Ronde

rotteDe oom die ik als kind vijf dagen per week zag, gewoon doordat de plek waar ik woonde ook zijn werkplek was, zou vandaag honderd zijn geworden, als hij niet acht jaar en een paar dagen geleden was gestorven. Ik ren twintig minuten, de rest van de ronde wandel ik. Op de steiger tegenover café Oud Verlaat vier knullen, zestien, zeventien, achttien, zwemshorts over hun onderbroeken, de band met merknaam zorgvuldig zichtbaar, hun ontblote bovenlijven nog droog. Ik stop. Ze zien dat ik naar ze kijk. Het helpt. Eentje roept: ‘kom op nou’ en springt het water in, nummer twee en drie volgen. Vier blijft drentelen. Op de steiger drie rugzakken en één badlaken. In de tuin spuit ik met een harde waterstraal de laatste beestjes van de dahlia. Een tip van internet. Eén uitkomende knop sneuvelt. Na het douchen lees ik verder in Montauk van Max Frisch. Het boek is uit 1975. De man woensdag in de trein naast me zei dat hij stiekem even had meegelezen. Het leek hem zo’n boek dat je in een boekenstalletje opduikelt. ‘Zoiets,’ zei ik. Ik begin in een nieuwe Moleskine. Voor de eerste keer geen zwarte, maar een grijze. Ook het leeslint is grijs.

Sap

druivenDe witte druif heeft dit jaar maar twee trossen, de blauwe druif meer dan tien. In de diepvries nog de oogst van vorig jaar. Een hele grote diepvriesdoos blauwe en drie kleinere dozen witte druiven. De vraag ‘wat doe ik met een overvloedige druivenoogst?’ wordt op internet veel gesteld. Sap van maken. Het is niet moeilijk. De druiven in een pan, zacht vuurtje, zachtjes koken, rustig een paar uur, af en toe roeren, dan laten uitlekken, ook rustig een uur, weer even koken en dan in schone potten of flessen. Ik kook drie glazen potten uit in een pan met soda. Nog nooit eerder gedaan. Druivensap maken ook niet.

Vakantiegeluid

Een koolmees tikt met zijn snavel op een tak van de sering in de tuin van de buren. Twee mussen scharrelen op de tegels achter in de tuin. Lang niet gezien, mussen. In de tuin achter de onze staat een zwembad. Vroeger in de catalogus van Wehkamp stonden ook zwembaden, ik kon er wel honderd keer naar kijken. De binnenkant was altijd zeeblauw en de buitenkant, van dun metaal of kunststof, was wit met vrolijke bloemen in heldere kleuren. In mijn herinnering was zo’n bad voor in de tuin heel duur, net als de speeltoestellen die op de bladzijde ernaast stonden. De duurste had twee schommels, een glijbaan en een klimtoren. Ik denk dat het zwembad van de achterburen opblaasbaar is. Ik hoor soms iemand pompen. Als iemand erin plonst is het vakantie. Meestal moet diegene even flink zuchten en steunen, daarna zegt ie dat het lekker is. En daarna dat gedruppel op de tegels in de tuin.

Zwemmen (5)

zwemmenEen houtduif drinkt water, een tortelduif baadt in het zonnetje op de rand van de schutting, duwt zijn snavel tussen zijn veren, misschien jeuk, misschien om de boel netjes maken, een koolmees pikt aan het springtouw, nu waslijn, geen idee wat voor lekkers daarop zit. Op de stengels net onder de nieuwe dahliaknoppen ziet het zwart van de beestjes. Ogenschijnlijk geen schade, maar open gaan ze ook niet. Een derde gladiool is uitgekomen, dieppaars. ‘Zou je vandaag kunnen afspreken?’ appt Z. Een complete zin met ‘zou’ en ‘kunnen’. Iedere week meer Nederlands. ‘Zullen we gaan zwemmen?’ app ik. Ze vindt het goed. Nog wel de vraag wanneer ik de laden kan doen. ‘Na het zwemmen?’ We lopen het water in, best fris, we tutten wat voor we helemaal door zijn, ze zwemt en bestudeert alles: de jonge twintigers die met een luchtbed stoeien en met elkaar; de meisjes, blond en roze, blond en bruin, zwart en bruin, die de handstand doen; de jongelui, twee jongens, twee meiden, ik denk zeventien, ‘nee’, zegt Z beslist, ‘kinderen, dertien, veertien’, ze heeft gelijk. De meiden dragen korte broekjes en hemdjes, geen bikini’s, de blonde rent een paar keer als eerste het water in, tot waar de randen van haar broek net niet of net wel nat worden, die met het zwarte haar rent er achteraan en dan komen ook de knullen van hun badlakens af en rennen achter de meiden aan. ‘Het zijn stelletjes,’ zeg ik. ‘Stelletjes?’ Ik leg uit wat een stelletje is, wat verkering is. De blonde zoent met de hele dunne jongen, in het water. Heel voorzichtig. ‘In mijn land zie je dat niet,’ zegt ze. ‘Maar jonge mensen zijn er toch ook verliefd?’ Ze lacht die prachtige lach waarin alles zit wat een jong mens blij en onzeker maakt. Na het zwemmen schroevendraaiers ophalen en aan de slag met de laden voor onder het bed, en het kastje met twee laden. Op televisie de Keuringsdienst van Waarde over keratineshampoo. ‘Goed opletten,’ zeg ik, ‘jij wilt kapster worden.’ Even later, twee schemerlampjes aan, haar zelfgekozen, zelf betaalde meubels baden in zacht licht.

Rester vivant/To stay alive

houellebecqZijn wafeltjeshaar is overal dun. De grote goudkleurige bril – geelgoud als de plastic poten van een namaak marmeren bijzettafeltje – staat ver op zijn neus. Zijn bolle ogen kijken er dan weer doorheen dan weer overheen. Hij vouwt de zwarte servet open en spreidt die over zijn buik en schoot, de tijd heeft zijn taille opgevuld. Een ober brengt hem een paté foi gras, daar doen ze hier niet moeilijk over, en daarna hele rode zalm of een nauwelijks gebakken lapje vlees bovenop een bergje groenten. Zelf eet ik een salade met gebakken geitenkaas. De zon gidste me van het station in het tiende arrondissement naar het negende, tweede en eerste. Toen ik op de kaart keek bleek ik al vlakbij het grote museum en ben verder gelopen door de paleistuinen, naar het achtste tot in het zestiende arrondissement. Al eerder had ik ergens willen neerstrijken, het ontbijt van half zes was allang verteerd, maar alle gedekte tafels, zowel binnen als op de terrassen, waren nog leeg. In zijn crèmekleurige sok zit een gat op de zijkant van de hiel. Zijn sandalen zijn aan de grote kant, zijn tenen komen niet voorbij het stuk leer op zijn wreef. Kinderen komen uit school, witte kinderen die vlak langs de tafeltjes van restaurant Galliera achter hun Afrikaanse en Aziatische nannies aanlopen. De man drinkt een karafje rode wijn en neemt als afsluiting een café. Hij zou leraar geweest kunnen zijn. De tentoonstelling in het palais dat ooit gebouwd werd voor de wereldtentoonstelling van 1937, is hooguit nog vijf minuten lopen. ‘Ben je alleen voor die tentoonstelling vandaag op en neer gereisd?’ De man die ’s avonds vanaf Brussel naast me zit heeft wel zin in een praatje. ‘Ja,’ zeg ik.

Slapen

‘In mijn land,’ zei Z, ‘gebruiken we dit bij de ezel.’ Ze rolde de grijze band, die leek op gordijnband maar dan groter en steviger, uit. Straks zou ik de latten door de lussen van de band steken. Zo weefde ik een lattenbodem tevoorschijn. Omdat Z de klemtoon niet helemaal goed legde, en omdat ik geen geschiedenis heb met dieren als werktuig, duurde het even voor ik haar begreep. ‘Donkey,’ hielp ze me. ‘Oh,’ riep ik uit, ‘om spullen vast te sjorren aan de ezel.’ Toen Z nog geen bank had zaten mensen op haar bed. Het was een mooi, maar goedkoop gemaakt bed. Eén iemand was te zwaar of ging te wild zitten. Er brak iets af. Vanaf dat moment wiebelde haar lattenbodem. Ze had het met een sjaal en linten zo goed en zo kwaad als het ging vastgesjord. Toen ze vertelde dat ze wilde sparen voor een nieuw bed en ze me het euvel liet zien had ik gereedschap meegenomen, maar het dunne ijzer verboog al door er alleen naar te kijken. We konden het alleen nog slopen. Vorige week kreeg ze geld terug van de Belastingdienst, vandaag zwierven we door Ikea. Meer inburgering leek me niet mogelijk. Ik duwde de laatste lat door de grijze ezelsband, draaide schroeven aan, legde de lattenbodem in het nieuwe bed en tilde de matras er boven op. ‘Een jaar niet goed geslapen,’ zei Z, ‘eindelijk weer lekker slapen.’ ‘Een heel jaar?’ riep ik. Ze kan heel mooi blij kijken.

Werk (2)

huidIk kan me niet herinneren dat ik vroeger geulen in het zand groef en water naar land droeg en zo het principe van stroming onder de knie kreeg. Ik herinner me geen gekleurde schepjes of emmers met vrolijke bloemen op de zijkant. Waarschijnlijk ben ik het vergeten, misschien wilde ik vooral leren zwemmen, misschien mochten we geen geulen en kuilen graven omdat andere badgasten dan konden struikelen. De kruipruimte biedt me een tweede kans. Tijdens de tweede middag onder de vloer met de dompelpomp diep ik geulen uit om overgebleven plasjes weg te laten stromen, maar er komt tegenstroom. Mijn hoofdsloot is niet diep genoeg. Veertig jaar oud achtergelaten bouwmateriaal maakt het hier en daar niet makkelijker. ’s Avonds eet onze oud-huisgenote/kamerbewoonster mee. Ze is haar zelfstandige wooncarrière net gestart en al direct veel verder dan wij: ze heeft een hond, zo’n leuke schapendrijver. Ze hoort mijn kelderverhaal aan, maakt een voorstelling van de wanorde waar ze een paar jaar pal boven heeft geslapen. ‘Dus als je doorgraaft kom je bij wijze van spreken in China uit?’