‘Het hele jaar door zie je vooral moeders die hun kind naar zwemles brengen en 45 loze minuten aan de kant wachten,’ zei mijn vriendin, ‘maar bij de laatste les van het jaar, de zomerplons, als een papa of mama mee het water in mag, dan duiken plotseling de vaders op.’ Mijn vriendin ging ook niet het water met haar dochter, die net haar B heeft en nu verder gaat voor C, en dus speelde ik voor papa. Ik heb een reputatie hoog te houden: pretparken (achtbanen vooral), schaatsbanen, treinreizen, skaten, bioscopen, musea, reisjes naar Parijs, niks is me te dol voor het kindergeluk, waar de eigen ouders zich door angst, schaamte, ziekte, tijdgebrek of wat dan ook niet aan wagen. Dus zwom ik onder de achtjarige door, nam haar op mijn nek, gooide haar eraf, sleepte haar door het water, probeerde haar de handstand te leren, coachte haar bij de schoolslag (handen plat tegen elkaar, als een speer, twee tellen lang, terwijl de benen je vooruit duwen en jij als een mes door het water snijdt, en dan de benen strak tegen elkaar, als de staart van een zeemeermin, twee tellen lang, terwijl je armen het water wegduwen en jou naar voren stuwen). Bij haar thuis moest ik hoelahoepen. Ik kon het niet meer. Ze keek naar mijn verrichtingen, zei toen: ‘Geef eens, kijk, ik begin zo,’ en ze draaide haar tengere lijf een kwartslag ten opzichte van haar benen en draaide, terwijl ze de hoelahoep een zwieper gaf ook haar lijf weer terug, waardoor de hoelahoep veel meer vaart kreeg. En zie, het lukte me. Nog geen vijf minuten zoals zij het volhield, maar toch zeker tien seconden. ‘Je bent een geweldige trainer,’ zei ik. Toen ging ik weer naar de trein. Er waren werkzaamheden, ik moest omreizen. De Intercity Direct was voor de gelegenheid toeslagvrij.
Categorie: blog
De onzelfredzamen
Bij de balie noemde ik mijn naam, een mevrouw zocht in haar computer. ‘Met een Griekse y?’ vroeg ze. ‘Nee,’ zei ik, ‘lange ij.’ ‘Nee hoor.’ Ze schudde resoluut haar hoofd. Ze opende een poortje. Bij een van de vijf liften wenkte een andere mevrouw me. Op een schermpje naast de lift tikte ze ’23’ in: ‘Alleen deze gaat zo hoog.’ Op de 23ste liep ik achter andere mensen aan naar een zaal waar broodjes en kroketten onder aluminiumfolie stonden, en melk en sinaasappelsap. Iemand zei dat het tijd was en we liepen achter die persoon aan naar een andere zaal. Op iedere stoel lag een printje van het programma dat we ook al in de mail hadden gekregen. Na twee inleidende praatjes gingen we in groepjes uiteen: op het blaadje stond de zaal en het groepje waar je bij hoorde. De vragen waarover we iets verstandigs moesten zeggen bleken door twee mensen voorbereid, we kregen stellingen, suggesties. Was flexibilisering op de arbeidsmarkt een probleem? Tussen twee discussies door was er tijd om de gekoelde frisdrankflesjes die een donkere man op een kar de gang in had geduwd, leeg te drinken. Alles wat gezegd was, werd op het eind nog eens samengevat en toen waren er op de plek waar de broodjes en melk hadden gestaan hapjes en bitterballen en flesjes fris. Geen alcohol. Dat was positief. Een man zei tegen de man met wie ik stond te praten: ‘Met het overnemen van de auto is het nu wel geregeld, al zit ik nog wel vijf dagen zonder.’ Bij thuiskomst zou hij een biertje opentrekken en tegen iemand zeggen: ‘Phoe, drukke dag.’ Op de terugweg kwam de metro langs ‘de schoen’, het megalomane relikwie van toen ING nog het geloof verkocht dat bomen voorbij de hemel groeiden. Op de hiel van het glazen pand brandden nu de witte letters van Lexence advocaten & notarissen. In de metro zwarte knullen met Malcolm X-kapsels en brillen en iets te korte broekspijpen. Heel studentikoos.
Schoolvakantie
Ik had het zondagavond gehoord, in de metro via een omroepstem. Maar ik had het niet geregistreerd. Geen onbetrouwbaardere getuige dan de mens. Dus liep ik om negen minuten voor de deur uit, voor de metro van vier voor. Maar die kwam niet. Vakantiedienstregeling. Heel even zuchtte ik. Twee meiden met korte skateboards in pasteltinten. In de metro knullen met boodschappentassen. Losgelaten uit hun bewaarplekken. Met Renate besprak ik wat we na de vakantie zouden gaan doen. Nieuwe uitdagingen. Ik was nu een full intermediate met soms al advanced oefeningen. Ik had een lat nodig die ik wel kon zien, maar waar ik nog niet bij kon. De meesten komen niet voorbij intermediate, zei Renate. Dat ging mij niet gebeuren, dacht ik. Op de terugreis op het metroperron een jongen, twaalf, dertien misschien, rond brilletje, met een grote platte doos van Van Dijk Schoolboeken. Sommige dingen veranderen niet. Hij passeerde een oude man die onderuitgezakt zat op een bankje en de jongen zonder gêne bekeek, de jongen ging op het andere einde van het bankje zitten met de doos op zijn bovenbenen, als een schat, hij verwachtte een opmerking van de man, over de doos misschien, hij bereidde al een antwoord voor, dat zag ik. Maar de oude baas zei niks. Toen de metro kwam wilde de jongen met zijn doos de langzame mevrouw met de rollator inhalen, maar zij duwde haar rollator bij iedere stap naar de plek waar hij haar wilde passeren. Aan de andere kant liep haar man, al even langzaam.
35%
Ik had haar al gezien in het pad met de koekjes en de koffie, er lag iets met de roodblauwe 35%-sticker in haar mandje. Ze houdt van dit tijdstip, waarop anderen al aan het koken zijn, of aan het eten, ze houdt van de 35%-sticker, als sport, als spel. Met R deelt ze een zwak voor Bossche bollen die ze alleen mogen meenemen als er een 35%-sticker opzit. Omdat ze haar tas even neerzette, haalden we haar in op de parkeerplaats. R bood aan haar tas te dragen. ‘Ben je mal, ik ben jong van geest en sterk.’ En dat klopt. Ze is altijd heel behendig in ‘Goed. En met jullie? Met het werk, met het boek?’ Dus: lang kletsen. Eerst over onszelf. Dan. Vakantie? Ach, ze had een caravan, maar om nu in haar eentje… Ze wist het nog niet. Lekker in de achtertuin, boodschapjes doen, ook heerlijk. ‘Zag je,’ vroeg ze R, ‘ook al die Bossche bollen in de aanbieding? Ik ben er afgebleven, want nergens een 35%-sticker. Ben jij er ook van afgebleven?’ We lachten. ‘Je moet er het beste van maken,’ zei ze, al dacht ze ook vaak: ‘Wanneer kom je nou terug? Maar dan kijk ik naar die asbus, die staat daar naast zijn foto, en dan weet ik, nee joh, hij is as, die kan nooit meer binnen komen wandelen.’
Meetellen
Ik telde het eens op, de cijfers in het interview in De Volkskrant van 29 juni met de baas van het UWV Werkbedrijf (voorheen CWI, voorheen Arbeidsbureau): 833 duizend mensen in een of andere arbeidsongeschiktheidsuitkering, 150 duizend mensen in de Ziektewet, 446 duizend mensen met WW, 450 duizend mensen in de bijstand. Bijna een miljoen mensen ziek/arbeidsongeschikt, bijna 900 duizend werkloos. Oké, er zijn dubbelingen; er zijn mensen die werk en uitkering combineren: zo’n 23 procent volgens recent CBS-onderzoek naar de afstand tot de arbeidsmarkt van niet-werkenden. Maar dan nog. Er was ooit een premier die zei: ‘Nederland is ziek,’ die zou aftreden als de WAO voorbij de miljoen zou gaan. De politiek heeft gebogen, gesleuteld, de toegang moeilijker gemaakt, de uitkeringsduur verkort, de uitkeringshoogte verlaagd, de controle verscherpt, financiële risico’s naar individuele mensen en bedrijven verlegd. Maar het aantal mensen dat niet kan meedoen zoals de meesten graag willen – hun eigen geld verdienen, collega’s hebben, gewaardeerd worden, niet afhankelijk zijn van de luimen van opeenvolgende kabinetten en parlementen – verandert in de loop der jaren niet spectaculair. Kunnen we het ons als samenleving financieel veroorloven? Kennelijk. Ik zie geen paars aangelopen politici wild zwaaien met deze 1,9 miljoen. Dat is vreemd. Volgens het eerder genoemde CBS-onderzoek wil en kan de helft van de mensen met een uitkering werken. Van de mensen zonder uitkering en zonder betaald werk wil veertig procent werken. Frank Kalshoven las het CBS-onderzoek ook en concludeert in zijn Volkskrant-column van 18 juni: hoe langer de duur van de uitkering, des te hoger het percentage mensen dat aangeeft niet te kunnen werken, vanwege ziekte. Betekent meer werk minder (ervaren) ziekte? Dat zou winst zijn. Meer werken betekent ook een hoger inkomen, stelt Kalshoven, zowel voor het individu als voor het nationaal inkomen. Zegt het officiële werkloosheidscijfer iets over hoeveel mensen (meer) willen werken? Nee. Iedereen die minstens 1 uur werk heeft en naarstig op zoek is naar meer werk – om zonder uitkering te kunnen, om aan armoede te ontsnappen, gewoon, omdat iemand meer uren wil – telt weliswaar mee in de beroepsbevolking, maar niet in de werkloze/werkzoekende beroepsbevolking. Iedereen die nul uur werkt, geen uitkering heeft en wil werken, maar niet in de officiële cijfers als werkzoekende staat, telt niet mee. Wie weet hoe groot het verschil is tussen de hoeveelheid uren die Nederlanders met elkaar willen werken en feitelijk doen? Het verschil is: het ongerealiseerde deel van ons nationale inkomen. Het verschil is: mensen die niet meedoen, die niet meetellen, die daar misschien wel ziek van worden. Die reden hebben om boos te zijn en boos te stemmen.
Venster
Ik stond op, duwde een paar lamellen opzij en keek recht in het donkere kraaloog van een tortelduif. We bevonden ons allebei op circa zes meter boven maaiveld, ik op een betonnen vloer, de duif op een tak van de amberboom, tussen ons in een raam en twee meter lucht. De tortel liefkoosde met de snavel een andere tortel. Dat liefkozen was natuurlijk mijn interpretatie. Eerst dacht ik aan een nest, een ouder en een jong, mijn hart maakte een voorzichtig vreugdesprongetje. Zouden ze zo hoog en zo wiebelig…? Toen zette ik een paar passen naar rechts, duwde weer een paar lamellen opzij en zag dat de geliefkoosde zo mogelijk nog groter was dan de tortel die zijn snavel tussen de veren van de ander bewoog. Het regende. Misschien schuilden ze. Z vroeg gisteren wat voor weer het vandaag en morgen en overmorgen zou worden. In een oefenopdracht kwam het woord ‘weersvoorspelling’ voor. Zondag zou het pas weer zonnig worden. ‘Meestal op zondag,’ zei ze, ‘is er zon.’ Z houdt niet van regen en kou (wie wel), maar gisteren lachte ze alleen maar, omdat ze maandag weer verder kan met een volgende taalcursus. Beneden op straat keek de vrouw met de lange witblonde haren die hier altijd de post van Post.nl rondbrengt, ik weet niet beter, al was ze nu in haar eigen kleren en zonder tassen, om vanwege mannengeroep. Even later zag ik haar voor het huis waar gisteren de hovenier bezig was kletsen met twee grijsaards, beslist AOW’ers, die de oranjeblauwe jassen van Post.nl droegen en oranje Post.nl-tassen op hun fietsen hadden. Het moest één van hen zijn geweest die een halve minuut geleden de brievenbus beneden had laten klepperen.
Route
Toen ik de weg overstak zag ik de man met de lange zwartgrijze haren en zwartgrijze baard. Hij inspecteerde de prullenbak voor de kroeg op de hoek die nog niet open was. Ik zie hem hier vaker. Zoals ik mijn vaste tijd en route heb, zo heeft hij die misschien ook. Al zijn zijn haren en baard lang en op het eerste gezicht woest, ze zijn niet onverzorgd. Ook zijn kleren – zwarte broek, zwarte schoenen, zwarte trui – en de zwarte Kipling-rugzak, ogen heel en schoon. Ook de man zelf oogt heel. Hij had de mouwen van zijn trui ietsje omhoog geduwd. Ik zag sterke bruine armen die rechts een grote volle Action-tas droegen, links een verzameling kleinere tassen. Bij de brillenzaak met altijd bijzondere monturen in de etalages keek ik nog een keer om en zag hoe hij op de zebra liep waar ik net had gelopen. De oude man met het cadmiumgele Heinekenkratje heb ik al lang niet meer gezien. Renate vroeg of ik na de vakantie misschien ook op een andere dag zou kunnen, en niet ’s ochtends, maar ’s middags. Dan ontdek ik misschien weer nieuwe mensen. En zij mij.