Het is iets voor vijven in de ochtend. Ik ben even wakker. Ik check mijn telefoon, geen app-berichtje.
Om vijf uur moet vriendin Z opstaan. Ze heeft het me voorgerekend. Half acht beginnen op haar werk betekent om half zeven vlug vlug vlug naar de metro haasten, betekent vanaf half zes douchen, aankleden, kiezen wat te doen met het haar, ontbijten, koffie zetten, brood klaarmaken voor de pauze, betekent om tien over vijf beginnen met de oefeningen om het lijf soepel te maken, betekent om vijf uur de wekker zetten om tien minuten te hebben om wakker te worden.
Gisterenavond om half twaalf appte ze dat ze nog niet had geslapen. Dat ze aan één kant pijn voelde, dat ze bang was dat ze verkouden was geworden. Ze had al uren willen slapen.
Z begint vandaag met werk. Eindelijk, na jaren van vragen en aandringen. Echt werk, echter dan het vrijwilligerswerk dat ze tot nu toe twee keer per week in een verpleeghuis deed. Ze start met vier ochtenden van half acht tot half één, en dat gaat in vier weken uitgroeien naar vier hele dagen las ik in de brief die ze me zaterdag liet zien. ‘Half acht,’ riep ik. ‘Oei oei oei,’ lachte ze, ‘ik moet heel vroeg op.’ Ze is op zijn zachtst gezegd geen fan van zo vroeg uit de veren, zo’n strak tijdschema. Dacht ik dat er koffie op het werk zou zijn zodat ze het koffie zetten thuis achterwege kon laten? Ik zei dat ik vrijwel zeker wist dat er koffie zou zijn, niet alleen om half tien in de koffiepauze, maar ook om half acht.
Rond half zeven word ik weer even wakker, weer check ik mijn telefoon, nee, niks, niet verslapen, niet verkouden.
Klokslag half acht begint heel ver weg een heimachine, ik heb ‘m vaker gehoord, altijd klokslag half acht. Nu ben ik wakker. Ik check mijn telefoon opnieuw, niks. Het zal goed zijn gegaan. Tenzij ze zo lang wakker heeft gelegen en pas zo laat in slaap is gevallen dat ze door alle wekkers heen is geslapen.
Zeven minuten later start een zijbuur een motor, ook dat is meestal net zo’n vaste prik als die heimachine, ik weet nog steeds niet wie van de zijburen motor rijdt. Als het deze ochtend mis zou gaan met op tijd komen, is dat niet erg. Z gaat naar deze werkplek om te leren wat er allemaal bij werken komt kijken, in het voortraject hebben ze al gezien dat het pico bello in orde is met haar motivatie, houding en persoonlijke verzorging. Ik las het in de brief.
Om twintig minuten over acht komt het zijbuurjongetje met het witblonde haar en de hoge stem naar buiten, ik hoor de voordeur, ik hoor hoe hij het slot van zijn fiets los klikt, hoe hij de standaard omhoog schopt, ik hoor hem ‘doei’ roepen. Meestal roept hij dat ‘doei’ drie of vier keer, in ieder geval twee keer, ‘doei papa’, ‘doei mama’, vandaag blijft het bij één keer.
Geen appje om half tien, niks om half elf of om half twaalf. De werkdag is begonnen, de werkweek is begonnen. Ook voor Z. Eindelijk.