Herfsttuin

De kleine zonnebloem heeft nog een stuk of acht knalgele bloemen met een glanzend diepbruin hart. De framboos verrast nog iedere week met een rijpe vrucht. De vlinderstruik maakt nieuwe blaadjes in de oksel van oudere blaadjes, de knalroze bloemen van de grote leeuwenbek zijn bijna weg, het siergras bloeit. Ik pak een emmer, draai het kraantje van de regenton open, vul de emmer, loop ermee naar de vijver en pluk de twee fonteinen uit het water. Samen met de snoeren dompel ik de fonteinen in de emmer, alleen de stekkers hangen over de rand. De fonteinen gaan in de ruimte onder het terras overwinteren.

Met een hark met de tanden naar boven duw ik langzaam over de vijverbodem en schep het blad van de blauwe regen uit het water. Ik kijk goed of ik kikkers zie, of padden, of salamanders. Maar niks. Dan gooi ik het blad tussen de planten verderop. Gisterenmiddag stond er een reiger op de rand van het terras, op nog geen twee meter van het keukenraam.

Vanochtend hing een halsbandparkiet aan de kooi van de voedersilo, het blijft wonderlijk, dat snoepgroen; de vogel met de dikke snavel probeerde tussen de spijlen door de zaadjes te bemachtigen die naast de silo op de bodem van de kooi waren gevallen. Nu het kouder wordt eten de vogels vaker van de pindakaas die aan de pergola hangt en aan het muurtje naast het keukenraam. Toen het warmer was, hadden ze meer trek in zaden en pitten. Op en om de voedertafel landen vijf, zes vinken: gezellig samen eten, geen restricties.

El Choclo

M die net is binnen komen hollen, haar bril nog beslagen van de overgang van het fietsen naar dit repetitielokaal, hoeft eigenlijk nooit het mondstuk van haar klarinet een stukje in of uit te doen als onze ensemble-docent een A op de piano aanslaat en zij haar stemtoon blaast. Ze is er gelukkig weer. Ze speelt goed, noten, tempo’s, ritmes, ik geloof niet dat ze er voor hoeft te oefenen. Ik geloof ook niet dat ze er tijd voor heeft. Ze heeft een meisje van een half jaar en ze is al weer een poosje aan het werk.

Eigenlijk zou ze als arts in opleiding gaan meedraaien in het revalidatiehotel dat naast een van de ziekenhuizen hier in de stad staat, maar alle 120 revalidatiebedden liggen vol met coronapatiënten, mensen die uit het ziekenhuis komen maar nog niet naar huis kunnen, of mensen die niet zo ziek zijn dat ze naar het ziekenhuis hoeven maar ook niet thuis kunnen blijven, bijvoorbeeld omdat de thuiszorg door corona veel minder komt.

‘Veel tachtigers,’ zegt M. Soms ook wel jonger, maar de grote groep zijn ouderen. Nee, geen demente ouderen, iedereen is aanspreekbaar. De patiënten vertellen haar dat ze echt heel voorzichtig zijn geweest, dat ze de kleinkinderen al een eeuwigheid niet gezien hebben, dat ze nergens meer kwamen en niemand meer ontvingen. Ja, hun kinderen, iemand moest toch voor de boodschappen zorgen, een badkamer schoonmaken, een maaltijd koken. En die kinderen brachten het virus binnen. Soms moet iemand toch terug naar het ziekenhuis, zegt M, maar zo’n ziekenhuisbed is praktisch onvindbaar.

Het is verschrikkelijk zwaar, dat pak, de hitte, de mondkap – al zit die van het ziekenhuis wel comfortabeler dan de dingen die wij dragen –, niet eten, niet drinken zolang de shift in dat pak duurt, de hele dag lenzen in omdat het met haar bril op geen doen. En dan zijn er de schrijnende verhalen: de oude man die vertelt dat zijn vrouw in een ziekenhuis in Tiel ligt; een vrouw die vertelt dat ze allebei ziek zijn geworden, zij en haar man, en dat haar man inmiddels is overleden.

Dat M er vanavond is om met ons El Choclo te spelen, de tango die onze docent speciaal voor onze instrumenten gearrangeerd heeft en die we voor de allereerste keer repeteren en letterlijk ‘de maiskolf’ betekent, komt omdat ze een weekje vrij heeft. Volgende week kan alles weer anders zijn.

Hand

De vader van mijn moeder zou vandaag honderdtwaalf zijn geworden. Toen R en ik twintig jaar geleden trouwden, leefde hij nog. Hij vond het prima dat wij zijn geboortedag tot onze huwelijksdag maakten. De feestelijkheden liet hij aan zich voorbij gaan: te inspannend.

Ik pak de twee zwarte fotoalbums die een heuse fotograaf van de feestdag samenstelde, maak hier en daar een foto van een foto, en stuur mijn jongste nichtje, die toen vier was en alles van die dag onvoorstelbaar spannend vond en samen met haar twee grotere zussen tijdens de fotoshoot rondom ons huppelde in hun jurkjes in vijf tinten rood, een foto van ons samen: we staan op de kop van het Noordereiland, de Erasmusbrug figureert als achtergrond, ik kijk naar haar, zij heeft haar hoofd in haar nek gelegd en kijkt naar de hemel, het is een van de weinige foto’s waarop er een lach op haar gezicht doorbreekt. Ze stuurt drie gele gezichtjes met hartjesogen terug. ‘Heb je nog meer foto’s?’ vraagt ze. Ik blader de albums nog een keer door, maak foto’s van foto’s waarop zij staat en stuur die weer op.

‘Haha,’ schrijft ze, ‘zo te zien heb ik het grootste gedeelte van de dag je hand vastgehouden.’

Eindelijk

Het is iets voor vijven in de ochtend. Ik ben even wakker. Ik check mijn telefoon, geen app-berichtje.

Om vijf uur moet vriendin Z opstaan. Ze heeft het me voorgerekend. Half acht beginnen op haar werk betekent om half zeven vlug vlug vlug naar de metro haasten, betekent vanaf half zes douchen, aankleden, kiezen wat te doen met het haar, ontbijten, koffie zetten, brood klaarmaken voor de pauze, betekent om tien over vijf beginnen met de oefeningen om het lijf soepel te maken, betekent om vijf uur de wekker zetten om tien minuten te hebben om wakker te worden.

Gisterenavond om half twaalf appte ze dat ze nog niet had geslapen. Dat ze aan één kant pijn voelde, dat ze bang was dat ze verkouden was geworden. Ze had al uren willen slapen.

Z begint vandaag met werk. Eindelijk, na jaren van vragen en aandringen. Echt werk, echter dan het vrijwilligerswerk dat ze tot nu toe twee keer per week in een verpleeghuis deed. Ze start met vier ochtenden van half acht tot half één, en dat gaat in vier weken uitgroeien naar vier hele dagen las ik in de brief die ze me zaterdag liet zien. ‘Half acht,’ riep ik. ‘Oei oei oei,’ lachte ze, ‘ik moet heel vroeg op.’ Ze is op zijn zachtst gezegd geen fan van zo vroeg uit de veren, zo’n strak tijdschema. Dacht ik dat er koffie op het werk zou zijn zodat ze het koffie zetten thuis achterwege kon laten? Ik zei dat ik vrijwel zeker wist dat er koffie zou zijn, niet alleen om half tien in de koffiepauze, maar ook om half acht.

Rond half zeven word ik weer even wakker, weer check ik mijn telefoon, nee, niks, niet verslapen, niet verkouden.

Klokslag half acht begint heel ver weg een heimachine, ik heb ‘m vaker gehoord, altijd klokslag half acht. Nu ben ik wakker. Ik check mijn telefoon opnieuw, niks. Het zal goed zijn gegaan. Tenzij ze zo lang wakker heeft gelegen en pas zo laat in slaap is gevallen dat ze door alle wekkers heen is geslapen.

Zeven minuten later start een zijbuur een motor, ook dat is meestal net zo’n vaste prik als die heimachine, ik weet nog steeds niet wie van de zijburen motor rijdt. Als het deze ochtend mis zou gaan met op tijd komen, is dat niet erg. Z gaat naar deze werkplek om te leren wat er allemaal bij werken komt kijken, in het voortraject hebben ze al gezien dat het pico bello in orde is met haar motivatie, houding en persoonlijke verzorging. Ik las het in de brief.

Om twintig minuten over acht komt het zijbuurjongetje met het witblonde haar en de hoge stem naar buiten, ik hoor de voordeur, ik hoor hoe hij het slot van zijn fiets los klikt, hoe hij de standaard omhoog schopt, ik hoor hem ‘doei’ roepen. Meestal roept hij dat ‘doei’ drie of vier keer, in ieder geval twee keer, ‘doei papa’, ‘doei mama’, vandaag blijft het bij één keer.

Geen appje om half tien, niks om half elf of om half twaalf. De werkdag is begonnen, de werkweek is begonnen. Ook voor Z. Eindelijk.

Wormenhotel (8)

Het wormenhotel bestaat veertien maanden. Toen de eerste lockdown kwam en in de bovenwereld alles op slot ging, bleef het hotel gewoon open. Eten bleef geserveerd worden en het gastenaantal groeide gestaag, misschien omdat er elders zo weinig vertier was. De aantallen slapers en eters explodeerden zelfs toen een maand voor de tweede semi-lockdown de grote verhuizing van drie emmers naar acht kloeke bakken gereed kwam.

Na de verhuizing sloot de directie een contract met de nabijgelegen keuken en verplichtte zich om de gehele verse voedselreststroom (twee)dagelijks af te nemen, met uitzondering van citrus, ui, knoflook en peper. Het was een gok of de huidige stamgasten voldoende vrienden en familie op zouden trommelen om al dat eten te verorberen en zo ja: of de gasten die als eerste aan tafel waren gegaan op de eerste etage, klaar en vertrokken zouden zijn zodra op de zeven hoger gelegen verdiepingen alle buffetten en tafels vol stonden. Dan was het hoog tijd om de eerste verdieping schoon en gereed te maken voor een volgende shift.

Een tip van de minister-president aan restaurants en cafés, om op een bepaald tijdstip de tl-verlichting aan te doen waarna de gasten vanzelf hun biezen zouden pakken, paste de directie een beetje aan. Ze tilde het dak van het hotel, pakte de complete verdieping die ontruimd moest gaan worden uit het bouwwerk en plaatste die als een nieuwe verdieping bovenop de bovenste verdieping zonder het dak terug te plaatsen. Wormen houden net als kroegtijgers en fijnproevers niet van licht. Waar de directie op hoopte gebeurde: de gasten kropen als de wiedeweerga door de gaten naar lager gelegen verdiepingen waar donkere nisjes en hooguit af en toe een kaarsvlam de rijkelijke buffetten vergezelden. Soms moest het personeel dat was aangetrokken om de restanten van het bacchanaal op te ruimen en uit te strooien over de nabijgelegen tuin, een allerlaatste gast een handje helpen. Op de vloer van de brandschone verdieping kwam een laagje kartonsnippers of gedroogde herfstbladeren, het dak werd op de verdieping gelegd en daarna was de zaak gereed om nieuwe buffetten op te gaan bouwen.

Toen de dagen en vooral de nachten kouder werden, vreesde de directie nog even voor een inzinking: behalve van licht houden wormgasten niet van kou, vorig jaar ging zowel de eetlust als het aanbrengen van nieuwe gasten in net zo’n rap tempo omlaag als de coronacijfers een paar weken geleden stegen. Maar na een aantal weken van dalende nachttemperaturen durft de directie te stellen dat het op iedere verdieping nog altijd een drukte van belang is, drukker misschien zelfs dan in de weldadige zomerweken.

Misschien kan de directie straks net als in Venetië toegang gaan heffen.

De leestuin (2)

Mijn boekwinkeltje De leestuin bestaat nu bijna zes weken en de eerste bestelling kwam na drie dagen. Ik rende de trap af en riep: ‘Ik heb een bestelling, ik heb een bestelling!’

Mijn eerste klant kocht Kevin Phillips’ The Politics of Rich and Poor. Wealth and the American Electorate in the Reagan Aftermath en kwam uit Vollenhove. Ik pakte de kaart erbij en zocht Vollenhove op. Waar was ook alweer het moederbedrijf van mijn boekwinkeltje gevestigd en kantoorhoudend, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid? Nijverdal. Ik pakte een speld en prikte die op de kaart in Zwolle, ik wond een draad om de speld, trok de draad strak naar het zuidoosten tot mijn vingers boven Nijverdal zweefden. Toen begon ik de draad rond te draaien naar het noordwesten tot mijn vingers om en nabij boven Vollenhove zweefden. Juist ja, dit was de truc. Nijverdal had een stel vrienden overgehouden uit een of andere studietijd te Zwolle en die waren ingeschakeld om alle nieuw gestarte winkeltjes in de gaten te houden en daar binnen een dag of vijf een bestelling te plaatsen.

Ik vond het best. Dronken van het succes schreef ik de koper te Vollenhove dat ik de volgende dag nog een ander boek van Kevin Phillips, Post-Conservative America, in mijn winkeletalage ging zetten; mocht hij belangstelling hebben… Ik heb trouwens wel even getwijfeld hoe ik de besteller zou aanspreken. De klant vult zelf zijn gegevens in: naam, adres, emailadres. Ook al zet de klant bij de achternaam alleen initialen, het emailadres verraadt meestal wel degelijk een voornaam. In dit geval was de klant een zekere Arnie. Hoe aannemelijk het ook leek dat het om een man ging, vervang de r door een n en alles wordt anders. Ik onderving het probleem van Beste meneer M te schrijven waar ik Beste mevrouw M had moeten schrijven door in de aanhef Beste Arnie M te schrijven, familiair, dat zeker, maar sprak hem in de rest van de mail waarin ik vertelde naar welk bankrekeningnummer Arnie de 7,99 euro (4,50 voor het boek, 3,49 voor de posterijen) kon overmaken consequent met u aan. Arnie hapte trouwens niet.

Inmiddels staat het aantal verkochte boeken op vijf.

NAP: stijgen, dalen

De intercity reed niet meer om het kwartier naar Utrecht, maar om het half uur. Covid-19. Ik was weer even terug aan het begin van deze eeuw toen ik vrijwel dagelijks op dit perron stond en er nog geen digitale reisplanner was en ik ’s ochtends Teletekst raadpleegde of naar de verkeersberichten op de radio luisterde om te weten of er wat aan de hand was op ‘mijn’ traject en het desondanks best eens voorkwam dat ik tevergeefs hier stond en dan een half uur moest wachten. Toen werd er ook al over vernieuwing van dit station gesproken, net zoals acht jaar daarvoor, maar alles wat er in die kwart eeuw gebeurde was: af en toe een nieuwe lik verf, verwijdering van het laatste bemenste loket, de komst van Smullers en en Kiosk, later een AH-to-go, de plaatsing van toegangspoortjes. En de intercity’s gingen overdag ieder kwartier rijden.

Nu was de dienstregeling dus weer twintig jaar terug in de tijd, maar het station was nieuw en mooi, al begreep ik nog steeds niet waarom er geen tweede overbrugging was gemaakt naar het metroperron aan de ‘overzijde’. Kom je met de trein van Rotterdam Centraal en wil je verder met de metro naar Kralingse Zoom, dan moet je nog altijd de gelijkvoerse metrobaan oversteken, waar de slagbomen regelmatig dicht zijn en waar mensen die haast hebben onderdoor kruipen. Kom je met de trein uit Gouda of Utrecht dan kun je tegenwoordig wel zonder dichte slagbomen overstappen op de metro in beide richtingen. Maar kom je met de metro uit het noordoosten en wil je met de trein naar Gouda/Utrecht, dan moet je nog altijd de metrobaan oversteken. Afijn, neem van mij aan dat in het ontwerp een tweede directe overstapbrug tussen trein en metro zat, dat die door schraalhanzerij is gesneuveld en dat we daar later nog heel veel spijt van gaan krijgen.

Mooi is de enorme glasplaat in het tunneltje dat vroeger een duistere plek was om doorheen te lopen of te fietsen, maar waar nu tegenover die glasplaat een compleet verlichte wand zit. Op de glasplaat zit een foto van het eerste stationsgebouw dat hier ruim vijftig jaar geleden verrees, tegelijk met de eerste flats. Het was een zogenaamde sextant, lees ik. Ik lees verder. Wist ik dat ik reizend naar Utrecht twaalf meter stijg, van ongeveer min zes naar plus zes meter boven NAP? Nee, wist ik niet.

Ik ging vandaag nog veel verder stijgen, naar wel 56 meter boven NAP, gewoon met de benenwagen, gewoon in Nederland, in de oudste bossen van ons land, op minder dan een uurtje reizen met trein en bus. Ik zou er niks van merken, nou ja, ’s avonds, toen ik na diezelfde halfuursdienstregeling weer thuis was, op de bank zat.