beeldbellen via Whatsapp en een paar dagen later deden we het en zag ik hem in zijn werkkamer en hij mij in de woonkamer. Ook met vrienden planden R en ik een beeldbelafspraak in om half elf ’s ochtends, we kletsten elkaar bij terwijl zij koffie dronken en wij thee, waarna we om elf uur weer allemaal aan het werk gingen.

Voor de cellodocente filmde ik mijn geoefende liedjes, zette de filmpjes in Dropbox en deelde ze met haar. Een dag later kreeg ik een YouTube-instructiefilmpje om de beweging van mijn rechterhand te verbeteren. Ik heb het knijpen en loslaten van de vingers en daarmee ook de losheid van de pols nog niet onder de knie. Verder had ze alle liedjes die ik voor de volgende keer moet oefenen, voorgespeeld en gefilmd, waarbij ze regelmatig vertraagde zodat ik goed kon zien wat ze met haar vingers deed. Ik schreef haar dat ik hier goed mee verder kon.

Ondertussen waren de schappen in de supermarkt weer zo goed als normaal. Op het wc-papier na.

Ik telde mijn zegeningen, meer nog dan een maand geleden: het lot dat me deel liet uitmaken van dit immens rijke land, waar de enorme ommezwaai in dagelijks leven nauwelijks een rimpel in de internetvijver teweegbracht, waar de ambulances nog reden, waar nog niemand die ik kende geveld was door longontsteking of ademnood, waar R nog gewoon bloed kon laten prikken in het lab hier in de wijk en de huisarts nog tijd had om de uitslag door te bellen. Al is het nooit goed als de huisarts dat zelf doet. Hij had geen verklaring voor de waarden die hoger waren dan de vorige keer, hij zou contact opnemen met de nefroloog/internist in het ziekenhuis hier verderop. R zei: ik hou echt niet van ziekenhuizen.

Kikkers

Iedere dag liep ik even naar het dijkje van blad dat ik uit de vijver geschept had en nu achterin de tuin te drogen lag. Ik klapte het deksel van de groencontainer open, schepte met mijn handen het bovenste opgedroogde laagje van de hoop en gooide het in de container. Om het droogproces te versnellen pakte ik de hark, maakte het natte hart van de dijk losser en spreidde het blad wat breder uit. Niet te breed, want dan zou de wind te veel vat krijgen op het opgedroogde blad en alles weer terug de vijver in blazen. Terwijl ik wat porde in dat natte blad kwam er een kikker tevoorschijn. Hij maakte één sprong, bleef zitten, sprong toen nog een keer en verdween achter de groencontainer. ‘Sorry kikker,’ zei ik, ‘dat ik je uit je winterslaap heb gehaald.’

Dat van die winterslaap weet ik helemaal niet zeker. Ik heb gelezen dat bruine kikkers op het land overwinteren, en groene in het water, maar dan moet dat water wel minimaal tachtig centimeter diep zijn. Ons watertje is hooguit vijfentwintig centimeter diep en voor zover ik weet horen wij ieder jaar alleen het lage gebrom van de bruine kikker, niet het indringende gekwaak van de groene waar sommige mensen dol van schijnen te worden.

Ik wachtte even of ik een plons zou horen, kikkers hebben een neus voor water zoals kinderen voor een verstopte snoeppot, maar ik hoorde niks. Voorzichtig ging ik verder. Met een kleine sprong kwam er nog een kikker uit het blad, hij zag eruit als een kind dat je wakker maakt uit een diepe slaap. Na die eerste versufte seconden sprong hij richting de yucca en bleef daar rustig zitten in het zonnetje.