Radicaal, zonder pardon

Waren de reuzenradijszaailingen al twee centimeter en zagen ze eruit zoals op het plaatje? Ja? Dan werd het tijd om ze uit te dunnen. Ik moest per zaaiplek de grootste zaailing laten staan en de anderen, meestal twee, wegknippen. Radicaal en zonder pardon, schreef Jelle erbij. Niet eruit trekken en denken dat je met die weggehaalde zaailingen op een andere plek nog iets leuks kon doen, nee, dan zou je zomaar de wortel van de zaailing die mocht blijven beschadigen.

Leerzaam.

Ook de snijbietzaailingen waren groot genoeg om uit te dunnen, zonder aarzeling knipte ik ook daar radicaal. Datzelfde deed ik bij de bietjes en de rucola.

Daarna keek ik een paar minuten naar de moestuinbak zoals ik elke dag als eerste doe nadat ik ben opgestaan. Bij de bouwmarkt had ik drie elektrabuizen, ieder met een lengte van twee meter en een doorsnede van zestien millimeter, gekocht. Twee heb ik gebogen en kruiselings over de bak gezet, de derde staat in een mooie boog langs de lange kant waar de klimgroentes staan. Over die bogen ligt het net, als tentdoek over een tentframe. Ik voelde aan de buizen. Alles stond solide.

De bouwmarkt had de buizen in lichtgeel en grijs. De grijze kostten 75 cent, de lichtgele 32 cent. Hoe kan zoiets 32 cent kosten? En wat bepaalt dat die grijze buis meer dan twee keer zo duur is? Wanneer zag ik voor het laatst iets dat maar 32 cent kostte? Zelfs een rode peper kost al 39 cent.

Kusje, kusje, kusje

Direct toen ze de drempel overstapte zei nichtje L ‘kusje, kusje, kusje’. Ze bewoog haar hoofd er een beetje bij zoals het met echte kussen bewogen zou hebben. Vind ik tot nu toe de beste vervanging voor de pre–coronabegroetingsrituelen. Geen onhandig gedoe met een knik van het hoofd waarbij die hoofden zomaar tegen elkaar kunnen botsen als je het allebei tegelijk zou doen. Ook niet dat geklungel met een hand op het hart. Da’s meer iets voor Amerikanen. Die hoeven hun vlag maar te zien of hun hand ligt al op hun borst en ze beginnen het volkslied te zingen. Nederlanders kennen op de eerste twee regels na het Wilhelmus niet en dat houden ze graag zo, de vlag gaat uit als je geslaagd bent, of hang je om je nek op een pre-corona Koningsdag en tijdens de Olympische Spelen, en dan niet met zo’n statisch handje op de borst, maar hossend en met de armen in de lucht. Zo’n trap van je voet tegen een andere voet is natuurlijk grappig voor hooligans, vooral als ze de politie tegenkomen, maar niet voor het gros van de Nederlanders. Die hebben hun beider voeten aan de grond de komende tijd hard nodig om niet om te vallen. Voor die twee handpalmen tegen elkaar waarbij de vingers afwisselend naar de hemel en naar de borst van de ander wijzen schat ik de Nederlanders veel te nuchter: wel massaal een boeddhabeeld bij het tuincentrum kopen, maar verder geen poespas.

Toen mijn nichtje wegging, zei ze het weer, heel soepel, zonder aarzelen: kusje, kusje, kusje.

Touwtjes graag

De man van de facilitaire dienst draagt een poloshirt met donker- en lichtblauwe vlakken. Hij houdt vlak naast mij stil, op zijn kar staan dozen. Op minder dan anderhalve meter loopt hij voor mij langs, meer ruimte is er niet, naar de kamer waarin drie vrouwen zitten. Twee dragen een witte broek en een witte zorgjas en bemensen de twee loketten waar iedereen die een afspraak heeft om naar zijn ogen te laten kijken zich moet melden. Alweer een kwartier geleden meldde ik me bij het linkerloket, ik zei mijn naam, ja, de vrouw zag mijn afspraak in de computer, ik mocht op stoel 6 in het wachtgedeelte gaan zitten. Ik vond het goed geregeld. Vóór corona moest je zelf maar een plek kiezen en plofte er nog wel eens iemand naast je met een slechte hoest of een riekende kleren. Dat is nu uitgesloten.

De man met de blauwe polo vraagt of de vrouwen nog wat nodig hebben: handgel, mondkapjes, handschoenen. De vrouw achter het rechterloket staat op, pakt een dichte doos mondkapjes en zegt dat ze die terug wil geven in ruil voor mondkapjes met touwtjes die je zelf op het achterhoofd kunt vastknopen. Ik zag net een oogarts met zo’n mondmasker, witte strikken tussen zijn rossige krullen, hij kwam informeren of zijn vijfentachtigjarige patiënt zich al had gemeld waarop de vrouw van het rechterloket haar hoofd schudde en opperde dat hij misschien beneden bij de triage vast zat in een file. Ik was ook door de witte triagetent voor de ingang gekomen en mocht zonder een enkele gezondheidsvraag via de linkerkant van het roodwitte lint zo doorlopen, maar dat gold niet voor de mensen die er minder fit uitzagen en die allemaal rechts moesten houden en vragen kregen, of een koortsthermometer op hun voorhoofd, wat de boel flink ophield.

Op de doos in de hand van de vrouw zie ik een afbeelding: deze maskers hebben oorelastieken. De vrouw zegt: met name de collega’s die een hoofddoek dragen kunnen slecht uit de voeten met die elastiekjes. De poloman zegt dat hij ze niet heeft. Dat hij ook maar moet afwachten wat er geleverd wordt, dat iedereen liever touwtjes heeft dan elastieken. Ik kijk naar de grote doos op de bevoorradingskar: Jiangsu Nanfang Facemasks staat op de zijkant.

De vrouw die even later mijn naam in de wachtruimte noemt, heeft geluk, haar masker heeft touwtjes die ze over haar witte hoofddoek heeft gestrikt. Ze zegt: wij zijn al zo gewend, we weten niet beter meer. Ik zeg haar dat mijn ogen enorm tranen. Nee, niet altijd, alleen als iemand er een druppel in wil doen of als ik weet dat ik niet mag knipperen. Met haar duim en wijsvinger houdt ze mijn oog open.

Droeg ze handschoenen? Herinner ik me de geur van latex of de aanraking van rubber op mijn wang? Welke kleur hadden ze? Paars, zoals de handschoenen deze week bij de groentevrienden, of blauw zoals bij de visboer? Of was het toch haar huid op de mijne, twee dagen geleden? Haar stem herinner ik me wel. Een warme stem. Ze zei: ‘Twaalf in het linkeroog, twaalf in het rechteroog. Alles onder de 21 vinden we goed.’

Berlijn (3)

Als de bos Pinksterbloemen die R in Berlijn liet bezorgen van roze naar geel naar uitgebloeid is geëvolueerd, begint hier in de tuin de boerenpioen te bloeien. Ik stuur iedere dag een fotootje van de boerenpioen naar Berlijn, om alles waar die in Berlijn bezorgde bos pioenrozen voor stond en staat, levend en vol liefde te houden.

Nu zijn we een week verder, de regen die de afgelopen dagen regelmatig viel, maakte de bloem zwaar, de steel boog ver door. De regen van vannacht heeft bijna alle lichtroze binnenste smalle, lange blaadjes en de grotere felroze buitenste bloembladen losgemaakt. Ze liggen op de tegels als vogelveren na een slachtpartij. De steel is terug omhoog geveerd.

Vandaag stuur ik een laatste foto. Behalve één lichtroze bloemblaadje resteren er vier stampers – auberginekleurige mini-dadels uitmondend in een grillig rozerood tongetje – die oprijzen uit een rond perzikgeel kussentje dat weer het hart vormt van drie lichtgroene komvormige blaadjes – zoals van een artisjok – met wijnrode randen.

Ik googel een hele biologieles bij elkaar om alles wat ik zie de juiste naam te geven. Waar ik niet uitkom is of ik dit restant van de bloei nu moet weg knippen of laten zitten.

Moord

De merel heeft drie jongen. Ik herken ze aan hun gebedel en aan hun warm bruine verenkleed, lichter dan een volwassen vrouwtje. Vader merel heeft iets gevonden in de vijver. Nu ligt het op de tegel naast de vijver. Hij pikt onophoudelijk in zijn prooi, bij dat pikken beweegt hij zijn snavel van links naar rechts waardoor de prooi iedere keer een beetje wordt opgetild en op een andere zij terecht komt, als een worstje dat langzaam wordt gewenteld op de barbecue. De merel slikt het opgepikte vlees niet door, maar verzamelt het in zijn snavel. Soms lijkt de prooi op een muisje met een dikke staart, maar muisjes glimmen niet. Ik pak de verrekijker. Ja, het is al wat ik dacht, een salamander, misschien geen volwassen salamander maar een tiener. De prooi is nog te groot om er mee te vliegen, de merel zit in tweestrijd. Als hij naar zijn jongen gaat om ze zijn snavel aan te bieden, die puntzak vol vlees, dan moet hij de prooi even de rug toekeren. Dus sleept hij de prooi met de punt van zijn snavel, de enige plek waar nog geen salamandervlees zit, naar de rand van de grote bloembak en voert daar zo goed en zo kwaad als het gaat zijn jongen zonder de salamander of wat daarvan over is, uit het oog te verliezen.

Dit alles gebeurde zaterdag.

Vandaag zegt R: ‘Ik zag net iets heel ergs gebeuren.’ ‘In de tuin?’ vraag ik. Hij knikt. ‘Kom maar op,’ zeg ik. ‘Er was net een koolmees, of een pimpelmees,’ dat verschil ziet R nog niet zo goed, ‘en die joeg op een oranje vlinder, en toen vrat hij die vlinder op.’

Pindakaas

De pindakaaspot onder de pergola is bijna leeg; die tegen het zijmuurtje vlakbij het keukenraam trouwens ook, maar daar foerageren de kool-en pimpelmezen, die passen gewoon in de pot. De grote bonte specht die zo’n beetje eigenaar van de pot onder de pergola is geworden, kan dat niet, ik zag ‘m gisteren zijn lijf helemaal dubbel vouwen om bij de bodem van de pot te komen, daarom besluit ik het restant met een mes van de bodem te schrapen en ietsje dichter bij de potopening tegen de wand te drukken. De grote bonte specht is er snel bij, al lijkt hij het vreemd te vinden dat de pindakaas vandaag bijna los zit. Daarna komt de kauw, die heeft kennelijk ook zitten loeren, Google is er niks bij. R zegt: misschien ben jij de enige die nog voert.

De kauw wiebelt woest met zijn gewicht op de beschermkooi, gaat dan aan de kooi hangen, steekt zijn snavel door de tralies en komt met een enorme dot pindakaas naar buiten. Hij gaat op de grond zitten, kijkt vertwijfeld wat ermee te doen, schrokt wat pindakaas naar binnen, dan nog wat, tot de toef kennelijk voldoende geslonken is om er veilig mee weg te vliegen. Een heggenmus landt om de kruimels die bij de actie van de kauw op de grond zijn gevallen, op te eten.

Ook de Vlaamse gaai komt kijken. Hij gaat zitten op de leuning van de tuinstoel en kijkt schuin omhoog naar de pindakaaspot in de beschermkooi. Een merel vliegt vanaf het muurtje dat al lekker begroeid raakt met clematisblad recht op de Vlaamse gaai af, die even opveert van de tuinstoel, waardoor de merel onder hem door lijkt te vliegen. De merel landt op de schuttingrand rechts. Dat tafereel herhaalt zich nog twee keer. Zonder nog naar de pindakaas te talen vliegt de gaai weg.

Even later komt de grote bonte specht terug, met zijn jong. De vader eet pindakaas, het jong wacht op de stam van de achterste blauwe regen tot zijn vader hem komt voeren. Het is een bijna dagelijks tafereel, ik kan er geen genoeg van krijgen.

Onderin de kast naast de grote soeppan staan nog twee volle potten vogelpindakaas.

Eerste moestuinstapjes

Zie ik al wat in het radijzenvak? vraagt Jelle in de moestuinapp. Ja! Nog niet op alle twaalf de zaaiplekjes, maar zeker wel op tien. Ooh wat kan klein geluk groot zijn. Ook in het rucolavak prikken de zaailingen hun groen al boven de aarde. Al vraagt Jelle daar nog niet naar. Ik peuter twee slakken uit het net dat over de moestuin ligt en gooi ze heel hoog over de schutting en over de coniferen richting de achterbuurtuin. Daar is alles – op die coniferen na – van steen en plastic. In de courgette zit trouwens al een gele bloem, maar naar de volgende stap in de app kan ik, geloof ik, nog niet. Daarvoor heeft de courgette weliswaar de vereiste lengte, een stengel die twintig centimeter of langer is, maar Jelle vraagt ook of ik al acht of meer bladeren zie. Nee.