Woensdag

zwembandjeDe buurvrouw en haar dochter. Ik zwaai. Twee paar gestrekte armen leunen op de handvatten, de ruggen in dezelfde hoek ten opzichte van de heupen, licht voorover, allebei een rieten mand aan het fietsstuur, allebei heel erg bruin, als van een knapperig gebraden gehaktbal, allebei de lange haren achterover en bij elkaar gehouden onder een clip op het achterhoofd. De NCRV had ooit een programma: Zo vader zo zoon. Mijn ouders keken er graag naar. Ik word uit mezelf wakker, al dagen, vanochtend ook, ik zet niet eens een wekker meer. Bij Renate deed ik nieuwe dingen. ‘Oooh,’ zei ze en ik hoorde het plezier in haar stem, ‘die armen kunnen wel wat extra kracht gebruiken.’ Na afloop was mijn lijf lekker warm. Ik appte R: ben onderweg naar huis, zullen we een duik nemen in de plas? Een kwartiertje zwemmen was genoeg. Even opdrogen. Een jongetje was bezig met een schep en een kuil. Zijn vader zei: als je je komt insmeren, krijg je een flesje bellenblaas. De jongen aarzelde even, rende toen weer naar zijn kuil. Hij pakte een vormpje. ‘Even water halen,’ zei hij. Zijn moeder zei: ‘Zwembandjes om.’ ‘Alleen maar water halen,’ zei de jongen en dribbelde weg. De vader zei: ‘Als je niet luistert, gaan we naar huis.’ Ze waren nog lang geen dertig, de ouders. ‘Dat wordt naar huis,’ zei ik. De vader lachte. De moeder stond op en haalde haar zoon terug, smeerde hem in, deed oranje bandjes om zijn bovenarmen. ‘Er is hier een kind verdronken,’ zei de moeder. ‘Hoe weet je dat?’ vroeg de jongen. ‘Het stond in de krant.’ ‘En toen? Was het toen dood?’ ‘Ja,’ zei de moeder, ‘heel erg dood.’ Daarna fietsten we terug.

Oogst

combine2Stof. Een wolk met een doorsnede van ongeveer acht meter boven een akker verraadt waar de machine bezig is. Vanaf de snelweg zie ik de eersten. Ik verlaat de snelweg, draai een tweebaansweg op, sla af naar een dorpsdijk, draai dan een smalle landweg in. Ik stel me voor hoe ik al die verschillende namen voor een weg aan Z zou uitleggen. ‘Nederland heeft zoveel woorden voor hetzelfde!’ De machine dorst bij stee. Ik parkeer op de plek van ooms Dodge, allebei verleden tijd. Eerst de schuur in. De jongste lost de kiepwagen, met een vriendin. Eerst de bak schuin omhoog, dan het schuifje achterop open. De korrels rollen in een bak, een vijzel draait ze schuin omhoog door een buis, de buis spuit ze in de put. Op het diepste punt de jakobsladder. Zijn bakjes nemen de korrels tussen de drogers door mee omhoog – rustiek spinrag als een baldakijn ertussen – naar boven in de schuur waar opnieuw een bak met een pijp eraan. De zwaartekracht laat de korrels in de silo rechtsvoor rollen. Dan naar het land. De zwarte hond rent een stukje mee. Alleen verder over stoppels en rijen stro. Het gele trapje op. Ik rij een paar rondjes mee, zwaai naar mijn buren van vroeger die op het achterplaatsje zitten waar ooit een zandbak was. Om negen uur verdwijnen de laatste halmen van dit blok tussen de messen. ‘Het wordt al vochtig,’ zegt mijn broer, ‘je hoort het aan de messen. Vergelijk het met iets dat je wilt knippen en waar de bladen van de schaar niet meer doorheen maar langsaf gaan.’

 

(James Salter in A Sport and A Pastime: ‘The wisdom of generations knows that land is the only real wealth, a knowledge that need not question itself, need not change.’)

Verantwoordelijkheid

kunderaDe ondraaglijke lichtheid van het bestaan van Milan Kundera speelt zich af tegen het decor van het naoorlogse Tsjecho-Slowakije, voor, tijdens en vooral na (het bloedig neerslaan van) de Praagse lente, 1968.

De verteller van het verhaal stelt: ‘Wie denkt dat de communistische regimes in Midden-Europa uitsluitend het werk van misdadigers zijn, ontgaat de essentiële waarheid: niet misdadigers creëerden die misdadige regimes, maar enthousiastelingen, in de overtuiging dat ze de enige weg hebben ontdekt die naar het paradijs leidt. Ze verdedigden die dapper en doodden daarom veel mensen. Later werd algemeen duidelijk dat het paradijs niet bestaat […] Toen begon iedereen tegen de communisten te schreeuwen: Jullie zijn verantwoordelijk voor de ellende in het land […], voor het verlies van de onafhankelijkheid ervan […] en voor de justitiële moorden! Degenen die beschuldigd werden antwoordden: Dat wisten we niet! We zijn bedrogen! We geloofden erin! Diep in ons hart zijn we onschuldig!’

De hoofdpersoon Tomas vindt het niet zo interessant of ze het wisten of niet wisten, maar stelt de vraag: ‘Is de mens onschuldig, omdat hij iets niet weet? Is een domoor op de troon ontslagen van alle verantwoordelijkheid louter en alleen omdat hij een domoor is?’

Zoals mijn oude leermeester vorig jaar al zei tijdens De Nacht van de Dictatuur: een dictatuur komt nooit van ver, maar altijd via de achterdeur.

Ronde

rottebanbrugDe vorige keer niks, nu vier huizen met ’te koop’-borden. Aan de niet-Rotterdamse kant van het water. Grote huizen, vrijstaande huizen, twee oud, twee jong. In het huis waar al heel langs niks meer lijkt te gebeuren – geen nieuw zand onder de verzakte tegels, geen frisse lap over de vette ramen, geen nieuwe geraniums in de bloembakken – staat voor het achterraam een bed met een papegaai erboven. Als daar een ’te koop’-bord verschijnt, weet ik hoe laat het is. Twee wielrenners roepen ‘ding ding’. Ze weten ook wel dat het klinkt als soldaten die ‘pief paf poef’ zeggen, maar dat kennelijk toch liever dan een fatsoenlijke bel monteren. Ik rende tot De Prins van Terbregge, terug wandelde ik, dat had nog makkelijk uren langer gekund, zoals in de vakantie.

Voortgang

Bramen. Ik plukte er vijf, zes. Toen ik de plant ooit kocht claimde het etiket ‘doornloos’. Inmiddels blijven de takken aan mijn handen haken als ik oogst. De eerste gladiool bekent kleur: dieppaars. Nog nooit zijn alle zeven bollen – vijf in een pot, twee in een border – tot bloei gekomen. Wie weet dit jaar. Bij die ene rijpe framboos net voor de vakantie is het tot nu toe gebleven. Al zit er nieuwe vrucht in de knop. Ook de framboos was ooit zonder stekels.

Weer

tarwe2507Vijftien moest het vochtpercentage inmiddels zijn. Vroeger was zestien ook goed. ‘Iets met Europa,’ zei mijn broer, ‘regels die gelijk getrokken zijn.’ In mijn jeugd had ik regelmatig gemonsterd. Dan bracht mijn vader of mijn oom of mijn broer een oud conservenblik vol net geoogste tarwekorrels en schepte ik met een oude lepel net zoveel korrels op het grijze schaaltje tot het gewicht waaraan het schaaltje hing horizontaal bleef. Dan liet ik de korrels van het schaaltje in het meetapparaat glijden, drukte twee knopjes bovenop het apparaat in en las aan de voorzijde waar de wijzer bleef steken. Zestien was prima, vijftien was perfect, veertien ging naar de droge kant, zo’n partij kon je het beste mengen met tarwe die je ’s ochtends als eerste had geoogst. Daar zat altijd wat meer vocht in. Zeventien procent bijvoorbeeld. Heel Europa had last van de nattigheid. ‘In Frankrijk,’ zei mijn broer, ‘verwachten ze een derde minder opbrengst, in Nederland circa tien procent.’ Felle buien krijgen onrijpe tarwe plat. Milde regens krijgen ook rijpe tarwe plat, gewoon omdat graan zijn stevigheid verliest zodra het rijp is. Toch kwam de maaier er nog onder, zei mijn broer. De kapucijners moesten er wel snel af. Die lagen op de grond en als die zich volzogen begonnen ze weer gewoon opnieuw te kiemen. Gelukkig kwamen er een paar zomerse dagen aan.

Keuzes

In De Groene Amsterdammer van deze week haalt Casper Thomas het onlangs verschenen McKinsey-rapport Poorer than Their Parents? A New Perspective on Income Inequality aan. Tussen 2005 en 2014* ging 65 tot 70 procent van de burgers in westerse landen er in reëel inkomen op achteruit. Tussen 1993 en 2005* was dat minder dan 2 procent. Een week eerder wees de Britse hoogleraar en journalist Anatol Lieven in hetzelfde tijdschrift erop dat de opkomst van Trump of de Britse stem voor een Brexit niet uit te leggen is zonder erop te wijzen dat de midden- en onderklasse in westerse landen al decennia zijn gestagneerd of achteruit zijn gegaan. McKinsey bestudeerde Nederland in detail. Thomas pikt er drie voorbeelden uit. Tussen 2005 en 2014 hebben alle groepen in Nederland méér geld van staatswege ontvangen, behalve de armste twintig procent. ‘Die ging er als enige niet alleen in inkomen, maar ook in financiële steun op achteruit.’ Tel daarbij op dat Nederland in de westerse wereld kampioen flexwerken is en de grootste onzekerheid – tijdelijk werk, onregelmatige inkomsten, geen vangnet – het vaakst voorkomt bij laagopgeleide arbeid. Bij de belastingen is het beeld omgekeerd. Iederéén ging in die tien jaar méér belasting betalen, behalve de rijkste twintig procent. Anatol Lieven vindt het terecht dat mensen die deze achteruitgang en onzekerheid ondergaan concluderen dat hun elites – bankiers, politieke klasse – ze in de steek hebben gelaten.

Politiek gaat in belangrijke mate over het verdelen van geld. Hoe welvaart of verarming over de bevolking wordt verdeeld kan niet worden afgeschoven op internationale crises of ‘Europa’, maar is een binnenlandse politieke keuze. Ook de gevolgen zijn een nationale politieke keuze.

(* Thomas schrijft over ‘1995-20o4’ en ‘2004-2014’, het rapport hanteert 1993-2005 en 2005-2014)