Ik streek mijn vlakke hand over de lak. Ik had de verf vierentwintig uur geleden aangebracht, op de eerste laklaag, die weer op de grondverflaag zat, op de armleuningen, de poten, de inklapbare rugleuning, het losse latje dat ik in het eerste, tweede of derde holletje kon leggen, waartegen de rugleuning straks meer of minder rechtop zou rusten. De stoel zat nu goed in de lak. Alleen op de plek waar de rugleuning op een potje rustte, was de verf niet droog. Het voelde niet nat, maar ik kreeg wel een grijze, naar paars zwemende vlek op mijn vingers. Het was omdat er logés kwamen dat ik het karwei weer had opgepakt. De nieuw gestoffeerde kussens waren al even klaar en toch was het er nog niet van gekomen. Maar nu wel. Nu moest die stoel weg uit de logeer-/rommelkamer, naar de woonkamer waar die voor bedoeld was, maar in de woonkamer mocht die niet half af staan, onbruikbaar. En dus had ik de stoel licht opgeschuurd en geverfd. Het was een karweitje van niks. De stoel met de nieuwe kussens erin was groter dan in mijn herinnering. Alleen de vorm herinnerde nog aan de stoel zoals ie was, en de twee putjes in het hout van de linkerarmleuning, ongeveer daar waar vroeger mijn vingers lagen, toen mijn voeten nog maar net voorbij het kussen kwamen en ik altijd met mijn wijs- en middelvinger over die putjes wreef. Zelfs als ik bij mijn oom op schoot klom en hem vroeg over mijn rug te kriebelen, draaide ik mij zo dat mijn vingers over die twee putjes konden wrijven. De stoel in zijn nieuwe kleuren zat lekker, voor ik er erg in had kropen mijn vingertoppen naar de putjes, zoals mijn wijsvingers op een toetsenbord automatisch de f- en de j-toets opzoeken.