Ik wenste iedereen bij de groenteboer een gelukkig nieuwjaar en na de mandarijnen, druiven, mineola’s, Hoekschewaardse chips en veel doosjes fruit-in-chocoladelekkers ook alvast een goed weekend, omdat ik niet wist of we zaterdag voor sluitingstijd terug zouden zijn uit het noorden. De groentedochter vroeg hoe ik dan aan mijn verhalen moest komen, en daar had ze een punt. Daarna reden we van snelweg naar snelweg; vanaf de provincie met de ontelbare windmolens hadden we het asfalt voor onszelf. Het zat in onze genen, een landschap met molens, ook al draaiden er in het echt niet veel klassieke molens meer, dan nog hadden we ze ons eigen gemaakt via kerstkaarten, kinderboeken en de schilderijen van onze beroemde landschapschilders. De luchten leken trouwens ook zo weggelopen van die schilderijen. Met behulp van een papieren kaart bereikten we onze eerste bestemming. We zwommen wat, een jonge vrouw met een zwart zwembrilletje over een oranje wedstrijdbadmuts met daarop NED en nummer 9 en een klein rechthoekje met de roodwitblauwe vlag liet zich ook in het water zakken, misschien waterpolode ze in het Nederlandse team. Tegen haar vriendin, die later kwam, zei ze: zeven slagen zonder aantikken is haalbaar. Ze ging heel hard, zelfs toen ze alleen haar armen gebruikte en de rest van haar lijf met gesloten benen bewoog als een dolfijn. Morgen zou ik dat ook gaan proberen.
Categorie: blog
Radetzkymars
Ik verwachtte Joop van Zijl, maar hoorde iemand anders. Ik dacht: Joop van Zijl is toch niet dood? Ik bekeek het pak van de dirigent, geen billentikker, maar een relatief kort jasje op een lichtere pantalon. Ik dacht: waarom draagt deze dirigent voor het oog van vijfhonderd miljoen kijkers een goedkope combinatie? Omdat dit Oostenrijk is? Ik zag het overhemd van de tweede violist over zijn broek hangen. Ik dacht: mag hij dat omdat hij erg dik is? De gouden zaal van de Wiener Musikverein had ik de eerste vijftien jaar van mijn televisiekijkleven in zwartwit aanschouwd en nu zag ik alles in kleur, maar het hielp niet om beter te kijken. Want die dirigent droeg precies hetzelfde als alle orkestleden, een effen grijs jasje op een lichtgrijze streepjespantalon. Wat ik aanzag voor de punten van een overhemd bleken de pandpunten van het lichtgrijze vest dat iedereen droeg. En Joop van Zijl was niet dood, maar na dertig jaar gewoon opgehouden met commentaar geven bij het nieuwjaarsconcert in Wenen. Het was goed het nieuwe jaar vertrouwd te beginnen.
Zielzorg
Ik liep de stad in. Het oude Luxor had zijn nieuwe gevel al, wat eigenlijk dus de oude, voor-vorige gevel was. Voor de stoffenzaak Schröder tegenover het stadhuis stond een busje, de stoffen verhuisden naar een goedkopere locatie. De luxe meubels rechts en De Slegte links waren al weg. Waarom de verhuurder Schröder niet dezelfde zachte anti-kraakhuurprijs bood als de popupstores van jonge Rotterdamse ondernemers en ontwerpers links en rechts, was me een raadsel. Van de rommeleethuisjes op de kop van het Stadhuisplein die lelijk het zicht op het stadhuis ontnamen, restte niks anders dan nieuw gelegde stoeptegels. Verderop de Coolsingel bij Donner vroeg de klant voor mij of dit nu de definitieve locatie was. De mevrouw achter de kassa zei: helaas niet. Kennelijk hoopte ABNAMRO nog altijd iemand te vinden met een hele dikke portemonnee. Als Donner hier toch zou kunnen blijven vond ik dat een hoopvol teken. Op deze plek had een eeuw lang het Coolsingelziekenhuis genezing proberen te brengen, aanvankelijk door met klassenverpleging de rijken naar het ziekenhuis te lokken, vanaf 1950 had de Rotterdamse bank via Amro via ABNAMRO hier onze ziel verpleegd, gaf nu maar eens een halve eeuw de tijd aan boeken om hun heilzame werk te doen.
Meedoen
Ik tilde de batterij en stukje op en stopte hem weer terug, drukte op de ‘aan’-knop, tikte, als het al zover kwam, een code in en daarna nog een code, en keek verwachtingsvol naar het scherm waarop een klok verscheen waarvan de secondewijzer de ene keer direct stil bleef staan, andere keren er nog vijf of drieëntwintig seconden uit perste. De afgelopen dagen had mijn telefoon ook al wat gehaperd, en de batterij-methode had toen gewerkt, maar deze ochtend was het echt serieus. Ik bleef de handelingen keer of keer herhalen, soms bleef de boel al hangen op het eerste cijfer van de code, het was hopeloos, en toch ging ik door, zoals een junk de aansteker nog een keer onder alle gebruikte zilverpapiertjes houdt, of een alcoholist de flessen voor de derde keer allemaal omdraait. Zonder roes. Pas toen na twintig keer er geen pixel licht meer in het scherm verscheen, accepteerde ik het voldongen feit. Ik had nog niet zo lang een smartphone, het kwam door een overstap naar een andere provider en een nieuwe simkaart die in mijn antieke telefoon dienst weigerde en wel functioneerde in een oude smartphone van R. Het was precies op een moment dat ik heel veel moest bellen en regelen, wekenlang. Zo was de smartphone in mijn leven geslopen, een trouwe metgezel geworden, ik had er wat appjes opgezet, een stuk of vijf. Soms besloot ik zelfs geen laptop mee te nemen, op de smartphone kon ik ook stukjes typen. Nadat ik anderhalf uur had stukgeslagen met die batterij-truc, gingen de volgende uren verloren aan het lezen van reviews van hippe jongens over welke telefoon zij het beste vonden, en prijzen vergelijken op allerhande sites, want na drie maanden smartphone wist ik dat dit akkefietje vandaag opgelost moest worden. Aan het einde van de middag fietste ik naar de Mediamarkt. Ik tikte en veegde wat op het uitverkoren model en liep naar een jongen in een knalrood overhemd. Hij vroeg of ik de witte of de zwarte wilde. Op internet had ik gezien dat alleen de witte op voorraad was. Ik zei: doe maar een zwarte. Hij bekeek alle doosjes en zei dat hij geen zwarte meer had. Ik zei: doe dan maar een witte. Ik vroeg of hij nog iets over het toestel kon zeggen, iets goeds of iets slechts, en of hij me nog accessoires kon aansmeren. Hij schudde zijn hoofd. Voor deze prijsklasse was het een uitzonderlijk goed toestel, en nee, geen hoesjes, ze leveren slecht, zei hij. In mijn veertienjarige mobiele telefooncarrière was dit mijn vierde toestel. Thuis tuigde ik het ding weer op, met die vijf appjes, ik stond toe dat ik weet niet wie allemaal toegang hadden tot mijn hele doopceel, ik was reddeloos verloren.
Connecties
Ik was voor mijn doen vroeg bij de groenteboer. De gasten morgen pretenderen gezonde types te (willen) zijn, die ook nog eens het beste voor hebben met de wereld, dus die konden onmogelijk hardop gaan zeuren over de afwezigheid van hert of kalkoen. Het maakte de voorbereidingen overzichtelijk. De groentedochter vroeg laatst hoe het met mijn boek ging en of dat dat echt het enige was wat ik deed. Ik mompelde iets over deze blog, waarop haar vader zei dat hij daar alles van wist, dat ik gewoon alles opschreef wat hij zei, én publiceerde, en toen moest zijn dochter heel hard lachen; maar zij dacht er nog over na dat in de tijd dat zij twintig salades maakte, stamppotten kookte, honderden klanten hielp, een winkel bevoorraadde en ’s avonds weer schoon achterliet, mijn enige activiteit zitten, schrijven en lezen was. Ze concludeerde dat mijn wandelingetje naar de groenteboer mijn uitje van de dag moest zijn, wat ik beaamde. Ik heb de indruk dat ze sindsdien nóg aardiger voor me zijn, uit medelijden. Het is trouwens wel handig dat de groentedochter mijn blogs nu ook leest. Haar collega vroeg vanochtend of ik een garagebox te koop had. In Roosendaal, zei ik.
Vakantie
Ik kreeg een fotootje van mijn broer: de meer dan levensgrote arrenslee met rendieren en twee kerstbomen uitgevoerd in heel veel lampjes stond weer in het weiland tussen zijn buurjongen en hem in. Net op tijd. Ik stuurde hem drie lachende whatsapp-kerstmannetjes terug. Het was vakantie. De scholen die normaal de kinderen bewaren, waren dicht, dus nu zat een vader met drie jochies bij de kapper. Ik had nog nooit kinderen bij deze kapper gezien. De kapsters hadden er wel zin in. De grootste knul, een jaar of zeven, kroop op een dik kussen en kreeg gelijk de vraag of hij vakantie had. Ik zag dat hij er helemaal geen zin in had, toch zei hij aarzelend ‘ja’, maar eigenlijk had hij geen vakantie, want hij kreeg les in hoe dat dat gaat bij een kapper: praten over vakantie en of je nog iets leuks gaat doen en de kapster peuterde het allemaal uit hem. Voor de jongste, die nog geen twee was en lekker rondliep achter de wasbakken langs en tubes en flessen verplaatste en af en toe een borstel van een knipkarretje pakte, had de vader geen afspraak gemaakt, maar er was direct een kapster die smeltend vroeg of zij die kleine mocht doen. Op dat moment moest ik naar de wasbakken waar ik een hoofdmassage kreeg. In de verte hoorde ik gekrijs. Toen ik klaar was, waren de jochies ook klaar, bij de middelste was er niet veel af, vond ik, ik geloof dat de vader dat ook vond, maar hij zei niks. Ik had niet de indruk dat er van de kleinste ook maar één haar op de grond was gedwarreld.
Preventie
Ik las De man zonder ziekte van Arnon Grunberg. Het stond al twee jaar in de kast. Het kwam door een essay van Rob Schouten in Trouw, de krant die nu wat onder vuur ligt vanwege een journalist die bronnen verzon en chefs die de zorgen van collega’s daarover hadden afgedaan als koffieapparaatgeklets. Ze hadden duidelijk Ons feilbare denken van Daniel Kahneman niet gelezen, die het koffieapparaat een wezenlijke plek noemt, omdat wij (anderen) daar de fouten van anderen (ons) tegen het licht houden, een dienst die we veel minder makkelijk aan onszelf bewijzen. Kahneman heeft zijn leven gewijd aan onderzoek naar onze beslissingen, dat er keer op keer op neerkomt dat we vol blinde vlekken en irrationaliteit zitten en dat we dus ons voordeel kunnen doen met gefundeerde opinies van anderen. Terug naar Rob Schouten. Hij schreef dat Grunberg de enige verontrustende schrijver van Nederland is, die de lezer niet achterlaat met ‘het gevoel dat het allemaal maar fictie is en dat het wel goed komt.’ Ik had wel weer trek in wat verontrusting en het door Schouten aangehaalde boek stond klaar. Je kunt zeggen dat Sam Ambani, de Zwitser van Indiase afkomst, de man zonder ziekte, die niks anders wil dan als architect de wereld een beetje mooier maken, extreem naïef is en je kunt zeggen dat eerst afgetuigd worden in Irak en daarna via een vonnis de doodstraf krijgen in Dubaï te veel is om geloofwaardig te zijn, maar dan hoef ik alleen maar te denken aan Radar en Kassa en Opgelicht, waar tribunes vol Ambani’s zitten: eerst de woekerpolis ingetuind en vervolgens de hypotheek naar Dirk Scheringa gebracht, ‘omdat het zo’n aardige volksjongen leek’. Het lijkt me trouwens beter dat schrijvers voortdurend tornen aan de quasi-veiligheid waarin wij denken te leven, dan de oplichters zelf. Ik bereid een schrijven voor naar de zo geplaagde minister van Volksgezondheid om literatuur in het basispakket op te nemen. Als preventie.