Redenen

object530Ik luisterde naar het nieuws op de radio. De correspondent in Noorwegen zei: ‘We weten nog niet waarom de vrachtwagen in de tunnel in brand is gevlogen.’ Ik had nog nooit gehoord van vrachtwagens met redenen. Maar misschien liep ik achter. Misschien was het tijdperk waarin apparaten en machines redenen hebben en mensen niet meer al begonnen. Een vriendin vertelde vorige week over een collega. Die collega bereidde een vertrek bij haar man voor. Het klonk grondig. Ze stickerde de spullen in huis, ze schreef zich in voor een huurhuis en gebruikte daarvoor haar werk als postadres, ze ontmoedigde haar mans’ plannen voor de aankoop van een vakantiehuisje. Alles moest klaar zijn als ze haar vertrek aan haar man ging vertellen. Ik zei: die rouwt om een onvervulde toneelcarrière, die gaat niet weg bij haar man. Mijn vriendin dacht van wel. Vanwege alle moeite. Veel mensen deden moeite. Soms een leven lang. Als ze bijna dood waren vroegen ze zich af waarom. In het Achtuurjournaal was de brandende vrachtwagen in de Noorse tunnel niet eens een item.

Chaos

object531Ik liep naar de groenteboer. Ik had zo lang mogelijk gewacht. Buiten was een pan waar ik sissend in gleed. Ik hinkstapsprong onder bomen en langs gebouwen. Bij de groenteboer was het aangenaam koel. ‘Jullie arbeidsomstandigheden zijn goed,’ zei ik. De blonde vrouw die er altijd op deze dag is, haalde mijn groentetas uit de koeling. ‘Hij weegt niet veel deze week,’ zei ze. Ik zag broccoli, radijsjes, paksoi, rode puntpaprika en venkel. ‘Misschien verliezen groenten bij dit weer ook vocht,’ opperde ik. ‘Je hebt zeker te veel zon op je hoofd gehad,’ zei de groenteboer. Ik was begonnen in het eerste boek van Patrick Modiano. Hij schreef het eind jaren zestig. Volgens Jan Brokken leer je van Modiano hoe je met melancholie moet omgaan. En ook: hoe zinnen vloeien als het water in de Seine. ‘Lees Modiano’, zei Arnon Grunberg ergens, ‘en merk dat uw zinnen niet simpel genoeg kunnen zijn.’ Het boek heette De plaats van de ster en was niet dik. Ik zou het vandaag nog uitlezen. Het leek chaotisch. De hoofdpersoon wordt een paar maal doodgeschoten, en leeft dan weer gewoon verder. Gebeurtenissen na de oorlog gaan moeiteloos vooraf aan die van voor de oorlog. Het deed me denken aan hoe het in mijn hoofd gaat. Misschien wel in ieders hoofd. Dat hoofd springt moeiteloos van hot naar her, heeft geen continuïteit of chronologie nodig. Of maakt die zelf. Het was goed dat Modiano me daaraan herinnerde. Ik bestelde een pond kersen. Ik had geen haast. ‘Hier,’ zei de groenteboer. Hij gooide een stuk gember in mijn tas. Het was bijna sluitingstijd. ‘Eet je wel eens zoete aardappel?’ Ik knikte. Ook die verdween in mijn tas. Hij hield twee rode Madame Jeanettes voor mijn neus. ‘Hou je van pittig?’ ‘Ik blijf hier nog even staan,’ zei ik tegen de blonde mevrouw. ‘s Avonds at ik een pittige curry.

Zien

object532Ik was onderweg naar een lunch. Of beter gezegd: ik was onderweg om een vergeten telefoonoplader af te leveren. Ik zou aankomen rond lunchtijd. In de Dresselhuysstraat passeerde ik een vrouw die heel erg op Rita Reys leek. Ze droeg hoge hakken. Ze liep er goed op. Ik zag het aan haar kuiten. Stevig. Slanke enkels. Ook daardoor leek ze heel erg op Rita Reys. Misschien keek ik iets te lang naar haar gezicht en haar roodbruine haar. Misschien was ze het gewend dat mensen naar haar keken. In ieder geval had ze er geen moeite mee mij grondig op te nemen. Om de hoek van de Dresselhuysstraat belde ik aan. Mijn vriend kwam de trap af. Ik zag hem door het ruitje in de deur. Toen hij bijna bij de deur was maakte hij met zijn rechterhand gebaren en liep weer naar boven. De jongen die net voor mij met een mountainbike op zijn schouder in het portiek omhoog was gelopen tilde het wiel uit de voorvork en opende de deur naast de deur waar ik stond te wachten. ‘Zijn ze nog niet wakker?’ vroeg hij. ‘Ze zijn in ieder geval nog niet buiten geweest vandaag,’ zei ik. Ik dacht aan de vrouw op de hakken. Was het omdat Rita Reys net gestorven was, dat ik direct op haar naam kwam? Meestal doe ik daar veel langer over. Dan had ik eerst aan oude actrices gedacht, vanwege die Dresselhuysstraat. Of ik had helemaal niks gedacht. De vrouw op de hakken leek me geen jazztype. Maar dat vond ik van Rita Reys ook niet. Door het ruitje zag ik mijn vriend weer verschijnen. Hij had sleutels in zijn hand. Als ik hem zag, dacht ik nooit aan megacontracten. Terwijl hij die wel voortdurend voor zijn baas binnensleepte. De lunch was goddelijk.

Reizen

object533Ik zat bovenin de trein. In het vierzitje achter mij hoorde ik twee vrouwen en twee meisjes. De meisjes heetten Nienke en Myrthe. Dat wist ik omdat de vrouwen iedere zin die ze wisselden met de meisjes vooraf lieten gaan door hun namen. De meisjes benoemden alles wat ze zagen. De een riep: ‘Kijk, een ambulance.’ De ander riep: ‘Met zwaailichten maar zonder sirene.’ ‘Ja, Nienke en Myrthe, een gele ambulance, dat hebben jullie goed gezien,’ zei een van de vrouwen. Het klonk of ze uit een boekje voorlas. Zo ging dat ook toen Blijdorp opdook, het giraffenverblijf, de speeltuin, de woonboten. Het was een gezellige drukte. Ik las een advertentie van Duitsland Vakantieland. Er stond: De wateroverlast is voorbij. We’re open! Zulke teksten had ik ook in Brooklyn gezien op handgeschreven stukken karton achter de ramen van café’s en winkels. Ik was zo’n café binnengelopen. De eigenaresse wees me tot hoe hoog Sandy de ravage had opgestuwd. ‘Wall Street was binnen vier dagen weer in bedrijf,’ zei ze, ‘wij wachten al vier maanden op het geld dat Bloomberg beloofde.’ Toen ik daar liep was ik Sandy eerlijk gezegd al weer vergeten. Ook de wateroverlast in Duitsland zat niet meer in mijn systeem. Maar nu weer wel. Door die advertentie. Plotseling veranderden de idyllische foto’s van dorpjes vol vakwerkhuizen en meanderende riviertjes in het Duitse wandelgidsje dat we al binnen hadden in kolkende modderstromen en een geschrokken Angela Merkel op kaplaarzen met een hand voor haar mond. ‘We zijn er bijna,’ zong achter me de een. ‘Helemaal niet,‘ zei de ander. ‘Myrthe, niet zo onaardig doen tegen Nienke,’ zei een van de vrouwen op het voorleestoontje. Toen zei Myrthe: ‘Kan onze trein ook ontsporen?’ We rolden het station binnen. Achter mijn rug was iedereen zijn tong verloren.

Sollicitatie

object936_1Ik nam mijn telefoon op. Het was de broer van het jongetje met wie ik een paar dagen geleden had gevoetbald. Hij vroeg: ‘Kun je mij ook een keer een rol geven in een verhaal?’ Ik zei dat het een bijzondere vraag was. Mijn neef had zondag nog bij alles wat hij vertelde opgemerkt: dit ga ik toch niet ergens teruglezen? Er waren voor de hand liggende verschillen tussen jongens van negen en drieëndertig, en dit was er dus ook een. Aan de overkant van de straat stonden de twee zussen en hun moeder op het trottoir. Die moeder draagt altijd een lang gewaad met een koord rond haar middel en een hoofddoek die ze onder haar kin vastknoopt. De zussen worden grijs. Ze keken naar iets. Verwachtingsvol. Ik deed een stap naar voren. In de straat stond een donkergrijze lesauto. Ik gokte dat de oudste dochter aan haar eerste rijles begon. Ze was dit jaar geslaagd. Dat wist ik door de vlag die dagenlang had gewapperd met een rugzak erboven. Ik hoorde de motor aanslaan. Net voor de bocht gaf ze veel gas. Ze gebruikte de hele breedte van de weg om de straat uit te draaien. De drie vrouwen gingen naar binnen. ‘O ja,’ zei de jongen die mijn verhaal in wilde, ‘de bal ligt niet meer op het dak. De buurvrouw heeft hem ervan afgehaald. Dat verhaal over mijn broertje kun je dus afschrijven.’

Post

object937_1Ik schreef een brief aan de president van Oekraïne, en eentje aan de koning van Saoedi-Arabië, en brieven aan de president van Mexico en de Colombiaanse minister van Binnenlandse Zaken. Amnesty International vroeg het me. Ik had er in januari speciaal een velletje wereldpostzegels voor gekocht. Die waren nog niet op. Naar Mexico en Colombia kon ik trouwens gewoon mailen: .mx en .co. Maar in de Oekraïne en Saoedi-Arabië deden ze daar niet aan. Je kon wel faxen. Maar ik kende niemand met een faxapparaat. Achter het Saoedische faxnummer stond tussen haakjes: blijf proberen. Ik ondertekende de brieven met mijn naam en adres. Altijd voel ik een lichte huivering. Niemand wil met naam en toenaam in het balboekje van een dictator. Maar dan dacht ik aan de Oekraïnse Irina die door politiemannen was verkracht en mishandeld, die daar niet voor werden opgepakt of aan de Saoedische Mohammed die na een vreedzame demonstratie was vastgezet en mishandeld werd terwijl zijn proces verre van eerlijk verliep. Het Saoedische adres had trouwens weinig om het lijf: Royal Court, Riyadh. ‘s Avonds zei mijn nichtje: die oude vlam van jou is helemaal niet verkeerd opgedroogd. We zaten in een tuin op een uithoek van het eiland waar ik geboren ben. In de hoek stond een zwarte Weber-barbecue die minstens 200 graden was. De twee gasten die niet van het eiland kwamen vonden dit typische streektaal. Ik zei: je moet gewoon goed luisteren wat ze zegt. Van het Colombiaanse ministerie van Binnenlandse Zaken kreeg ik een mail terug. Het was een screenprint van mijn brief waarop een stempel met een nummer, datum en tijdstip van ontvangst tot op de seconde, de namen van verantwoordelijke functionarissen die met de afhandeling van de brief belast leken en een code waarmee ik op het web die afhandeling leek te kunnen volgen. Ik was onder de indruk.

Kiezen

object938_1Ik zat op een grijze plastic kuipstoel. Op de zitting en in de rug zaten rode kussentjes. In de kantine van de middelbare school stonden ze dertig jaar geleden ook al. Vaalblauw en vaalrood waren ze daar. Zonder kussentjes. Het is zo’n stoel waarvan de rugleuning meegeeft waardoor je lekker kunt wiebelen. Bij het eerste lied ging iedereen staan. Aan de andere kant van het gangpad stond een oude man. De tijd had hem klein gemaakt. Of de zwaartekracht. In zijn bovenrug zat een kromming, zijn gezicht hing plat boven de liedbundel. Die bundel klemde hij met zijn rechterhand op de rugleuning van de stoel voor hem. En dan nog trilde de bundel enorm. Het ging over onderhandelen. Abraham onderhandelde met God over Sodom. Als er vijftig onschuldigen in Sodom zouden zijn, zou God de stad dan niet verwoesten? En wat als het er maar twintig waren, of tien? Ze gebruikten hier de nieuwe liedbundel. Ik zag rood met gele omslagen, blauwgroene omslagen, rode leren uitvoeringen met vergulden sneden, en blauw lederen exemplaren. Ik dacht aan Het leven uit een dag van A.F.Th. van der Heijden dat een kwart eeuw geleden met vier verschillende omslagen verscheen. Ik dubde toen lang en koos die met de bliksemflits. Een medestudent had voor het omslag met de elektrische stoel gekozen. We vroegen elkaar waarom we voor de bliksem hadden gekozen, of de elektrische stoel. Ook bij de liedbundel was nu iets te kiezen. Er stonden 1016 liederen in. Er werd gewoon doorgenummerd. Dus niet meer eerst psalmen van 1 tot zoveel en daarna gezangen van 1 tot zoveel, waardoor je wel eens met het goede nummer voor je in het verkeerde deel zat. Ik keek naar de houten liturgieborden. Letters waren niet meer nodig, misschien hadden ze cijfers moeten bijbestellen. De meeste liederen zongen we zittend. Ik keek weer naar de man aan de andere kant van het gangpad. Hij had de bundel nu los in zijn handen. De letters dansten in hoog tempo zeker tien centimeter op en neer. Toch vormden zijn lippen de goede woorden. Toen we klaar waren zag ik dat hij de enige was in pak met das. Op de dominee in spé na.