Volwassen

begraafplaatsIk had niet aan een oude lap gedacht. Misschien kwam het doordat de steen er nog maar net stond, de lente nog maar nauwelijks van start was, de bomen nog in blad moesten komen, de vogels nog hun draai moesten vinden. Maar de natuur heeft er lak aan of iets er net is of al heel lang. En ik was onervaren. Op het zwarte graniet zat vogelpoep, niet te missen: opgedroogd wit bovenop en in vegen op de achterkant. R liep naar het werkhok en kwam terug met een gieter en een zachte borstel. Ik keek omhoog: de meest nabije boom was nog kaal, sowieso was alles nog erg kaal en onbeschut. Het gras voor de steen, een strakke rechthoek, zag eruit als een Afrikaans trapveldje. Verderop in de rij was nog zo’n dor trapveldje tussen het verder malse gras. Het zwarte graniet met nieuwe bladgouden letters had er geen last van: robuust, soeverein en warm stond het daar. Nu we toch bezig waren, reden we ook even langs de graven van mijn grootouders, een dorp verderop. Ook al was ik er maar één keer geweest, ruim dertig jaar geleden, ik aarzelde niet en liep door de laan met de enorm dikke bomen tot aan het einde en toen naar rechts. Wat niet klopte was de blote hemel boven mijn grootouders, dat moest een zwaar bladerdak van oude bomen zijn. Het kon ook dat dat bladerdak die eerste keer in mijn hoofd hing.

Buren

groentenIk keek naar de achterbuurjongen, hij stond voor het raam van zijn slaapkamer. Zijn huis en het mijne zijn identiek en staan met hun ruggen naar elkaar. Toen ik nog werkte in wat bij hem zijn slaapkamer is, zaten we vaak tegelijk aan het raam: ik te schrijven en naar buiten te staren, hij te spelen, iets later gebogen aan een bureautje met schemerlamp en nu trok hij over zijn blote bast het zwarte shirt van Jumbo aan. Op straat zou ik hem niet herkennen. Ik keek in de koelkast en liep naar de groenteboer. We kletsten wat over de brillenman aan de overkant. Volgens de kenners was het er uitzonderlijk druk, ik telde vier mensen. Gewoonlijk waren die mensen er niet en dan stond de brillenman de hele dag in zijn baard te kroelen. Maar slecht ging het niet. De zaterdagmedewerker, die eind maart voor het laatst in dit zaterdagbaantje zal zijn en daarmee haar laatste strohalm naar het ongecompliceerde leven zal doorsnijden, dacht dat als hij maar één bril per week verkocht, hij de rest van de week rustig met zijn handen in zijn baard kon kroelen. Zelfs zijn ramen waste hij niet zelf. Nee, over de brillenman hoefde ik me geen zorgen te maken.

Menselijk

huisIk besprak met een goede vriend het onbegrijpelijke. Zijn zussen gingen een paar jaar geleden huizen kopen, hadden hypotheken nodig en vroegen hem om advies. Die goede vriend weet wel iets, kranten die hem interviewen over de aantrekkelijkheid van steden en regio’s, noemen hem zelfs wel eens econoom – hij is sociaal-economisch historicus, een feit dat binnen dertig seconden op internet te vinden is. Hij zei: géén langlopende vaste rente, géén spaarhypotheek, al helemaal geen beleggingshypotheek, ga voor de aanbieder met de laagste rente, zelden is dat een grootbank. Wat deden die zussen? Juist ja.

Uitje

olv3 Ik was Pitta net als M, C Vata (die kon alles eten zonder ooit dik te worden), H ook Pitta met een vleugje Kapha en T was Kapha met een vleugje Pitta. We hadden net een Lourdes-achtige plek bezocht, maar dan gewoon in eigen land, Onze Lieve Vrouwe in ’t Zand, waar een schaapherder ooit een emmer uit een waterput omhoog haalde en in die emmer een Mariabeeldje vond. ‘O. L. Vr. In ’t Zand Zorg voor Mij in Leven en Dood’, las ik op een muurtegeltje, en ‘Uit dank aan Maria voor het slagen van examen’ op een ander. Er waren honderden tegeltjes, de muren zaten vol. Ik wist niet hoe het moest met nieuwe blijken van dank en ook wist ik niet meer hoe we van dat hoopvolle water in de kapel – één druk op de knop vulde precies het plastic flesje dat we voor 1 euro kochten – op ayurvedische wijsheden kwamen in het nabijgelegen café, maar wat deed het ertoe. ’s Ochtends, toen ik nog maar tien minuten onderweg was en de trein stapvoets ging rijden omdat er een zwaan ‘in het spoor’ zat, die we even later rechts passeerden waarop de hele coupé als volleerde Amerikanen naar het raam reikte, wist ik al dat het een bijzondere dag ging worden.

Om

148748-treinIk fietste naar het station. Ik zou wel zien. Compleet gestremd was de route niet. Dat omreisadvies – eerst naar het zuidwesten, dan naar de kust, dan naar het noorden en dan weer helemaal naar het oosten – om op een plek te komen hier een half uurtje vandaan, was natuurlijk onzin. Als er nauwelijks treinen naar het noordoosten konden omdat daar de belemmering zat, dan konden ze er ook niet vandaan komen om om te gaan reizen. Dat omreisasvies was alleen maar om de meute weg te krijgen, maakte niet uit waarnaartoe zolang de boel maar onderweg was. Verspreiden, verdunnen, termen uit crowdmanagement: het had niks te maken met reizigers zo snel mogelijk van a naar b brengen. Ik stapte in het sprintertje naar Uitgeest. Die ging langs de blokkade, dat had ik gecheckt op Actuele vertrektijden op de NS site, bij calamiteiten de beste bron om te weten wat er echt rijdt, en voorbij de blokkade ging er weer een sprintertje naar mijn bestemming. Net voor Gouda vroeg ik het ook nog even aan de conducteur. Tsja, hij hoopte het, dat we er langs kwamen, maar zeker wist hij niks. Hij haalde zijn schouders op; straks, hij klopte op een mobilofoon op zijn heup, zou hij het horen. Ik snapte niet hoe deze mensen hun werk konden doen, die totale uitlevering aan de beschikking van het hogere: als daar werd besloten dat we teruggingen, of de lucht in, dan ging deze man schouderophalend mee. De reis ging zoals ik voorzien had. Ik vond het geruststellend ter hoogte van de onheilsplek mensen op een hoogwerker bezig te zien aan de bovenleiding.

Groen

palmkoolIk zag dat de man de metro niet hoefde te halen. Daarvoor was zijn glimlach te groot. Hij kuste de kleine vrouw die met mij was uitgestapt niet, maar nam wel het rode boodschappenkarretje van haar over. In zijn andere hand klemde hij een Volkskrant. Hij zei: ‘ik sprak Sascha nog.’ ‘Sascha was toch dood?’ zei de vrouw, ‘wie vertelde dat ook alweer?’ Ik sjouwde mijn zware boodschappentas, een karretje hoefde nog niet, al was het best makkelijk, en maakte van de palmkoolbladeren die bovenop lagen chips; in de oven, gehusseld in wat olijfolie en zeezout, precies zoals de jongen achter de kassa bij Marqt had uitgelegd. Ik had ze gekocht omdat ze me aan die Portugese soep deden denken. De Marqt-jongen zei dat palmkool in New York helemaal hip was. In plaats van Portugal zweefde er een vleugje New York in mijn keuken.

Kwijt

oude manIk was gerustgesteld. Ook voor een minister kon de Rabobank oude dagafschriften niet meer opduikelen. Een half jaar geleden was ik zelf op zoek geweest naar oude bankgegevens en had toen al ontdekt dat het niemand wat kan schelen dat we niet meer weten wat we eergisteren deden. Burgers, instellingen, bedrijven: iedereen flikkert alles weg. Iedereen vertrouwt er op dat iemand anders het wel bewaart, maar dat is dus niet zo. Een secretaresse van de NASA had voor de poorten van de hel de laatste vijf machines veilig gesteld waarmee onderzoeksgegevens en videobeelden van de landing op de maan konden worden weergegeven. Eentje deed het nog. Was zij er niet geweest, dan moesten onze nazaten het doen met het oude mannetje met pet maar zonder televisie en radio (‘omdat je niet alles kon hebben’) uit Showroom, 1981.

V: U heeft dus bijvoorbeeld ook nooit gezien dat er mensen op de maan liepen?

A: Haha. En dat geloof jij?

V: Gelooft u niet dat er mensen op de maan geweest zijn?

A: Nee, nee.

V: Waarom niet?

A: Dat is onmogelijk. Dat kan net zo min als dat jij hier over het water gaat lopen. Geloof jij dat dan?