Ik was nog bezig het vogeltje te determineren dat ik had zien liggen in het slop tussen de twee tuinen en waarvan ik een foto had gemaakt – witte buikveren met hier en daar een grijs plukje, witte ringetjes boven leigrijze pennen met daarboven eigele veertjes, de pezige pootjes onnatuurlijk naar links en naar rechts met een breukje en wat bloed bij de knie of de enkel, of hoe dat ook heet –, toen twee houtduiven neerstreken op de rand van de schutting. Het is een favoriete plek, op de bovenste plank klontert veel poep, een teken dat het lang niet heeft geregend. De houtduiven bogen hun snavels naar elkaar, de ene snavel leek in de andere te verdwijnen. Ik had zoiets gezien bij tortelduiven, een ouder die voedsel opkotst en aan het jong voert, maar hier werd géén voedsel uitgewisseld. Na het tongen nam de iets grotere houtduif plaats op de iets kleinere, afijn, dat werk. Daarna schoven ze iets van elkaar, de ruggen schuin naar elkaar en begonnen ze omstandig de veren op te schudden. In oudere films is dit het moment waarop geliefden op hun eigen bedhelft terugrollen en sigaretten aansteken. Ik wist eigenlijk niet meer wat wij hoorden te doen nu de sigaret van het filmdoek verbannen is. Veren oppoetsen leek me nog niet zo’n slecht alternatief.
Categorie: blog
Ondergrond
Ik schonk heet water in een theeglas, zocht een zakje uit en keek de zaal rond die al goed vol zat. Ik had hier ooit wel eens op een saxofoon geblazen. Ik nam plaats naast de overbuurman, die niet veel zei, zijn vrouw des te meer, vooral tegen haar man, dat hij stil moest zijn, dat hij iets niet moest doen, ze zeggen dat hij de weg aan het kwijt raken is, maar van al te veel gecorrigeer zou ik ook de weg kwijt raken. De achterbuurman die zijn halve leven aan middelbare scholieren gegeven had en nu regelmatig een zak golfstokken achterin zijn auto gooit, vroeg of ik klaar was voor de strijd. Klaar voor een oplossing, zei ik, liever geen strijd. Voorin, bij het podium, zag ik de gemeentelijke communicatiemedewerkster en de man van het water, die ik in klein verband twee keer had gesproken. Ik liep naar voren en schudde ze de hand. De man van het water zei dat ze nog niet veel verder waren dan de vorige keer. De avond begon. De meeste vragen waren verkapte uiteenzettingen van eigen leed sinds het water onder onze huizen staat (opbollende houten vloeren, geluidsoverlast van de tijdelijke pomp), complotten over wie mogelijk iets verkeerd heeft gedaan (aannemer, Hoogheemraadschap) en juridische vragen. Ik dacht aan Arnon Grunberg die een publiek debat tussen een financieel geograaf en een econoom had geleid en na afloop concludeerde dat het verlangen naar een betere wereld vaak de vorm aanneemt van een verlangen naar een vijand (banken in zijn geval). In het wijkcentrum leek het verlangen naar een permanent droge kruipruimte de vorm aan te nemen van het verlangen naar de gemeente als vijand. De achterachterbuurman die initiatiefnemer van deze avond was, benadrukte dat het waterprobleem ons wel onze buren had doen leren kennen. Om kwart over acht verlieten we haastig de zaal, ontsloten onze fietsen en fietsten op gepaste afstand van elkaar alleen terug naar de getergde wijk, zes meter onder zeeniveau, met zijn geschiedenis van turfstekers, zijn grillige bodem van moerassig veen en dik water, die desondanks onze bezittingen al bijna een halve eeuw kranig droeg. Soms evolueerde de mens verrassend snel en kende zijn voeten louter nog vlak asfalt, harde klinkers, robuuste stoeptegels. Nog even en we dachten weer dat de wereld plat was.
Lopen
Ik hoorde een koe loeien. Het was beter dan een krolse kat, of een blazende kat die met hoge rug zijn territorium verdedigde. Ik dacht aan het jongetje, nog geen drie, dat zaterdag aan de hand van zijn oma en met in zijn andere knuistje het witte oor van Nijntje, die naast zijn been bungelde, voor me langs liep. Het jochie keek naar links, naar rechts, naar achteren, schuin naar boven, maar zag mij niet op het balkon, en al rondkijkend liep hij iets naar links om niet tegen de lantaarnpaal op te lopen (dat onderscheidt de mens van een computer, dat we zonder naar die lantaarnpaal te kijken weten hoeveel afstand we moeten houden terwijl we alweer met hele andere dingen bezig zijn), en die oma zei niks (niet van: kijk hier, een rode tulp; kijk uit, een lantaarnpaal), ze hield alleen zijn hand vast, liep in zijn tempo, meer hadden die twee niet nodig. Ik stelde me voor dat hij wel eens bij die koe was wezen kijken, anderhalve kilometer verderop, bij het water, aan diezelfde liefdevolle hand van zijn oma. De koe loeide nog een keer. Het was half twee ’s nachts.
Gaten
Ik had het woordje ongewoon gebruikt, voor de kleur van het softijs tussen de uitbundige groente- en fruitpracht, en nu al waren er aanpassingen. R zag de softijsmachine voor het eerst en kreeg een beker waarin het ijskoude wit zachtjes werd neergevleid op een aardbeienbedje en toegedekt met een sprei van aardbeien en vrolijke chocoladekorrels. Er stond ook een chromen receptiebel. Daarop kon je slaan als je alleen voor een ijsje kwam. De groentevrienden waren niet op hun achterhoofd gevallen. Toen de kaasboer vertrok, verschenen er kaasjes op de toonbank, en nu Jamin weg was en de zon ons warmde, was er de softijsmachine naast de ananassen en bananen. Ik dacht aan verleden woensdagmiddagen met de ijskar van Both op de markt, nog geen machine, gewoon een man met een spatel die diep vooroverboog in de buik van de ijskar, en die, als ik mijn hoofd zielig schuin hield, nog een keer boog voor een extra lik ijs. Ook dacht ik aan die vriend met de hooivork, aan zijn verhaal over suiker. Direct bij binnenkomst in het bloed, zei hij (en hij had er voor doorgeleerd), begint het gaatjes in de aderen te maken met een speciale voorliefde voor de vernietiging van voeten, nieren en ogen. Hij sprak beminnelijk, met zijn aaibare krullen en zijn blozende wangen die hem makkelijk nog achttien deden lijken en juist dat maakte dat die liefdevol geschonken beker ijs veranderde in een op hol geslagen perforator. Of een vat zoutzuur. Bij Albert Heijn vroeg ik wat de suiker in de ham deed en waarom de gewone AH sojadrink Ongezoet heette en de sojadrink met zes toegevoegde suikerklonten Naturel.
Raadsel
Ik luisterde naar de vriend die zich in één week drie keer had moeten legitimeren bij de aankoop van drank. Er jong uitzien heeft een prijs. Echt interessant werd het bij de hooivork. Die hooivork lag onder zijn bed. Hij had die daar neergelegd omdat hij alleen thuis was en een telefoontje van een onbekend nummer had gekregen zonder dat er iets werd gezegd. Op zijn werk was een kwestie. Een medewerkster uit een ver gecompliceerd land was verliefd op de baas. De man van de medewerkster uit dat verre gecompliceerde land was langs gekomen en had aan de baas gevraagd of het klopte: dat zijn vrouw verliefd was en op wie dan. Toen had die baas gezegd: er werken hier maar twee mannen en ik ben het niet. De vriend had in zijn studietijd een kennis, uit datzelfde verre land, die als neef wel eens had bijgeklust in familieverband, eerwraakgedoe, verre van zachtzinnig. Behalve een hooivork had hij ook een paar keukenmessen naast zijn bed gelegd en de slaapkamerdeur gebarricadeerd. Toen we al lang gedag hadden gekust, kwamen pas de vragen. Was het een tweetand of een drietand? Waar had hij die hooivork vandaan gedaald? Voor zijn nauwgezette werk heeft hij die niet nodig. Hoorde die misschien tot de standaard werkuitrusting van zijn vrouw, die dominee is? En waarom hadden wij dan geen hooivork?
Hollands Deep
Ik kreeg van een goede vriend op mijn telefoon een foto van het Hollands Diep. Ik heb ooit gezegd dat ik met oranje zwemvleugeltjes in dat water heb leren zwemmen, maar ik bedoelde eigenlijk het Haringvliet. Zelfde water overigens, alleen verandert het bij de brug van naam. Toevallig was ik onderweg naar het Haags Museum voor Anton Corbijn, geboren Strijen, 1955. Andere kant van het eiland, daar waar het water nog Hollands Diep heet. Op zijn 46ste was Corbijn naar Strijen teruggekeerd om te kijken waar de bron voor zijn inspiratie lag. Hij vond helemaal niks. Daarom kon alles wat van de andere kant van het water kwam, muziek in Corbijns geval, zo’n buitenproportionele aantrekkingskracht hebben, zei hij. Zíjn obsessie was muziek, die van zijn omgeving een leven na de dood (zijn vader was dominee, Strijen streng gelovig). De camera, zei hij, was een enorm paspoort geweest naar een sociaal leven. Ik bekeek A. Holly, een foto uit de serie die hij maakte tijdens zijn terugkeer naar Strijen. Corbijn staat uitgedost als Buddy Holly in een woonkamer, waarin ik alles herken: het medaillon behang, de doorbehangen deuren, de zwarte bakelieten deurklink, de barometer, de geplisseerde kap van een staande lamp, crème met boven en onder een gestikte sierrand van donkerbruine wol, goudkleurige salamanders die tegen de muur op kruipen (bij ons lagen ze op de verhoogde rand van het dressoir), een geborduurd schellekoord. De barometer wijst de eerste R in VERANDERLIJK aan, dichter bij STORM dan bij BESTENDIG.
Les
Ik leerde hoe ik een container in de Rotterdamse haven onzichtbaar kon maken. Gewoon in het theater in mijn stad. Je nam een handvol geprepareerde usb-sticks, die gooide je over de hekken. De mens is nieuwsgierig. Er hoeft maar één zo’n nieuwsgierig havenmens zo’n usb-stick op te rapen en in een havencomputer te stoppen en bingo. Je worm of virus is binnen. Dan kun je iets regelen. Bijvoorbeeld een stroomstoring van een milliseconde precies op het moment dat die ene container met honderd kilo cocaïne door het scanapparaat gaat. Je kunt ook een niet al te best betaalde kraandrijver omkopen, of een controleur. Verdisconteer je gewoon in de prijs. Zeven miljoen containers passeren jaarlijks de Rotterdamse haven. Iedere week komt er minstens één container vol wapens binnen: Uzi’s, AK-47’s, landmijnen. En cocaïne. Meer dan genoeg voor Europa. Als er eens driehonderd kilo wordt onderschept, is dat geen voorpaginanieuws meer en heeft het geen effect op de straatprijs. Van die zeven miljoen containers worden er vijftigduizend opengemaakt. Een op de honderdveertig. Met de helft van die opengemaakte containers is iets mis. Het controleteam bestaat uit vijfentwintig mensen en een Jack Russell. De economische belangen willen die vijfentwintig en die hond natuurlijk weg hebben, allemaal oponthoud in de vaart der volkeren – zoals bankiers dreigen met Londen, dreigen verschepers met Antwerpen –, maar de politiek houdt de rug recht: dat hebben we nodig om het volk te laten zien dat we smokkel niet tolereren. Honderden controleurs jagen ondertussen achter AOW’ers, WW’ers en bijstandsgerechtigden aan. Dat is ook om iets te laten zien, al ben ik even vergeten wat.