Regen

vrijheidIk ontdekte het ‘s middags. Dat er twee verschillende vuilniswagens ons buurtje aan doen. Ik zou het niet geweten hebben als die dichtregels niet op de flanken stonden. Hoe hou je vuilniswagens uit elkaar? De ‘Verbindt wie zoekt / met wie liever niet herkend wil worden‘ deed ‘s ochtends de straten verderop, daar waar ze bezig zijn met de riolering. ‘s Middags reed in mijn straat de ‘Zijn jullie een boom in bloei? / Van welke bloem zijn jullie?’ Het was dezelfde wagen als vorige week, toen had ik alleen boom en bloei onthouden. Je kon natuurlijk denken: waarom pakt die ochtendwagen ook niet even onze straat mee, maar achter veel dingen zat een systeem, iedere straat had zijn hoeveelheden afval en die wagens reden zo dat ze met een bijna volle wagen terug konden naar de afvalverwerking. Ik denk trouwens dat je beter vuilnismannen dan economen kunt raadplegen als je wilt weten hoe het met de crisis is. De dichter van de middagwagen heette Eugène Savitzkaya. Het was al de hele dag regenachtig en koud. Ik las in Jan Brokkens Mijn kleine waanzin. Daar was ik aan begonnen na De vergelding. Ook Mijn kleine waanzin speelt zich af in Rhoon. Ik dacht: nu ik toch in die contreien bezig ben, lees ik maar even door. Da’s ook een soort systeem. Over zijn broer schrijft Brokken: ‘Hij ging geschiedenis studeren, die lange les in ‘s mensen slechtheid’; en over zijn opa: ‘Zelfs van het scheren maakte hij een teder ritueel. […] Hij haastte zich niet: als alle zachtmoedige mensen zag hij in haast een vorm van agressie.’ Dat deed de hersens kraken en warmde zo’n druilerige dag ook weer.

Betekenis

betekenisIk las over de Groene Kruisweg in Jan Brokkens De vergelding. Op mijn geboorte-eiland is er ook een Groene Kruisweg. Misschien omdat het zo vertrouwd klonk, heb ik me nooit afgevraagd waarom een weg Groene Kruisweg heet. Nu ontdekte ik dat dus. Die weg, aangelegd tussen 1930 en 1934 tussen Brielle en Rotterdam, was er gekomen op aandringen van het Groene Kruis en ook met geld van het Groene Kruis, om zieken en gewonden van de eilanden Voorne-Putten en IJsselmonde sneller per ambulance naar Rotterdam te kunnen vervoeren. Brokken schrijft: ‘De eerste geasfalteerde provinciale weg in de regio, die vooral in 1940 zijn nut bewees: het Duitse gemotoriseerde materieel kon er vliegensvlug op voortrukken.’ Geen verbetering zonder keerzijde. Maar goed, tussen de regels door leerde ik nog eens wat. Dat het Groene Kruis initiatief nam tot wegenaanleg bijvoorbeeld. Dat ze daar geld in stak. Ik googlede wat. Het Groene Kruis bestond niet meer. Het was in 1978 opgegaan in de Nationale Kruisvereniging. In Utrecht en Zuid-Holland verwees de kleur groen trouwens naar de huiskleur van de medische faculteit van de universiteit. Het Wit-Gele Kruis deed precies hetzelfde als het Groene Kruis maar had een rooms-katholieke signatuur en tooide zich daarom met pauselijke kleuren en dan was er ook nog het Oranje-Groene Kruis met protestantse inslag. Die Nationale Kruisvereniging bestond trouwens ook niet meer. Ik kwam een paar keer het woord ‘toenmalig‘ tegen. Kruisverenigingen leken ook spaarzaam. Het was nu Thuiszorg Hupseflups of kortweg Zorgsaam of Aafje of Sensire. Vroeger heette een kind Krijn of Stijnie en dan wist je vrij zeker: dat is er een van die en die. Nu heette een kind Lars of Melody en kon het van iedereen en niemand zijn. Ik zag de vuilniswagen op zijn eerste ronde door de wijk. Op de flank onder het logo van mijn stad las ik: ‘Verbindt wie zoekt / met wie liever niet herkend wil worden’.

Echt

echtIk had de man eerder gezien, op mijn eigen station. Hij raapte toen papier op, snoepwikkels, een leeg drinkkartonnetje, heel systematisch. Nu zag ik hem op het station van de papieren enquête, waar ik al niet meer echt uitkeek naar het meisje dat mijn vragenlijst nooit meer had ingenomen. De man had iets weg van Blaudzun, de zanger die ik ken via De Wereld Draait Door, zo’n zelfde volle zwarte baard, maar dan zonder Blaudzuns snor, en diezelfde wat langere rommelige gitzwarte hoofdharen. Alleen gaapte er bij deze man een enorme tonsuur, die niet met een scheermes was aangebracht, maar gewoon natuurlijke kaalheid was. Hij was dan ook flink ouder dan Blaudzun al vond ik het bij Blaudzun ook lastig te zeggen hoe oud die was. Soms dacht ik wel eens dat die hele baard, snor, dat haar en die dikke zwarte bril van Blaudzun een grote vermomming uit de feestwinkel was. Onder het hoofd volgde een olijfkleurige jas, recht, iets over de heupen vallend en daaronder kwam een donkerblauwe rok van dunne stof tot over de knie en daaronder vleeskleurige nylons en platte damesschoenen. Zijn aangeplakte nagels waren extreem lang en bedekt met hemelsblauw glitter. Er liepen twee Surinaamse meiden voor me langs, snoep etend, dikke konten, twee kleine jochies dribbelden achter hen aan. Die met de dikste kont keek naar de man. Ze zei tegen haar vriendin: dat kan toch niet, dat kan toch niet. De vriendin keek nu ook, maar gaf geen sjoege, en toen zei die eerste: nee effe serieus, dat kan echt niet hoor. Ze dirigeerde de twee jochies op een bankje en ging zelf op een meter afstand een sigaret roken. De man nam de zelfde trein als ik, hij stapte op het zelfde station uit, ik zag hem weglopen. Net voor de tramrails bukte hij en raapte iets op.

Streeploos

streeploosIk zag twee mannen met ladders, ze wasten ramen, bij sommige huizen alleen de bovenramen, bij andere huizen alle ramen en ook het glas naast en boven de voordeur. De ene glazenwasser was links, de ander rechts, ze begonnen tegelijk bij nummer 6 en 8 en voerden een ballet in spiegelbeeld op, de rechtshandige was voor het mooie net iets te klein. Eerst sopten ze het raam in, dan trokken ze met sierlijke bogen in een ononderbroken beweging het nat weg. Sponsje over het onderste houtwerk en de schuin aflopende raamdorpel, klaar. Bij het laatste huis van de rij stak de linkse glazenwasser zijn arm door de heg, rommelde wat, opende toen de houten poort en verdween met zijn ladder achter het huis. De huizen aan de overkant hebben geen achterom meer. Ooit had iedereen de brandgang bij de tuin getrokken. Ging de glazenwasser van tuin naar tuin? Stonden daar geen onneembare schuttingen zoals bij ons in de rij? Ik zou ze ook eens moeten vragen, die jongens, ik bekeek ze door het niet helemaal schone raam waar we zelf onmogelijk bij konden, maar dan moest ik eerst over mijn verzet heen, dat je geen vrije keus hebt, dat als ik een willekeurige glazenwasser zou bellen, dat die dan zou zeggen dat het niet zijn wijk was en dat je dus vastzat aan deze jongens. Ze oogden niet onaardig. Ik had weleens gelezen over lek gestoken banden, gestolen ladders, en nog erger. Het was geen fijne wereld, die glazenwasserwereld. Dat stond me tegen, maar schone ramen lokten ook.

Pijn

buitengeluidenIk zag een tijdlang iedere week ‘a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z / ooit van een letter geschrokken?’ maar de laatste tijd kwam er een andere wagen onze vuilnisbakken legen, iets met bloei en bomen, ik had de dichtregel niet onthouden. Ik wil iets doen met die dichtregels in mijn roman en daarom zocht ik naar zoveel mogelijk regels. Op internet vond ik een lijst in pdf en een handvol foto’s van vuilniswagenflanken. En dan was er vorig jaar een bundel uitgebracht vanwege de vijfentwintigste verjaardag van de samenwerking tussen Poetry International en Roteb. Vijftig gedichten die een paar regels hadden uitgeleend aan de vuilniswagens. Snoek op de Meent had net weer een stapeltje binnengekregen. De dichtbundel in oblong-formaat zat toepasselijk in een zwart vuilniszakje. Ik ontdekte dat Roteb niet meer bestond, na 137 jaar was het samen met Gemeentewerken en Stadstoezicht opgegaan in de dienst Stadsbeheer. Ik dacht aan de wagens in mijn straat. Daarop stond al een tijdje het logo van mijn stad, niet meer dat van Roteb. Het had pijn gedaan om de letters Roteb van het dak te halen, las ik. De mens hield niet van verandering, het kostte tijd voor de nieuwe naam door de strot zou glijden, en toen waren ze op het idee gekomen een dichtregel op de gevel te zetten. Roteb eraf, ‘Steden schuilen niet wanneer het regent’ erop. Dat had de pijn verzacht. De poëzie van de vuilniswagens zou zich bovendien uitbreiden naar alle wagens die onder het nieuwe Stadsbeheer vielen. Het was bijna acht uur, ik keek tv, de journaallezer zei dat heel Nederland op 4 mei twee minuten stil is en de vlag half stok hangt. Ik was stil, de jongetjes die tien minuten geleden nog joelden en renden waren weg, de vlag hing niet halfstok, we hadden geen vlag, ik keek door de open deur naar buiten, naar hoe mijn buren het deden, ik zag bij de overburen rechts de vlag half stok hangen en de overbuurman met een baret saluerend eronder. Ik kende mijn overbuurman van de schipperspetten, de baret was nieuw. Ik keek afwisselend naar de stilte op de Dam en naar mijn saluerende buurman. Toen de stilte voorbij was en het volkslied gezongen ging de buurman naar binnen.

Werk

rottemerenIk zocht de route op naar de vriendin bij wie we gisteren voor het eerst waren. We woonden eigenlijk heel dicht bij elkaar. Dat zeiden we iedere keer als we elkaar zagen. Met de auto was het elf kilometer, een kleine twintig minuten vanwege de drukte in Hilligersberg. De kortste route met de fiets was iets meer dan zes kilometer. Ook twintig minuten. Nu ik toch op internet zat, keek ik wat ik over haar kon vinden. Daar hadden we het gisteren over gehad, over wat er allemaal over je te vinden is op internet. Er waren niet veel mensen die zichzelf googleden. Over haar vond ik niet meer dan een papiersnipper. Ze had een LinkedIn-account maar met nul contacten. Ik vermoedde dat het bij haar werk hoorde. Onzichtbaarheid. Ik vermoedde ook dat zij ingangen had om internetberichten over haar te laten verdwijnen. Misschien was het niet zo, maar ik vond het een spannende gedachte. Voor haar werk was ze een een poosje geleden op een Kamasutra Beurs geweest. Om voorlichting te geven. Om mensen te vragen hun ogen en oren open te houden en gekke dingen – minderjarige kinderen, gedwongen vrouwen, blauwe plekken – te melden. Wie dicht bij het vuur zit, ziet meer. Ik probeerde mij haar stand tussen de touwen, klemmen en half en heel ontklede mensen voor te stellen. Ik kwam niet verder dan de jongens met hun blauwe zakjes over hun gympen in hun korte broek en shirtje die in de sauna tussen de stomende, dompelende, douchende naakte lijven het water van de vloertegels wegtrekken. Ongemak in het kwadraat. Ondanks dat kon de vriendin er smakelijk over vertellen. Over de arena waar via de linkeringang stellen naar binnen mochten, die in die arena trek hadden om het een en ander met een ander stel te doen, als ze maar weer als paar naar buiten kwamen, en waar via de rechteringang de singles gingen, die een handdoekje meekregen en via hun ingang zicht kregen op die paren(de)arena. Nee, zij had die rechteringang niet kunnen nemen. Dat was altijd het zware van beurswerk. Een buitenstaander dacht: leuk, je bent gratis op die beurs, maar in de praktijk was het gewoon keihard werken. Je zag niet veel meer dan je eigen stand en de paar vierkante meter daaromheen.

Wrijven

wrijvenIk streek mijn vlakke hand over de lak. Ik had de verf vierentwintig uur geleden aangebracht, op de eerste laklaag, die weer op de grondverflaag zat, op de armleuningen, de poten, de inklapbare rugleuning, het losse latje dat ik in het eerste, tweede of derde holletje kon leggen, waartegen de rugleuning straks meer of minder rechtop zou rusten. De stoel zat nu goed in de lak. Alleen op de plek waar de rugleuning op een potje rustte, was de verf niet droog. Het voelde niet nat, maar ik kreeg wel een grijze, naar paars zwemende vlek op mijn vingers. Het was omdat er logés kwamen dat ik het karwei weer had opgepakt. De nieuw gestoffeerde kussens waren al even klaar en toch was het er nog niet van gekomen. Maar nu wel. Nu moest die stoel weg uit de logeer-/rommelkamer, naar de woonkamer waar die voor bedoeld was, maar in de woonkamer mocht die niet half af staan, onbruikbaar. En dus had ik de stoel licht opgeschuurd en geverfd. Het was een karweitje van niks. De stoel met de nieuwe kussens erin was groter dan in mijn herinnering. Alleen de vorm herinnerde nog aan de stoel zoals ie was, en de twee putjes in het hout van de linkerarmleuning, ongeveer daar waar vroeger mijn vingers lagen, toen mijn voeten nog maar net voorbij het kussen kwamen en ik altijd met mijn wijs- en middelvinger over die putjes wreef. Zelfs als ik bij mijn oom op schoot klom en hem vroeg over mijn rug te kriebelen, draaide ik mij zo dat mijn vingers over die twee putjes konden wrijven. De stoel in zijn nieuwe kleuren zat lekker, voor ik er erg in had kropen mijn vingertoppen naar de putjes, zoals mijn wijsvingers op een toetsenbord automatisch de f- en de j-toets opzoeken.