Ik ging niet op de lange bank zitten, maar op een stoel in de rijrichting. Een jongetje rende heel hard door het gangpad. Hij ging de deur voor zijn moeder open houden, riep hij en hij kreunde onder het gewicht van de glazen deur. Die lange bank heette eigenlijk een loungehoek, dat had ik op het NOS-journaal gezien. Zoals de Belastingdienst het niet leuker kon maken, maar wel makkelijker, zo kon de NS het niet sneller maken, maar wel gezelliger. Bij het volgende station ging een mevrouw in de loungehoek zitten, ze had grijzend kort haar, ze hield haar hand voor haar mond, maar ik hoorde haar gewoon tegen haar telefoon zeggen: ik kan niet zo heel erg praten, ik zit in de trein, maar als jij wat te vertellen hebt, hou ik me aanbevolen. Daarna zei ze alleen nog af en toe ahha. Ik bekeek het pictogram op de ruit: twee figuren tegenover elkaar met een lege stripwolk boven hun hoofd. Toen kwam er een controleur. De jongen achter mij zei dat hij zijn studenten-ov vergeten was. Dat die nog thuis lag. De controleur was vriendelijk. Hij zei dat hij dan een kaartje en een boete zou uitschrijven en dat hij op de achterkant zou noteren dat het om een studenten-ov ging en dat de jongen, als hij de boete thuis kreeg, dan een kopie van zijn ov-kaart moest maken en dat allemaal terugsturen en dan hoefde hij die boete niet te betalen, misschien zelfs de ritprijs niet, maar dat wist de controleur niet zeker. Je mag je ov drie keer vergeten, zei de controleur. Ja dat mag, zei de jongen. Via de ruit zag ik dat zijn hoofd rood was. De controleur zei dat hij een postcodecheck ging doen en de jongen noemde zijn postcode, hij zei ‘drie zero acht een’ en de controleur zei: ‘drie acht een’ en die nul duurde heel lang, toen noemde de jongen de letters CG maar hij sprak ze op zijn Engels uit en de controleur vroeg: CD? en ook dat duurde een eeuwigheid en zo ging het ook bij het huisnummer. Dat was 99 en een letter, de jongen zei het heel snel: negnnegntg en de controleur had misschien gehoorapparaten nodig. Door al dat herhalen zat die postcode en dat huisnummer in mijn hoofd en ik typte het in op Google en toen belandde ik in een document van de gemeente Rotterdam, waarboven stond Uitschrijving wegens vertrek onbekend. Het waren zes bladzijden met allemaal namen met voorletters en adressen die op 20, 21, 22, 23 of 24 januari waren uitgeschreven uit de bevolkingsadministratie. En ik moest denken aan wat ik net in NRC had gelezen dat alles bij de Nederlandse Zorgautoriteit voor het oprapen lag, van aantekeningen dat mevrouw X zich had opgehangen en dat meneer Y van de postoel was gevallen, tot gevoelige tariefinformatie over geneesmiddelen. Alles wat kon, gebeurde.
Categorie: blog
Rug
Ik vertelde over de leerlingen op rij tien en twaalf en over de kill-beweging die een docente maakte naar een leerling aan de andere kant van de zaal die een zak chips liet rondgaan. Renate zou eens vragen of het haar leerlingen waren geweest. Ik zei dat het mij meer leerlingen leken, die vanuit Engels naar Hamlet moesten, geen theaterhavo-leerlingen. Theaterleerlingen pik je er toch wel uit, zei ik. Renate moest lachen. Zij merkte soms geen verschil tussen pubers op een gewone school en op de theaterschool. Dan zei ze: hé, dit is toch wat jullie willen, theater? Come on. Ik zei: met name Nienke was een uitdaging voor die docente. Nienke besloot op het aanvangstijdstip van de voorstelling nog even naar de wc te gaan, Nienke wilde ergens zitten waar een klasgenoot was gaan zitten en toen die geen vin verroerde, ging ze bij een vriendin op schoot zitten. Ik zei dat Nienke een grote zwarte bril droeg. Renate zei dat ze die allemaal droegen. Met gewoon glas erin. Vinden ze cool. Met de baby was alles goed. Renate had de schedel gezien, en de dikte van de schedel, en dat de bovenlip dicht was en dat de nieren en de lever op de goede plaats zaten en ook alle wervelschijfjes van de ruggengraat waren op de echo langsgekomen. Ik zei: het hoeft helemaal niet meer geboren te worden, je weet alles al. Een echte NSA-baby. En toen gingen we aan de slag met mijn wervels en dat was andere koek.
Hamlet
Ik was net weg uit het keurige landje, opgestegen en gedaald door het wattentapijt waarboven de zon altijd schijnt, en nu was ik er al weer, als het ware, via Hamlet en zijn vader, de vermoorde koning van Denemarken. De dramatische setting was kasteel Elsinore. Ik wist niet waar het lag en of het echt bestond, ik zou het moeten opzoeken. De vrouw die om kwart over zeven de inleiding deed, had stage gelopen tijdens de repetities die twee maanden hadden geduurd. Ik vond twee maanden niet lang. Bij dramaturgie en regie, zei ze, en ze legde de klemtoon twee keer op ‘gie’. Ze kon nog student zijn met haar blakende jongheid of, zoals Helmut Kohl het ooit zei ‘met de gratie van de late geboorte’. Dat de toehoorders voor tachtig procent haar grootouders konden zijn, deerde haar niks. Ze zei dat de Engelsen gruwen van bewerkingen van Shakespeare, maar ook Shakespeare had maar een enkel origineel werk geschreven, ging ze verder, voor de rest waren het bewerkingen van oudere stukken. Het werd me duidelijk dat het keurige landje ten tijde van Hamlet een vat vol haat en nijd en intriges was. De inleidster legde fantastische verbindingen tussen Shakespeare en Nietzsche (‘Shakespeare heeft de mens uitgevonden’) en Freud en ik verlangde terug naar de collegebanken. Je voelde dat de stagiair was gaan houden van de makers, Tom Lanoye en Guy Cassiers, en van Abke Haring die de jonge Hamlet speelt. Toen ze klaar was, was het kwart voor acht, het duurde nog een half uur tot de voorstelling begon en dat leek me plotseling heel lang, ik voelde enorme honger en dat kwam niet alleen doordat ik niet meer dan wat sla met tomaten, sardientjes uit blik en feta had gegeten. Om half twaalf stond ik verpletterd op uit mijn stoel. De man achter me zei dat de brandweer hier niet blij van zou worden. Ik vroeg hem waarvan. Hij wees naar de opstopping voor ons. Beneden bestelde ik bitterballen. Buiten liep Pierre Bokma, die de ingang zocht.
Vrij
Ik liep langs kleurig beschilderde houten schotten en muren, er waren paden van aangestampte aarde en hier en daar ook een weg van steen of asfalt. Er waren bouwsels van hout en plastic tussen bomen, houten huizen hier en daar waartegen oude fietsen, een kar, rommel, een oude loods met hout waar ooit ramen hadden gezeten, hier en daar een oliedrum waarin een vuurtje en veel walm erboven. Er waren jongelui en oudelui met lange haren en korte haren en wijde broeken en spijkerbroeken. Er liep hier en daar een hond. We kwamen vanuit het noorden, vanaf het oude marineterrein, nu een plek voor creativiteit, overal academies en tentoonstellingsruimtes voor vormgeving, architectuur, techniek en media. Ik moest denken aan het RDM-terrein op Heijplaat. Verderop werd het drukker, daar leek het wel een winkelstraat. Veel jongelui, goed gekleed, af en toe dook een knul onder een legergroen camouflagenet. Ik vond het niet gek, maar R zei: moet je kijken. En toen ik beter keek, zag ik het ook. Het was niet meer dan een benzinevat of een statafel, waarop de waar lag, wat je niet goed zag vanwege dat camouflagenet dat neerdaalde uit een boom of een of andere provisorische balk, met daarachter een knul met een capuchon over zijn hoofd of een muts en een sjaal strak voor zijn neus en mond en kin, dat alleen een klein spleetje voor de ogen vrij liet. Toen ik het eenmaal door had, zag ik overal camouflagenetten en zwaar gecamoufleerde verkopers en iets verderop was een grote tuin met tafels en banken zoals je ook in pretparken hebt voor een snacktent en daar zaten jongelui en hier en daar een overjarige hippie hun enorme joints te draaien en te roken en te giechelen en wazig te kijken. De reisgids repte met geen woord over deze enorme openluchtcoffeeshop in de beroemde vrijstaat, wel dat er jaren geleden forse problemen met harddrugs waren geweest. We liepen tegen de stroom in naar de uitgang. Ik bekeek de jongelui, zonder uitzondering goedgekleed, goed gevoed, vast en zeker allemaal met bezorgde ouders, in groepjes, alsof ze onderweg waren naar de volgende attractie in het pretpark.
Overal
Ik zag mensen rennen langs Sortedams So, een van de drie vijvers midden in de stad. Het leek op de renners langs het Jacqueline Kennedy Onassis reservoir in New York, behalve dat er hier geen park om het water lag en dat de mensen hier een normaal postuur hadden. Er waren jonge mensen, oudere mensen, vrouwen, mannen. Ze zagen er vrolijk uit in hun kleurrijke kleding. Ook vlakbij het hotel waren veel renners, die kozen de paden over de vestingwallen van een oud kasteel en dan verder langs het water met zicht op de enorme opera aan de overkant. Daar kwam je met een havenbus van het vervoerbedrijf. Er was een brug in aanbouw, een brug voor fietsers en voetgangers. Dan werd die havenbus misschien overbodig. Ik had erin gezeten, wij waren de enige twee passagiers. In een nieuw winkelparadijs van zeker vier verdiepingen in het architectonische hoogstandje ten zuiden van de stad had ik een enorme gym gezien. Daar renden mensen ook, maar ze kwamen niet vooruit, ze stonden op een rij, op de apparaten, ze waren zuigers in een enorme motor die op en neer gingen in een gestaag ritme, ieder op zijn eigen moment, in hun eigen wereld met eigen muziek op de oren. Het zou me niks verbazen als de warmte of de bewegingen van deze mensen onder die apparaten werd omgezet in energie, bijvoorbeeld om die gym te koelen. Alles was hier groen en ecologisch en organisch. In de hotelgangen zag ik blonde knullen en meiden de schoonmaakkarren duwen en de bedden verschonen. Studenten waarschijnlijk. In de musea waakten vriendelijke grijzende mannen op leeftijd, die zo bescheiden waren dat je ze makkelijk over het hoofd zag. Ik schreef niet veel, alle aandacht ging naar dat wat leek op thuis en dat wat opviel omdat het zo anders was.
Huid
Ik mocht de krant meenemen, ook al nam ik natuurlijk geen abonnement. De man met de houten kar waarin stapels kranten zei dat Politiken de krant met de grootste oplage was en centrum links. Ik vroeg wat de prijs van een jaarabonnement was. Duurder dan in Nederland, zei ik. Zeven dagen in de week thuisbezorgd, zei de man. Zeven dagen? vroeg ik. Op drie dagen na het jaar rond, zei de man. Toen ik erover nadacht was het ook logisch: oorlogen en rampspoed trekken zich niks aan van de dagen van de week. De man wees me op het culturele katern waarin iets over een filmfestival dat begon en dat misschien iets voor me was tijdens mijn bezoek aan deze stad. Het filmfestival liet ik links liggen. Wel reisde ik met de S-trein, dat het midden hield tussen een trein en een metro naar Ishoj. Aan de kust was een museum voor moderne kunst in de duinen verrezen, waar een tentoonstelling over Friedenreich Hundertwasser. Iedereen zou zijn eigen huis moeten vormgeven als een verlenging van zijn eigen huid en identiteit, vond hij. Je huid vernieuwt zich voortdurend, je kleren verander je ook regelmatig, dus waarom je huis, je derde huid, niet? Iedereen had volgens hem het recht om de gevelruimte rondom zijn saaie, uniforme raam binnen een armlengte op zijn eigen wijze te beschilderen, om duidelijk te maken dat daar een mens woonde en geen gevangene of slaaf. Ook vond hij dat iedere eigenaar van een huurgebouw minstens drie huurders moest hebben, in de vorm van drie bomen op dak of terras, die hun huur in zuurstof, schoonheid en kwaliteit betaalden in plaats van in geld. Hij was zijn tijd ver vooruit. Of wij sukkelden ongelooflijk traag achter briljante inzichten aan. Terug in de S-trein zat een groep Fransen. Ze hadden het over de kaartjes voor de metro en bus. Een vrouw met geel gewatteerd jack had een Resjekort, waarmee ze bij blauw oplichtende ogen in bussen, metro’s en treinen kon in- en uitchecken. Ze zei: check-in, check-oet. Een man liet haar een papieren kaartje zien en ze floot tussen haar tanden. Ik dacht dat het vanwege de prijs was. Misschien had de man een los kaartje gekocht. Je was veel goedkoper uit met een klippekort, een soort strippenkaart waarop tien strippen, eigenlijk knipjes, zaten. Iedere knip was goed voor een rit door twee zones. Je kon er samen op reizen. Hoe het met die in- en uitcheckkaart zat had ik nergens kunnen vinden. Ik merkte dat ik bij het uitstappen zocht naar een paal waar ik moest uitchecken of een poortje waar ik doorheen moest. Maar hier was alles open. Nog wel.
Wereld
Ik raakte gewend aan de kou. Ze deed me denken aan de boeken van Knausgard, waarin mensen voortdurend mutsen, sjaals en dikke jassen van hun lijf pellen en besneeuwde schoenen in het voorhalletje achterlaten. Ik raakte ook gewend aan de autoluwheid die eerder deed denken aan een slaperig dorp dan aan een wereldstad. Ik flaneerde op de brede trottoirs, vrouwen droegen stoere gympen, geen moeilijke schoenen, ik keek uit bij het oversteken van de brede fietsstroken waar iedereen, jong, oud, sjiek, student, met kinderbak voor of achter, minstens twintig kilometer per uur peddelde. De stad was van hen en van de wandelaars. De prijzen in cafés en restaurants waren even schrikken geweest, maar ook die wenden en we vonden op zaterdagavond met wat moeite en een half uur wachten een plekje bij een Mexicaan. Het blonde meisje dacht dat we Duits waren, ze zei dat ze voor een Nederlandse architect had gewerkt die haar het liedje Schipper mag ik overvaren had geleerd. Op de eerste zin na kon ze het alleen nog hummen, en ze had over de Black Piet-discussie gehoord, die ze vreemd vond en ik ging er niet op in of ze die discussie vreemd vond of het verschijnsel Zwarte Piet. Omdat ze ons voorgerecht vergaten, kregen we daarna extra aandacht. De man die deze avond de leiding had, was Iraans, hij was na de revolutie van 1979 vertrokken en dan was er nog een Mexicaan die ‘food’ studeerde in Kopenhagen. Een vriend uit zijn geboortedorp studeerde in Delft, zei hij, robotica. We liepen terug naar het hotel. In de lobby haalde ik nog even mijn mail binnen en vulde ik een enquête in van de dochter van een vriendin die onderzoek doet naar alibi’s. Ik werd verdacht van betrokkenheid bij een roofoverval op zaterdagavond om 21.45 uur. Of ik wist waar ik op dat tijdstip was. Ik hoefde niet lang na te denken, het was maar 2,5 uur geleden. Ik vulde in dat het nu zaterdag was, maar later bedacht ik mij dat dat helemaal niet klopte, het was al zondag. In de politieverhoren zou me dat iedere keer worden ingewreven, dat als ik al niet eerlijk was over zoiets, ik verder ook wel wat te verbergen zou hebben.