Zondag

preiIk ontvelde twee perziken, van de zeven die ik gisteren voor 2,50 euro had meegekregen van de groentevriend. ‘Wel vandaag of morgen opeten,’ zei hij. Daarna strikte ik de knalroze veters van mijn renschoenen. Ik weet nog dat de verkoopster zei: let niet op de kleur, maar ik denk dat deze het beste passen bij jouw voet en hoe je rent. Ze had een goed oog. Voor mijn doen ging ik vroeg op pad. Op het water was het druk. De mannen in de acht plus droegen identieke fris rode broekjes en hagelwit shirts, de jongen die mij tegemoet fietste, riep ze toe: duw die boot gelijkmatig van je af. Ik dacht terug aan de lijst met schoolbenodigdheden voor de brugklas: een donkerblauw sportbroekje en een wit shirt. Dat blauwe gymbroekje van de lagere school kon nog wel, zei mijn moeder. Uit een kast diepte ze een wit shirt op met lange mouwen en blauw boord om de hals en bij de polsen. Een klein rond embleem met daarop, licht verwassen, het monumentale hoofdgebouw van de school sierde mijn linkerborst, die nog te klein was voor een bh’tje. Bij de eerste gymles bleek er nog één meisje met net zo’n shirt als ik, de rest had hagelwitte shirts met een fris blauwe print van het hoofdgebouw over de hele voorkant. Pas sinds kort weet ik dat voetbalfans er eer in leggen hun oudste clubshirt te dragen, dat met de sponsornaam van vijfentwintig of dertig jaar geleden, om te laten zien hoe lang ze al trouw zijn. Zoals vaak komen behulpzame weetjes je veel te laat ter ore. Bij de brug zag ik een ’twee met’, de stuurman was een oudere dame, de roeiers twee heren met grijze haardossen en licht gebogen bovenruggen, hun broeken verwassen rood, hun verenigingsshirts verwassen wit. In de groentetuin van de vervallen boerderij met nog wel vitrage voor de ramen en plastic bloemen in het raamkozijn zag ik een ui bovenop een prei. Net over de brug een knul en drie meiden op de fiets. Eentje las hardop voor van haar telefoon: ‘Vraag: wat denk je dat er gisterenavond is gebeurd? a) gezoend, b) getongd … De overige opties vervlogen in de snel groeiende ruimte tussen ons.

Deuk

Ik stoptedeuk Spoetnikliefde van Haruki Murakami in mijn tas. De logés van een week geleden, die in Japan waren geweest, hadden het me gegeven. ‘Een totaal andere leeservaring dan westerse literatuur,’ zeiden ze. Ik was blij met het boek en benieuwd. Ik liep naar de metro en onderbrak het lezen een paar keer: om over te stappen, om een snuffelmarkt te bezoeken, waar ik boeken kocht, en poffertjes, en waar R aan de slag was. Een boekenlegger had ik niet bij me, maar dat gaf niks. Het onthouden van het bladzijnummer was een goede geheugentraining. Anderen deden dat gelukkig ook, zoals de man die er getuige van was hoe een grote grijze auto zijn trekhaak in de achterflank van onze geparkeerde auto duwde, de automobilist had even omgekeken en was toen weggereden. 50-PN geheugentrainde de getuige de eerste vier tekens van de kentekenplaat. De dames van de nabijgelegen Sober & Sjiek schreven de waarneming op een blaadje en stopten die onder onze ruitenwisser. Ik legde de boeken in de gehavende auto. R zou ze straks meenemen. Ik was inmiddels op pagina 54 van de prachtige Japanse roman en had nog geen bevreemdende ervaring.

Snoei

amberboomIk had de huishoudtrap met acht treden en een werkplankje/bakje bovenop gekocht op een ochtend dat ik in de hoge kamer voort wilde met de werkzaamheden aan de zelf ontworpen wandkast die een gesloten front ging vormen van muur tot muur en van vloer tot plafond. Met de oude trap met vier treden kwam ik tientallen centimeters tekort. Een goede twee weken gebruikte ik de nieuwe trap van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, daarna nog een keer om de ramen aan de achterkant te zemen en een paar keer in de tuin, om de lange sprieten van de blauwe regen na de bloei te beteugelen en om de omvang van de twee amberbomen af te slanken. Als de amberboom jong is heeft hij een kegelvorm, later een eivorm, las ik op Wikipedia. Ik probeer de kegelvorm erin te houden. De trap voldoet allang niet meer voor dit klusje, de top van de boom zit misschien al op zeven meter. Toch wil ik de top er niet uitknippen. Ooit las ik dat de boom ertoe neigt een dubbele harttak te vormen, en dat je dat zo snel mogelijk moet voorkomen, omdat ie anders op latere leeftijd misvormd is. Met de stuk gewreven bladeren kun je trouwens je schoenen poetsen. Ieder jaar, als ik opzoek hoe de boom te onderhouden, lees ik het weer, ik heb het nog nooit uitgeprobeerd.

Nanostim

nanostimIk schudde de hand van de vriendin van de vriend. ‘Je hebt mij natuurlijk alleen maar zonder vriendin gekend,’ zei hij. Ik knikte. De vriendin kende de vriend al zeker twintig jaar, ze woonden in dezelfde stad, kwamen in dezelfde kroegen. In eentje werkte ze, om geld te verdienen voor haar eigenlijke zijn, schilderen. Ze had ook een volkstuin. Van schilderen kwam de laatste tijd niet veel, zei ze. Ik vroeg hoe haar wereld werkte, of een galerie het equivalent is van een uitgever in mijn wereld. Zoiets, zei ze. Maar ze had geen ambitie. Ze vond het een hoop gedoe, dat leuren met haar schilderijen, exposeren en er dan ook nog bij staan en geïnteresseerd praten met mensen. Liet haar maar gewoon rustig schilderen. ‘Wat ze tegenwoordig ambitie noemen,’ zei ik, ‘is wat vroeger de rondreizende vertegenwoordiger deed.’ Toen kwam de broer van de vriend aangelopen. Dat hij een broer had, wist ik niet. De vriendin kennelijk ook niet, want ze stelde zich voor. ‘Wil je de nieuwste pacemaker zien?’ vroeg de broer, hij duwde een pasje van een ziekenhuis dat om zijn nek hing opzij en diepte uit het borstzakje van zijn overhemd een minuscuul staafje in een plastic houdertje op. Bij het openen viel het staafje op de grond. Daar gaat 10.000 euro, zei de broer. Het was goed om de vriend ieder jaar een keer te zien.

Modes

atlasIk zat op de tweede rij. Voor mij allemaal mannen in pakken van middelbaar tot ver daar voorbij. Toen Polly Anna opkwam, die volgens de dagvoorzitter door Giel Beelen tot hét talent van 2015 was gebombardeerd, draaiden alle hoofden op de eerste rij naar rechts, het zaallicht doofde, en ik kon alleen maar denken dat al die mannen voor mij aan maar een ding konden denken. Daarna ging het zaallicht iets omhoog en vertelde de professor Middeleeuwen dat een Amsterdamse politiecommissaris in de jaren zestig, met de vooruitziende blik dat de opkomende auto en de krappe binnenstad slecht samengingen, een plan had gemaakt om alle grachten te dempen ten behoeve van parkeerplaatsen. Het plan was de Amsterdamse gemeenteraad al gepasseerd en uiteindelijk door de Tweede Kamer geblokkeerd. Mijn oud-collega hield het hoofd koel. Inderdaad was de monumentale (binnen)stad in trek als je een grafiek maakte van de bevolkingsgroei van de afgelopen vijfentwintig jaar. Het ommeland van die monumentale stad ook. Je zag het aan de huizenprijzen. Mensen waren op het allermonumentaalste plekje bereid tot 125.000 euro meer voor een woning te betalen. De niet-monumentale stad kromp. Maar maakte je zo’n grafiek van 1960 tot 1985 dan gaf je geen cent voor de oude binnenstad. Toen wilde iedereen er weg, naar newtowns als Almere, Zoetermeer, Spijkenisse. Hij waagde zich dan ook niet aan voorspellingen, wel citeerde hij David Ricardo: ‘Het graan is niet duur omdat de grond duur is, de grond is duur omdat het graan duur is.’

Luifel

kalustyan Ik stond voor een klein raadsel. Het begon met de blog van de Nederlandse schrijver die in New York woont. Een emigrant in feite, zelf zoon van immigranten (of emigranten, het is maar vanaf welke kant je kijkt): zijn Duits-joodse vader overleefde de oorlog op veertig onderduikadressen in Berlijn; zijn moeder belandde bij toeval in Nederland, nadat de boot waarop ze met andere Duits-joodse vluchtelingen in 1939 vluchtte door Cuba en de Verenigde Staten werd teruggestuurd naar het Europese vasteland, waar de passagiers werden verdeeld onder Engeland, België, Frankrijk en Nederland (de mensheid heeft een beperkt repertoire als het om de vluchtende medemens gaat) en zij via het quarantainegebouw op Heijplaat, het Lloyd Hotel in Rotterdam en kamp Westerbork terechtkwam in waarvoor ze op de vlucht was: Auschwitz. Op Lexington Avenue had de geëmigreerde schrijver een gesprekje opgevangen, daarover las ik, er stond een fotootje bij: een kanariegele winkelluifel met rode letters. Ik vergrootte de foto omdat ik de familienaam van een vriend ontwaarde, ook een zoon van een immigrant: zijn vader zag het levenslicht in Beiroet (toevluchtsoord van Armeniërs die het etnische geweld in de decennia rond 1900 overleefd hadden), belandde door toeval in Nederland en raakte verliefd. Ik stuurde de vriend een linkje. Hij schreef dat zijn achternaam een ‘reguliere’ Armeense achternaam is, waarvan door omzetting naar het westerse schrift en de pen van toevallige ambtenaren verschillende varianten waren ontstaan: ‘Onze spelling is eigenlijk het resultaat van vergissingen.’ Zijn vader schreef zijn naam nog vaak met een ’t’ halverwege, zoals op de New Yorkse winkelluifel. Ik googlede de winkel op Lexington Ave, die bestond echt, K. Kalustyan was ‘m in 1944 begonnen met Indiase specerijen en levensmiddelen, nu was het ‘A Landmark for Fine Speciality Foods’, met specerijen en producten uit meer dan vijftig uitheemse landen, waaronder ‘Holland’. De foto’s waren kleurrijk, het water liep je in de mond. Alleen de luifel, die er niet nieuw uitzag, was op alle foto’s wijnrood, nergens kanariegeel, het winkelfront was ook anders dan op de foto in de blog. Waar zat die kanariegele Kalustyan’s?

NSA-light

treinIk koos onder, vond een vrij tweezitje, voor mij drie meiden in een vierzitje, ze spraken hard, eentje maakte met haar telefoon een filmpje van de vrouw schuin tegenover haar aan de andere kant van het gangpad, de meiden deden alsof ze iets bekeken en dat deden ze ook, ze bekeken een vrouw die onzeker was over wat er aan de andere kant van dat gangpad gebeurde, de meiden zeiden er dingen bij als: ‘die is dus echt vet saai,’ en: ‘nog nooit gelachen, ik zweer het je, dat zie je,’ veel verder kwamen ze niet, dan moesten ze alweer lachen. Een paar seconden later speelden ze dat filmpje af, met het geluid hard, de teksten en het gelach kwamen nog een keer langs. Bij Gouda gingen ze eruit, de vrouw en de man die tegenover haar bleek te zitten maar die ik tot nu toe niet gezien had, slaakten een zucht van verlichting, bekloegen zich zachtjes over de voeten op de stoelen, de luide stemmen, ‘je zou ze maar tot Enschede naast je hebben’, ‘asociaal, asociaal’ bleef de man herhalen. Toen ik het gezicht van die vrouw op de telefoon van dat meisje zag, een seconde nadat ik was ingestapt, ik stond nog, hing mijn jas op, had ik heel even overwogen mijn telefoon te pakken en de camera aan te zetten en die meiden te gaan filmen. Maar ik deed het niet.