Staartmezen

De staartmezen zijn er weer. Ze hangen met z’n tweeën, drieën, vieren, en daar komen nummer vijf en zes ook nog, in de zomeruitlopers van de blauwe regen, daar waar de bloemen zaten, maar nu alleen nog de uitgebloeide restanten. Vanwege hun gewicht, vergelijkbaar met een pingpongbal stel ik me voor, kunnen ze aan de dunste twijgjes hangen. Waar zijn ze al die tijd geweest, deze vrolijke beestjes die zo gezellig met z’n allen tegelijk eten? Of ben ik het die een tijd is weggeweest van deze plek aan de keukentafel met zicht op de tuin?

Kool- en pimpelmezen kunnen dat niet, gezellig samen eten, die willen het rijk alleen. Daar komt al een koolmees, die heb ik trouwens ook een poos niet gezien. De staartmezen stuiven weg.

Misschien wordt het langzaamaan tijd om de voedersilo weer te vullen. In het topje van de amberboom zie ik de herfstschilder al klaarzitten met zijn rode penseel. Op alle dagen dat de zon en de warmte niet komen opdagen om het groene blad groen te houden, grijpt de herfstschilder zijn kans met zijn rode en oranje en gele verfblikken.

In de bakken op het voorbalkon piept het eerste groen van de sugarsnaps vrolijk uit de zwarte moestuingrond.

Jenga

R vraagt of er kinderen zijn. Ja, daar staat er al eentje op, daar nog een. Als de andere kinderen dat zien, laten ze zich ook van de banken glijden en wurmen zich langs hun ouders om naar voren te rennen. Dat heeft R ze geleerd, lekker rennen door de kerk, dat dat mag. Als ze vooraan zitten op de traptrede waar ze altijd zitten om even te babbelen met de dominee vraagt R: ‘Wie vindt het leuk dat ik wegga?’ Een onderlip krult naar beneden, knieën bewegen onrustig heen en weer, een hand plukt aan een slipper, een andere hand aan een haarelastiek, ogen staren naar voeten. Als ze klaar gebabbeld zijn over Zacheüs in de vijgenboom zegt R: ‘Nou jullie gaan naar jullie eigen dienst waar jullie misschien wel iets leuks voor mij gaan maken en dan komen jullie straks terug en dan hebben jullie misschien wel een verrassing.’ Ze kijken hem aan, eentje slaat een hand voor zijn mond, een ander begint met lachende ogen ‘nee’ te schudden, weer een ander haalt theatraal de schouders op, een paar kijken elkaar aan zoals alleen kinderen dat kunnen als ze weten dat er iets gebeurt waarvan zij hebben geleerd dat het niet mag, en waaraan ze nu twijfelen, want ja, het is wel de dominee.

R heeft zijn afscheidsdienst het thema Thuiskomen meegegeven. Welja. Het gaat dus over Zacheüs die in een vijgenboom klimt om boven de menigte uit Jezus te kunnen zien als die Jericho binnenkomt. Zacheüs is een tollenaar, zeg maar de Belastingdienst van tweeduizend jaar geleden, en – het zal eens niet zo zijn – niet geliefd onder zijn stadsgenoten. Terwijl zij Zacheüs liever niet zien, ziet Jezus hem wel in de vijgenboom en zegt zelfs dat hij bij hem de nacht komt doorbrengen. En alsof de sociale media ook toen al bestonden zijn de mensen er als de kippen bij om er schande van te spreken dat Jezus uitgerekend bij een slecht mens het huis in gaat.

Alle twijfel en zorgen die R gisteren over zijn afscheid had, zijn voor niks geweest. Zonder grote receptie met eten en drinken zijn er andere manieren gevonden om al die mooie mensen erbij te laten zijn: in een prachtig boek vol foto’s en persoonlijke woorden; in een ongelooflijk groot cadeau, een stoere elektrische fiets, zodat zelfs bij tegenwind en regen zijn eerste gemeente R zal vergezellen. En dan die zo gemeende woorden van zijn collega’s en voorzitter: R heeft geen idee over welke kwaliteiten hij blijkt te beschikken.

De kinderen hebben inderdaad een verrassing, een Rob de Bouwer vriendenboek waarin ze in hun eigentijdse handschriften schrijven hoe lief en grappig ze de dominee vinden, hoe leuk het was toen hij spaghetti kwam eten, of toen die een boef speelde. En er is het spel Jenga. Met viltstiften hebben de kinderen de houten blokken versierd. Ik zie hartjes, bloemetjes, kleurige kringeltjes, de woorden Hoop, Liefde, namen van de kinderen. Op één blokje staat Robieieieieie.

Loslaten

Zenuwachtig? Nee, zenuwachtig is hij niet. Op van de zenuwen was hij zeven jaar geleden toen hij nog moest beginnen. De twee preken voor morgen zijn ruim voor middernacht klaar. Vol twijfel, dat is hij. Al weken. Met zoveel mooie, ingewikkelde, lieve, dwarse, unieke, verrassende mensen is hij zeven jaar lang opgelopen, kleine kinderen zag hij opgroeien, jongeren de volwassenheid instappen, die gaat hij in de steek laten, zo voelt het. En zijn er op die nieuwe plek wel net zulke mooie, lieve, dwarse, verrassende mensen?

En dan een afscheid in deze tijd. Er is maar plaats voor een handvol mensen. Vijftig mensen ’s morgens, honderd mensen ’s middags. Lang niet iedereen kan komen, lang niet iedereen durft te komen. En heeft de feestcommissie er wel iets van gemaakt? Hij houdt van uitpakken. Een afscheid hoort groots en meeslepend zijn, op zijn minst met een grote receptie met plezier, goed eten en drinken, elkaar in de armen vliegen. Als het er om gaat zit hij er het liefst bovenop, maar ja, je eigen afscheid orkestreren, dat is ook weer zo wat.

Hij zegt dat hij suggesties heeft gedaan. Een lekkere lunch om de tijd tussen de twee diensten te overbruggen, koffie en lekkers op het grote kerkplein na afloop. ‘Heb je er wel ernstig genoeg bij gekeken?’ vraag ik. ‘Dat ze niet dachten dat je een grap maakte?’ Hij weet inmiddels dat er weinig kan: ja, na afloop kan hij bij de uitgang staan waar de mensen hem op afstand gedag kunnen zeggen. En ja, er zal drinken en lekkers zijn voor een beperkt aantal genodigden, maar niet voor iedereen, geen risico’s nemen, de kerk heeft een voorbeeldfunctie, voor je het weet staan er in het lokale suffertje paparazzifoto’s van een veel te gezellig kerkplein.

Er is flink geïnvesteerd in beeld en geluid, dat is een troost. Iedereen die over internet en een beeldscherm beschikt kan vanuit zijn luie stoel alles meebeleven, er hangen inmiddels professionele camera’s die in- en uitzoomend iedere orgeltoets, iedere kaarsvlam, elke lach en traan in alle huiskamers kunnen brengen, realtime.

‘Desnoods,’ zegt hij, nog altijd in die wolk van twijfel, ‘ga ik zelf op het kerkplein staan voor al die mensen die niet in de kerk konden zijn.’

De kaart met daarop Loesjes wijsheid ‘Als je los laat heb je twee handen vrij’ zal pas dinsdag komen.

Tarwewijk

Mario Been is er geboren, en Joke Bruijs. Patricia Paay heeft er gewoond. Het interieur van Bruijs’ ouders had model gestaan voor de huiskamer in de serie Toen was geluk heel gewoon, vertelt de gids die vriend M heeft geregeld om zijn verjaardag extra kleur te geven. Op de Dordstelaan woonden advocaten, dokters en tandartsen. Uit het lied Poepiedeftig van zanger Kees Korbijn citeert de gids een paar regels. De Dordtselaanflat stond model voor Pluk van de Petteflet van Annie MG. Later kwamen de dealers en drugsverslaafden. Er waren moorden, er was een periode dat je er beter niet kon komen, daar waar we nu ontspannen wandelen door de straten van de Tarwewijk, een polder die is bebouwd om de arbeiders die kwamen werken in de Maashaven een woonplek te geven.

We houden stil bij een hoekhuis. Hier vestigde zich in de jaren vijftig een huisarts die heel bekend is geworden, zegt de gids. Frans Wong. Behalve huisarts was hij controlerend geneesheer van de prostituees op Katendrecht. Dat trok altijd veel bekijks van de kinderen. Wong zag al snel dat veel vrouwen behoefte hadden aan een vorm van geboortebeperking. Ook ontving hij veel vrouwen die hun zwangerschap wilden onderbreken. Al in de jaren vijftig aborteerde hij daarom op kleine schaal. ‘Er vlogen vaak stenen door de ruit,’ vertelt de gids. Later zou Wong uitgebreid onderzoek doen naar de motieven van vrouwen die hun zwangerschap wilden onderbreken. Onder alle groepen vrouwen, ook de gelovige en getrouwde, bleek die wens er in dezelfde mate te zijn. Wong zette in de jaren zestig in Amsterdam de eerste abortuskliniek op. We kijken naar de barst in de ruit naast de voordeur. Vliegen hier nog steeds stenen door ruiten? de gordijnen voor de grote ramen waar ooit de wachtkamer was, zitten dicht, een voormalig wethouder en burgemeester duwt zijn neus tegen het vieze raam om door een spleet te kijken. ‘Rommel,’ zegt hij, ‘heel veel rommel.’

We keren terug naar het cultureel wijkcentrum waar vriend M zijn verjaardag binnen de regels van 2020 viert. Het gebouw was ooit een school, later een kerk. Het stuk land erachter liep vroeger, toen de drie flats er nog niet stonden, regelmatig onder water, in de winter werd er geschaatst. Toen de flats er al een poos stonden werd de tussenruimte gebruikt om vuilnis en oude wasmachines naar beneden te gooien. Nu is het een groene oase met verderop een simpel amfitheatertje, bomen, een speelhut, een speeltunnel, moestuingroenten in grote houten bakken. De beelden van de Coolsingel waaronder de bronzen burgerman Monsieur Jacques hebben hier in de tuin een plek gevonden zolang de Coolsingel bezig is zich grondig te vernieuwen.

In de half open ruimte op voldoende afstand vertellen we elkaar over de voorbije maanden. Een man die als it’er werk doet voor de dealingroom van een bank werkt al sinds februari thuis, daar is al vroeg geen enkel risico genomen, en zijn teams tactisch van elkaar gescheiden. Breekt er in één team iets uit, dan kan een ander team op veilige afstand het werk naadloos overnemen. Natuurlijk mist hij collega’s, maar het grote voordeel is dat hij geen dag heeft gemist van zijn pas geboren dochtertje. De schoonfamilie in Brazilië wacht wel met smart, dat is weer de keerzijde. Een stel dat ik goed ken, hoorden één dag voor de lockdown dat ze het huis kregen waarop ze geboden hadden én dat ze zwanger waren. Zij had de rust die daarna over het land viel als heilzaam ervaren.

Van al onze woorden en onze lichaamstaal spat de blijdschap om weer eens mensen te spreken, in het echt, mensen die je niet kent met als enige link dat we allemaal M kennen. Een vrouw die slechts vijf minuten bij mij vandaan blijkt te wonen strik ik voor onze leesclub. We zingen ingetogen met onze hele hart voor onze vriend. Dat ie nog maar lang mag leven.

Een 9 en een 8

Sinds mijn broer en schoonzus na een jarenlange behandeling in België weer met de regelmaat van de driemaandelijkse klok in het grote Rotterdamse ziekenhuis komen, doen ze mee aan een onderzoek. Het gaat om de belasting van de ziekte die in het hoofd van mijn schoonzus zit. Zowel de patiënt zelf als de partner vult in hoeveel last zij of hij van de ziekte heeft: op een schaal van 1 (weinig) tot 10 (heel veel). Mijn broer vertelde dat hij vandaag een 9 had ingevuld en dat de arts toen zei: nou, dat is nogal wat. ‘Tsja,’ had mijn broer gezegd, ‘iedere minuut van de dag is de last er, behalve als ik slaap. Zou ik niet slapen, dan zou ik 10 invullen.’ Ik vroeg hoe hij dat deed met de lijst van mijn schoonzus, haar hand kon geen formulier meer invullen en ook al wist ze heel goed wat ze wilde zeggen, steeds vaker ging het mis met de vertaalslag. Meestal schudde ze dan haar hoofd en zei ze dat ze het niet meer wist. Als het heel erg tegen zat, vloekte ze luid en duidelijk. Mijn broer zei dat hij haar lijst ook invulde. Of ze hoofdpijn had gehad, of ze was gevallen, hoe het met de eetlust zat, alles wist hij. ‘En welk cijfer vul je dan voor haar in bij die last?’ vroeg ik. ‘Een 8,’ zei mijn broer. ‘Ze zit minder met de dingen dan ik, en de meest recente drama’s vergeet zij toch.’

Crystal Pite

Nog geen drie maanden geleden leerde ik via een tip van de tuinbaas de Canadese choreograaf Crystal Pite kennen en keek ik op internet naar een registratie van haar werk op het podium van de Opéra National in Parijs waarop misschien wel vijftig geoefende lijven transformeerden tot één organisme, één geoliede machine, één zwerm spreeuwen die muren in beweging brachten en oceanen lieten golven. Ik dacht: wanneer zouden we zoiets ooit weer live kunnen zien?

En zie daar. Een appje van de tuinbaas met een verwijzing naar de voorstelling Endlessly Free van het Nederlands Dans Theater met onder andere werk van Crystal Pite, over minder dan een maand. ‘Ik ga,’ schreef ze erbij. Ik typte onmiddellijk de juiste zoektermen in op internet, vond data en een schouwburg midden in het land die we goed konden bereiken en waar nog niet ‘Uitverkocht’ achter stond en legde de twee mogelijkheden, een dinsdag en een woensdag, aan R voor. Terwijl R zijn agenda raadpleegde – zijn nieuwe agenda op zijn nieuwe werkplek met een ander ritme, iets meer uren, daarom duurde het wel even –, hing ik met mijn vingers boven de toetsen om de kans in die zaal met anderhalve-meter-maatregelen en misschien maar een kwart van de stoelen beschikbaar niet te laten schieten. Ondertussen las ik over de voorstelling: geen vijftig lijven, maar slechts twee, want dat kan, dat is mogelijk, niet bij de pakken neerzitten, doordansen, de emoties moeten hun weg uit de danslijven vinden en onze zielen beroeren opdat ook onze emoties hun weg vinden, helemaal nu. ‘Doe dan maar woensdag,’ zei R.

Twee kaartjes voor de woensdag. Het lukte. Wanneer ging de tuinbaas eigenlijk? Dinsdag.

Informatie gehengel

Er is weer iets gaande, nieuwe wetgeving, of die boete die ING aan zijn broek heeft gekregen, in ieder geval willen de financiële instellingen weer van alles van mij weten. Er moeten rijbewijzen en paspoorten worden geupload, zogenaamd om fraude en witwassen tegen te gaan, en daarom slinger ik deze zomer foto’s van identiteitsbewijzen de digitale snelweg op die over een poos weer nieuws zullen zijn omdat een handige meid of jongen die via een hack heeft buitgemaakt. Ik was niet de enige die rimpels in het voorhoofd trok. In een consumentenrubriek in een krant klaagde iemand erover en een deskundige gaf aan dat het inderdaad op het randje was wat de instellingen vroegen, maar dat er ook weinig tegen te doen viel, behalve dan je credit card, beleggingsrekening of verzekeringsconstruct af te stoten.

Ik had al ettelijke verzoeken laten lopen, maar het moest er vandaag weer van komen, anders dreigde er van alles. Behalve een identiteitsbewijs wilde deze instelling weten hoe ik mijn geld verdiende en in welke sector. Er was een uitklapschermpje met daarin de sectoren waaruit ik kon kiezen. Dit kwam er voorbij: (online) gamen en gokken, handel in cryptovaluta, aanbieder betalingsdiensten, adviesdiensten en consultancy, bouw/infra/offshore/bagger, coffeeshop/growshop, commercieel vastgoed, crowdfunding/platforms voor krediet- en betaaldiensten, goede doelen/religieuze organisaties/stichtingen, farmaceutische industrie, financiële en verzekeringsactiviteiten, handel in diamanten/juwelen, handel in wapens, horeca, intellectueel eigendom/octrooien, juwelier, kunsthandel, opslag van goederen, professionele sport, scheepvaart en overig goederenvervoer, seksindustrie, telecom&it, trustkantoor, veilinghuis, watervoorziening/riolering/afvalbeheer/sanering.

Ik knipperde een paar keer met mijn ogen. Ooit leerde ik bij economie over de primaire, secundaire, tertiaire en quartaire sector, met daarbij plaatjes van een combine, een olieplatform, een fabriek, een winkel en een gemeenteloket, maar ik had overduidelijk onder een steen gelegen en werd nu ruw wakker geschud. Met flink zoeken vond ik in het uitklapschermpje ook nog Landbouw/bosbouw/visserij, Fabricage en productie, Onderwijs/wetenschappelijk onderzoek en Kunst/recreatie/amusement. Was ik, door het aanklikken van zo’n saaie sector, nu extra verdacht?