Wormenthee

Een vergiet, een paar velletjes keukenpapier, een emmertje dat ooit meekwam met een bos bloemen. Ik zet het emmertje op de tuintafel, het vergiet er bovenop, in het vergiet spreid ik het keukenpapier. Dan duik ik de ruimte onder het terras in. Ik haal het deksel van de wormenbak, de slaresten die ik vorige week in de bovenste emmer deed, zijn nog niet verorberd, ik doe het deksel er weer op. Dan til ik die bovenste emmer uit de tweede emmer, daar kronkelen de compostwormen lekker door het al donker geworden compost, dat zie er goed uit. Dan nog een kijkje nemen in de derde emmer, de emmer waarmee het vorig jaar allemaal begon met de vijf scheppen compost met wormen die ik van een aardige wormenhoteleigenaar een paar wijken verderop kreeg. Daar krioelt weinig meer. Tot slot til ik de bovenste drie emmers uit de onderste emmer, daar waar al het sap zich heeft verzameld.

Ik neem die onderste emmer mee naar de tuintafel. Op één plek drijven piepkleine witte priegeltjes in het donkerbruine, bijna zwarte vocht, die witte dingetjes gonzen en trillen. Vandaar dat vergiet en dat keukenpapier. Ik wil dat wormensap – anderen noemen het wormenthee, wormenpergolaat, wormenpoep, wormenurine – zo zuiver mogelijk oogsten.

Als alle sap door het keukenpapier is gezakt, pak ik een lege Bar-le-Duc-fles en een trechter. Ik oogst bijna anderhalve liter, het sap ruikt een klein beetje naar kelder, verder naar niks. Het sap schijnt doucheputjes geweldig schoon te maken, en ook luizen te bestrijden, verder is het voedzaam voor de planten, wel goed verdunnen, want het is sterk spul.

Ik denk aan de keukenafvoer die niet meer zo lekker doorloopt. Verderop in de kruipruimte is het afschot niet goed en moet het water vanuit een smalle verticale buis via een hoek van negentig graden verder in een veel grotere bijna horizontale buis. Het water verliest op die plek alle snelheid en zijn vermogen bezinksel mee te voeren naar het riool. Een loodgieter heeft weleens gekeken, stelde een grote operatie voor onder het gehele huis, waarbij het niet zeker was hoe het daarna met de wasmachineafvoer zou gaan. Er is mee te leven, besloten we. Gemiddeld één keer per anderhalf jaar wurmt R zich met kaplaarzen de kruipruimte in, maakt de afvoer op die scherpe bocht open, port wat met een lange stok, duwt de tuinslang met felle spuitkop zo ver mogelijk richting de straat, inspecteert en passent de vloeren en muren, de waterstand vooral, en dan kunnen we meestal weer anderhalf, twee jaar vooruit.

Maar favoriet is het klusje voor R niet. Vandaar deze oogst op dit moment, wie weet.

Tuinmelde, droogte

De groentedochter vindt het onkruid, die lange stelen met lichtgroen warrig blad die in het krat van Landzicht zaten, maar het is tuinmelde. ‘Heb je het al gebruikt?’ vraagt ze. Ik zeg dat ik er straks een taartje mee ga maken. Nichtje D komt eten, die houdt wel van een experiment.

Terwijl D vraagt of ik dat ook wel eens heb – dat je al vooraf het gevoel hebt dat je iets niet moet doen, dat je het toch doet en dat je dan buikpijn krijgt en dat het slechte voorafgevoel nog een week na-ettert in een slecht nagevoel –, scheur ik de blaadjes van de stevige tuinmeldestelen en was ze. Ik luister, draai de oven naar 200 graden en fruit in de grote wok een ui, wat knoflook en een rood pepertje. Als dat lekker begint te geuren voeg ik het tuinmeldeblad toe, niet alles tegelijk, beetje bij beetje, als het eerste is geslonken ontstaat er ruimte voor de volgende portie. Omdat het recept vraagt om 800 gram tuinmelde heb ik voor de zekerheid nog een half pond wilde spinazie gekocht, die doe ik er als laatste bij.

Uit de diepvries haal ik een boterham en leg die op het rooster van de oven. Als die lekker knapperig is, scheur ik ‘m in stukken, doe die stukken in een hoge beker waar ik de staafmixer in steek. De keukenmachine zou handiger zijn, maar ik heb geen zin in het schoonmaakwerk na afloop, dus vouw ik mijn hand zo goed en zo kwaad als het gaat om de staafmixer en op de beker, als een deksel, om de rondvliegende kruimels tegen te houden.

D wijst naar een opgerolde slang die naast het oudpapier op de grond ligt. Ik zeg dat het voor mijn micro-dripsysteem in de tuin is. D vertelt over het Grevelingenmeer waar een stoet van tankwagens continu water oppompen om dat naar de akkerbouwpercelen te rijden. 2500 euro per tankwagen, zegt ze. Ik pak een grote kom, breek daarin vier eieren, doe er twee eetlepels groene pesto bij en 150 gram geraspte kaas en hussel alles lekker door elkaar. De aardewerken bakvorm heb ik al eerder met een drupje olie ingevet en bekleed met een kant-en-klare lap bladerdeeg. Die haal ik uit de koelkast, ik strooi het broodkruim over het deeg en daarop leg ik de geslonken groene groentes. Tot slot giet ik het eieren-pesto-kaasmengsel erover en schep het voorzichtig tussen de groenten.

Dan gaat de schaal de oven in. D zegt dat de boeren die geld teveel hebben een heel schip met zoet water laten komen. Ik snij tomaten, scheur basilicumblaadjes, rooster pijnboompitten en vraag haar hoe dat werkt. Die schepen kunnen toch niet naast de akkers aanleggen? Ze denkt dat ook met tankwagens gaat, van een haven naar de boeren. Ik roer balsamicoazijn en olijfolie door de tomaten en basilicum. R komt thuis, ja, de uitvaart is goed gegaan, zegt hij.

We kletsen over het leven en wachten tot de taart klaar is. De taart komt prachtig uit de oven. We eten ‘m helemaal op. Daarna kletsen we verder over het leven, ook de moestuin komt langs, D zaait vooral dingen die haar konijnen lusten, ze heeft gisteren een hele grote Chinese kool geoogst.

Net voor het onweer losbarst loopt D naar haar auto. In haar hand de stelen van de tuinmelde, die neemt ze mee voor haar konijnen.

Vrijdag, lekker begin

Trainer P heeft een enorme dak over de parkeerplaats laten zetten. Vorige week was dat dak er nog niet en toen deden we alle oefeningen in de stromende regen en paste P een paar dingen aan, omdat de stangen van water gaan roesten. En op de houten boxen springen was met al dat hemelwater ook te gevaarlijk.

Nu schijnt de zon. We beginnen met een spelletje. We krijgen een plankje, een soort kleine snijplank en een bal. Die bal spelen we naar elkaar over. Als de bal bij mij weg is moet ik me twee keer opdrukken of twee squats maken, C balanceert ondertussen die bal op haar plankje, laat zij of ik de bal vallen, dan moeten we allebei drie burpees maken.

Als we lekker warm zijn, tillen we de roeiers naar buiten. We moeten iedere minuut zes calorieën roeien en zes burpees maken waarbij we het sprongetje over de staart van de roeimachine maken. Kom je tijd tekort, dan schakel je terug naar vier burpees, kom je dan nog tijd tekort, dan verlaag je het aantal roeicalorieën naar vier. Tien minuten lang.

Dan hebben we vijf minuten rust. Daarna moeten we iedere minuut vijfentwintig double unders of vijfenzeventig singles maken en daarna tien wallballs. Omdat we in de openlucht nauwelijks muur hebben, mogen we de zware bal ook gewoon omhoog gooien en weer opvangen, waarna we diep door de knieën zakken en weer omhoog komen. Kom je tijd tekort dan schaal je af. Mijn ritme wordt veertig singles met het springtouw en acht wallballs. Ook dit doen we tien minuten.

Als we klaar zijn, pakken we papier van een grote rol, sprayen de bal in met reinigingsspul en poetsen wat, waarna we de bal op de stapel ballen terugleggen. Waar zijn de kleine gewichtjes? vraagt P. We moeten in iedere hand 2,5 kilo nemen, of zoveel als we aankunnen, dan gaan we staan met aangespannen buik, bewegen onze armen vanaf onze schoot eerst tien keer schuin omhoog tot een Y, daarna maken we tien keer een T, tot slot tien keer een W. En dat drie rondes. Ook die gewichtjes poetsen we na afloop.

Mijn trui doe ik onder mijn snelbinders, in mijn shirt fiets ik naar huis. Daar geef ik eerst de moestuin en de zaailingen water en vink de taakjes af in de app. Je hebt alles voltooid, zegt Jelle. Later die dag zal ik de moestuin nog een beetje verrijden om ook de laatste zon te vangen.

Tuinbaasje

Op de keukenvloer spreid ik een oud dekbedovertrek. Ik loop naar beneden, pak vanachter mijn toerfiets het tafelblad dat daar al jaren tegen een muur staat en draag het naar de keuken. Het was mijn eerste meubelaankoop, een met wit melamine overtrokken blad. Samen met twee losse schragen en een witte boekenkast kocht ik het bij een klein zaakje op de Biltstraat in Utrecht. Voor 25 gulden brachten ze het bij mijn studentenkamer. Ik was zeventien.

‘Goed dat we het nooit hebben meegenomen naar het Milieupark,’ zeg ik tegen R die aan de keukentafel achter zijn laptop zit. Ook de schragen heb ik nog; dit voorjaar stonden ze buiten en schuurde ik de planken van het bibliotheekje erop. En die boekenkast zagen we laatst nog in een kamertje bij een vriendin.

Uit de sorteerbakken vis ik zes grijze wielen en vierentwintig geschikte schroeven. Uit de keukenkast pak ik de boormachine en een verlengsnoer, uit mijn werkkamer haal ik de stofzuiger en de elektrische schroevendraaier. Het gevaarlijkste van klussen zijn de snoeren.

Op iedere hoek van het blad gebruik ik een van de oude gaten waar vroeger de bevestigingsplaten voor de poten zaten, ik draai een schroef door een gat van het bevestigingsplaatje van een wiel en als dat losjes vastzit teken ik met een potlood de drie andere gaatjes af. Ik stop het dunste houtboortje in de boor, meet de afstand, nee, geen gevaar dat ik door het blad heen ga boren. Dat is het een kwestie van herhalen. Gaten boren, wiel vastschroeven, naar een andere hoek, wiel in het al aanwezige gat vastzetten, aftekenen, plaatje wegdraaien, drie gaten boren, plaatje terugdraaien, wiel vastzetten. Halverwege de plank, langs de lange zijden, boor ik twee keer vier gaten en zet daar wiel vijf en zes vast. Dan keer ik het blad om, zet het op de wielen en rij even heen en weer. Prima. Nu nog even met behulp van de rolmaat hier en daar wat streepjes zetten en met een lange lineaal diagonaal langs die streepjes lijntjes trekken. Zo bepaal ik waar ongeveer het midden van ieder plantvak zal komen. Op die plekken boor ik gaten van zeker een centimeter doorsnee. Voor de waterafvoer.

Ik draag het rijblad, dat is het nu, naar buiten en zet het links achterin de tuin, daar waar de zon zeker zes uur schijnt. De moestuin-airbak van Jelle heb ik gisteren al in elkaar geklikt, die is zo licht dat ik ‘m aan twee vingers kan dragen. De bak is even lang als het rijblad, maar iets smaller. Ik heb het blad ooit groen geschilderd, dat was toen we in de flat gingen wonen en mijn studeerbureau een eettafel werd. Heel fraai oogt het niet, maar als beginnende moestuinier moet je experimenteren, wendbaar blijven, de inzichten komen met de tijd. Dan is het de beurt aan de drie zakken moestuinmix, die breng ik ook naar buiten en leg ze in de bak. Ik duw wat tegen het rijblad. Ja, dat beweegt ondanks het gewicht lekker.

Dan kan de schaar erin. Ik knip de zakken aarde open en schud ze leeg in de bak. Ik strijk de aarde glad. Nu is het tijd om het raster erop te leggen. Het raster verdeelt de bak in acht vakken van dertig bij dertig centimeter. Ik open de Makkelijke Moestuin-app, mijn bak met acht vakken heb ik gisteren al ingevoerd. Ik klik op het achterste vak links. Ik krijg alle groenten te zien die nu te zaaien zijn. De voorgekweekte klimcourgette van de tuinbaas zie ik niet. Als ik klimcourgette intik zegt de app dat het niet de tijd is om die nu te zaaien. Ik snap het, dat werk heeft de tuinbaas al voor me gedaan in mei. Ik zet de klimcourgette, de klimkomkommer en de babypompoen naast elkaar achter in de bak.

Wat is nog meer hoog? Snijbiet. Ik tik het vierde vak aan, kies snijbiet. Beste keuze, zegt de app, en zaai nu. Ik tap op het scherm. Maak de mix in het vak los en vochtig, er staat ook een tekening bij. Ik tik om verder te gaan. Prik 4 gaatjes in het vak, netjes symmetrisch verdeeld, 1 tot 1,5 cm diep, ik zie een vinger gaatjes prikken, niet al te ver van de hoeken. Doe in elk gaatje 2 tot 3 zaadjes. Tik. Maak de gaatjes voorzichtig dicht. Tik. Giet nog een beetje water op de plek van de gaatjes, voorzichtig: anders spoelen de gaatjes weg. Tik. Zet er een naambordje bij. Tik. Top null, nu heb je snijbiet gezaaid! Over 6 dagen kom ik bij je terug. Dan kijken we of er al iets opkomt. Null? O ja, ik heb geen naam ingevoerd. Dan krijg je dit.

R komt kijken. Hij maakt een foto, die gaat hij naar de tuinbaas sturen. ‘Schrijf maar: tuinbaas heeft tuinbaasje gekweekt,’ zeg ik.

Voor de snijbiet zaai ik rucola, voor de pompoen bietjes, voor de komkommer radijs. Voor de courgette wil ik basilicum. Die moet ik voorzaaien in vier kleine potjes. Prima. Ik haal werkloos geworden bamboestokken weg bij de clematissen en de druiven en zet die als driepoten boven de courgette en de komkommer. Als laatste leg ik een net over de moestuin.

’s Avonds vraag ik nog even aan de mensen van Jelle hoe ik die courgette, komkommer en pompoen goed in de app krijg. Ene Robbin schrijft dat ik net moet doen alsof ik ze nu ga zaaien en dan voortdurend allerlei stappen skippen tot ik bij het moment van uitplanten ben. Nu zit mijn hele moestuin perfect in de app.

De volgende ochtend zullen er twee taakjes klaarstaan. Geef je moestuin water. Geef je zaailingen water. Klusjes van niks.

Pakjesdag

Als een kind aan de vooravond van Sinterklaas zat ik aan de keukentafel. Maar liefst drie keer ging er aangebeld worden. DHL zou de lichte spullen van Jelle’s Makkelijke Moestuin brengen: een pak Makkelijke Moestuinvoeding, twaalf zakjes zaad, een tuinschepje van RVS, twintig plantenlabels en een watervaste stift om die labels te beschrijven. TransMission zou het grote werk doen: drie zakken Makkelijke Moestuin Mix zoals de tuinbaas me op het hart had gedrukt, veertig liter per zak, en de Airbak: een moestuinbak van 120 bij 60 centimeter waarvan zowel het frame als het doek van geryclede flesjes gemaakt was en die ik alleen nog in elkaar hoefde te knexen.

En dan was er nog Post.nl, die zou namens Donner de roman Een wereld binnen handbereik van Maylis de Kerangal brengen. N had het boek tijdens onze leesclub rondom de tafeltennistafel van M voorgesteld voor onze volgende leesclub en ik had direct nadat ik voor de tweede keer met mijn mondkapje in de metro had gereisd – waarbij de handvol reizigers zich op en top Japans gedroegen: niemand belde, niemand sprak – een inkijkexemplaar opgezocht en de eerste bladzijden gelezen. En ik was daarom gisteren niet in een ander nieuw boek begonnen, omdat ik heel graag in dit boek wilde beginnen. Het gaat over drie jonge mensen die dezelfde opleiding hebben gedaan, die van decorschilder, en die meesters zijn geworden in het bedriegen van het menselijk oog: marmer suggereren op simpele, gestucte muren, dat werk.

Maylis de Kerangal, alleen die naam al.

Go with the flow

Ook al mocht ik als kind nog geen gat in een broek vallen en weken de woorden ‘uitkijken’ en ‘oppassen’ als trouwe viervoeters nooit van mijn zijde, toen op 1 juni 1975 het dragen van autogordels verplicht werd, begonnen mijn ouders te muiten. Onze witte Kever, hoewel ook toen al antiek in ontwerp, was jong genoeg om met heupgordels te zijn uitgerust. Mijn vader moest ze tussen zitting en leuning vandaan peuteren en vanaf de herfst van 1975 toen de politie van waarschuwen overging in boetes uitdelen, legden mijn ouders die gordels losjes over hun schoot.

De gordelplicht was een dankbaar onderwerp op iedere verjaardag. Iedereen kende via de sigarenboer van de tante van de aangetrouwde broer van de buurvrouw wel iemand die geketend in de gordels te water was geraakt en smartelijk verdronken. Zelf kende ik alleen maar een oom, geen echte maar een vriend van mijn ouders, die met behulp van alcohol, zonder gordel en met geen druppel water in de wijde omtrek, tot twee keer toe door zijn auto was gepinpongd. De tweede keer moest hij tussen de pedalen vandaan gepeuterd worden. De verhoudingen in zijn gezicht waren daarna anders en op verjaardagen dronk hij alleen nog 7up.

Toen mijn ouders in 1981 een gloednieuwe Kever kochten – in Duitsland, in Nederland was de verkoop al gestaakt – zaten daar driepuntsgordels in. Ze bekloegen zich over de last van dat tuig over je lijf en dat het je strot zou afsnijden en frommelden de riem losjes onder hun oksel. Ik meen dat mijn vader de automatische oprolfunctie zelfs saboteerde, ik herinner me een grote veiligheidsspeld net onder de plek waar de riem uit de carrosserie kwam. Over de verwurgende functie hadden ze in minder overdreven mate trouwens wel gelijk, mijn ouders waren noch groot noch zwaar en we weten inmiddels dat alles in de wereld ontworpen is voor het gemiddelde mannenlijf waardoor vrouwen tig keer vaker ernstig letsel oplopen.

Iets van deze geschiedenis echoode nog na toen ik aan het begin van de avond het metroperron opliep. Aan de vingers van mijn linkerhand bungelde het zwarte mondmasker dat ik ’s ochtends bij de dames van Nektar had gekocht. De dames waren direct nadat het mondkapjestekort tot nationaal probleem was uitgeroepen tussen de voorjaarsmode mondkapjes gaan naaien, maar inmiddels verkochten ze de vederlichte zwarte kapjes van travelstof waarin koper verwerkt zat. Aan de muur hing een testrapport dat ronkte dat 99,9 procent van alle bacteriën en virussen die in aanraking komen met koper, onmiddellijk sterven. Zelf gebruikten ze ze ook. Even uitspoelen was voldoende, geen gedoe met kookwas en omstandig het ding aan de oorelastieken losmaken.

Halverwege het metroperron hield ik stil. Twintig meter verderop bij de verkoopautomaat en de incheckpalen dolden twee jongens, tien meter de andere kant op stond een jonge vrouw. Ook al was de metro nog niet in zicht, zij had haar mondkapje al op. Go with the flow, zei ik tegen mezelf, en zette het masker op.

Twee-en-een-halve maand had ik dit traject niet bereisd. De hele rit keek ik om me heen. Het al meer dan een jaar in verbouwing zijnde treinstation was open!

Roze, blauw, paars, rood

Eén van de boerenpioenrozen die R jaren geleden kreeg van een man voor wie die rozen zijn levenswerk waren, ontvouwt iedere dag een heel klein beetje meer haar kleur. Felroze, nog dichtgevouwen als een gebalde vuist. Het gaat de eerste keer worden.

De hortensia die R van betrokken mensen kreeg om zijn werkkamer in de kerk mee op te fleuren, en die zo zieltoogde dat hij de plant voor de zomervakantie mee naar huis nam waar ik ‘m buiten zette toen we daadwerkelijk op vakantie gingen, en waar die bleef staan toen het winter werd en die sinds een maand of twee een plek in de volle grond heeft, krijgt bloemen. Niet groen zoals in die werkkamer, maar blauw. Schrale grond.

De klokjesbloem of campanula die altijd overleeft en zichzelf ook makkelijk verspreidt, bloeit alweer paars. De bijgekochte ezelsoren of stachys die ik op een rij onder de witte en de blauwe druif heb gezet, staan op het punt van bloeien, ook paars, de ezelsoren die er vorige herfst zijn ingegaan zijn zover nog niet. Hetzelfde geldt voor de beemdkronen of knautia, ook daar bloeit de onlangs bijgekochte al roodroze, die van vorige herfst moeten hun kronkels nog de lucht in gaan steken. Ook in de dovenetel of lamium ‘pink pewter’ verschijnen boven het bontgevlekte blad de eerste bloempjes: intenser dan zachtroze zoals volgens de beschrijving, eerder stevig fuchsia.

De eerste frambozen kleuren rood. Een ekster springt vanaf de tegels omhoog om aan de minst onrijpe te pikken. Ik loop naar buiten, duik het hok in, pak het net en leg dat over de framboos.