Rondje

Op nummer 3 waren ze de benedenkamer aan het verbouwen, of opruimen. Er stond een oude bureaustoel buiten, daaromheen andere rommel. Op het balkon van nummer 1 stond de grote hond. Hij blafte, met zo’n grom eronder. Zo ontdekte ik hem. Iets verderop lagen twee prima kerstbomen op de stoep, alle naalden er nog aan, eentje zelfs met kruis. Onze vrienden in Berlijn vertelden dat je daar je kerstboom tot begin februari aan de straat kunt leggen omdat mensen ‘m gerust nog de hele maand januari laten staan. Daar begint alles pas op kerstavond, Heiligenabend. Dat is meteen ook de belangrijkste avond. De boom mag wel ietsje eerder in huis zijn, maar versieren gebeurt pas op Heiligenabend. ‘Dan komen de kinderen terug van de kerstnachtdienst,’ zei onze vriendin voor wie de romantiek van kerst niet groot genoeg kan zijn, ‘en dan schittert plotseling die boom in al zijn pracht.’ Wie versiert die boom dan? vroeg ik. Gaat een van de ouders niet mee naar de kerstnachtdienst? Het was voor onze vriendin ondenkbaar dat één van de ouders níet mee zou gaan naar de kerk. Maar hoe dan? vroeg ik. Nou ja, misschien gingen de kinderen even naar opa en oma en van daaruit naar de kerstnachtdienst. Maar, vroeg ik, wie versierde dan de boom bij opa en oma? Ja, ik ben erg voor mooie sprookjes, maar de kracht zit ‘m in de details, die moeten kloppen. Op de weg langs de Nessepolder waren links en rechts rode asfaltstroken aangebracht, voor de fietsers en wandelaars, al trok de oude baas die me tegemoet kwam rijden in zijn kleine Nissan zich daar niks van aan, met zijn rechterwielen stug op het rood. Aan de andere kant van de sloot een reiger, ik bleef even staan om te kijken of hij nep was. Verderop nog een. Als ze hun kop intrekken lijken ze op de oude man die ik eens in een voetbalkantine zag zitten, zijn paarse hoofd verzonken in zijn rug, zijn rug verzonken in de barkruk, onbeweeglijk, commentaar op alles. Mijn oudoom bracht daar de biervaten, ik dronk er zeker twee flesjes sinas voor we verder konden. De vraag wat bier van doen had met voetbal brandde op mijn achtjarige lippen. Vanaf de zandafgraving die nu een enorme plas is, kwam een meisje aangereden op een hele kleine pony. De pony was bijna net zo zwart als de cap van het meisje. Bij het huis langs het water dat al heel lang in aanbouw is, zat de dakbedekking er eindelijk op. Zink, mijn zus heeft het ook.

Bakeren

Ik begon het nieuwe jaar met het uitlezen van Gerbrand Bakkers Jasper en zijn knecht. Het boek verscheen in de Privé Domein-reeks en dus meen ik te mogen zeggen dat ik mooie, leerzame vakantiedagen doorbracht met Gerbrand. Eigenlijk begon de nieuwjaarsochtend met Vroege Vogels, ik geloof dat ik in de tuin niks hoorde. In de studio van Vroege Vogels zaten Sven Pluut van Zonnepanelendelen.nl – ik krijg wel eens mailtjes van Sven omdat ik een zonnepanelendeler ben – en Monique van Orden van de Tiny Houses Movement, waarbij het niet zozeer om kleine huizen draait als wel om ‘ont-spullen’. En dan was er nog het econogram van de NRC. Ik was er deze kerst niet aan begonnen, maar toen appte M op oudjaarsdag of ik ‘m had gemaakt, hij had nog wat losse eindjes. ‘Francois voor Francois?’ bijvoorbeeld. Fillon, appte ik. En toen was het hek van de dam en moest ik ook, maar nu zat ik op de eerste dag van het jaar met losse eindjes. ‘Laat zien wie Trump allemaal afwijst’ (3+10). Ik smeekte M om tips, eigenlijk wilde ik gewoon letters. ‘TV’ appte hij. Ook dat nog, dacht ik. Als ik ergens niks van weet is het wel van Amerikaanse tv-series. ‘Iets van Netflix?’ vroeg ik. Daar weet ik nog minder van. M dacht dat het al zo’n tien jaar geleden was. ‘Denk je dat ik het gezien heb?’ ‘Denk het niet.’ Voor ik ging slapen googelde ik op tiny houses en bekeek het filmpje van Andrew Morrison die me een half uur rondleidde in zijn huis van 20 vierkante meter. Goed organiseren, daar kwam het op neer. En geen twintig messen en vorken, maar vier, geen zestien paar schoenen, maar drie. Het leek me wel wat, zo’n klein huis, het ontlastte je van duizend keuzes. Een bakerdoek voor volwassenen. Gerbrand Bakker overwoog het huis van de buren erbij te kopen. Hij woont in de Eifel. In het gehucht van een handvol woningen komen steeds meer huizen leeg te staan omdat de hoogbejaarde bewoners sterven en hun eveneens hoogbejaarde kinderen hun geboortehuis niet van de hand willen doen, maar heel soms toch wel. Voor Bakker geen tiny house, maar zijn oude huis waar voortdurend wat aan gedaan moet worden en vooral ook de enorme tuin met bos en terrassen zijn grondstoffen voor zijn columns, in Trouw bijvoorbeeld, en zelfs voor een heel boek. Dan is het functioneel.

Kippenvel

De vogels babbelden om negen uur alsof het lente was. Een duif koerde, de andere vogeltalen kende ik niet. Op de oprit naar de snelweg wandelde een ekster op zijn of haar dooie gemakje. De zon maakte het lekker warm achter het glas. Ik dook met de andere auto’s en vrachtwagens onder de vaarweg voor boten door en iets verderop wandelde een vrouw met een rollator. Gewoon parallel aan de snelweg. Zou ik mijn stuur naar rechts gooien dan was ik over het gras in minder dan honderd meter bij haar. Ze had geen oog voor de auto’s, haar blik ging naar beneden, naar de hobbelige grond van het pad dat in het gras was uitgesleten. Waarschijnlijk door trekkers en landbouwwerktuigen. Aan een riem aan haar rollator zat een niet helemaal wit hondje. Zo’n krullenbol. Links op een fly-over een gele hoogwerker met zijn arm helemaal horizontaal uitgestoken en precies zo, dat het bakje daar weer onder hing. Misschien werd het beton geverfd, of nagekeken, op haarscheurtjes. Ik moest weer voor me kijken. Iets verderop een weiland waarin, in keurige slagorde, zeker veertig lelijke eendjes, 2 CV’s. Aan de kant van een weg die iets lager lag dan de snelweg was een man in oranje pak bezig met een bundel rode leidingen. Een statief waarop bij zulke grondwerkzaamheden meestal een kijker staat, lag op zijn kant. Ik parkeerde, drukte een paar keer op een bel. De fysiotherapeut drukte ook op iets, net onder mijn oksel. ‘Kijk,’ riep hij blij, ‘direct kippenvel. Helemaal tot hier.’ Hij legde zijn vinger halverwege mijn bovenbeen. Ieder beroep heeft zijn eigen vreugdes. Ik tilde mijn hoofd iets op, verplaatste mijn blik van het plafond naar mijn benen en knikte ja, dat ik het zag, haartjes die recht overeind stonden. Iedere keer vraagt hij of ik nog fiets achter mijn bureau – zijn theorie is dat mensen dat even doen, zo’n bureaufiets, en er dan voor altijd mee stoppen – en iedere keer zeg ik ja, al is dat iedere keer verder bezijden de waarheid.

Euro’s

Iedere maand komen er in de euro-zone 80 miljard nieuwe euro’s bij. Maarten Schinkel, economieredacteur van de NRC, zegt in de uitzending van Tegenlicht van 27 november: ik reken zo’n getal altijd even om naar woningen. Een gemiddeld huis kost in Nederland 254 duizend euro. Er gaan vier huizen in een miljoen, 4000 in een miljard, 320.000 in 80 miljard. Er wonen in Nederland gemiddeld twee mensen in een huis. 80 miljard betekent: iedere maand een stad ter grootte van Rotterdam of Amsterdam. Hoe gaat dat, 80 miljard nieuwe euro’s maken? Dat doen de centrale banken in de EU-lidstaten. De Nederlandse Bank in Amsterdam creëert iedere week 1 miljard euro. Ik zag een knul, hooguit vijfentwintig. Hij keek op een beeldscherm. Zijn wijsvinger lag op de muis, de nagel was niet helemaal recht afgeknipt. Hij ging staatsleningen kopen. Beter gezegd: hij ging de aanspraak op de staat kopen die iemand anders in bezit had. Laten we die ander mevrouw X noemen. Mevrouw X had op een eerder moment geld aan de Nederlandse staat geleend. Misschien had mevrouw X een bedrijf verkocht of een erfenis gekregen, in ieder geval had ze geld. Met het geld van mevrouw X betaalt de overheid bruggen, scholen, AOW-uitkeringen. Als dank krijgt mevrouw X ieder jaar rente en als de looptijd voorbij is, krijgt ze haar geld terug. Maar mevrouw X kan haar aanspraak op de staat ook op de beurs verhandelen. Als ze de prijs aantrekkelijk vindt, brengt ze haar stukken op de markt. Ik zie de vinger met de niet recht afgeknipte nagel klikken. Nu is er 281 miljoen euro geschapen, zegt de knul van De Nederlandse Bank. Hij gaat 281 miljoen kersverse euro’s overmaken naar mevrouw X. En DNB krijgt, als de staatslening is afgelopen, van de staat het bedrag dat mevrouw X eerder heeft uitgeleend.

Er is een geloof onder politici en sommige economen: als de rente laag is en de inflatie op twee procent, komt alles goed. Het geloof is: bij lage rente gaan ondernemers geld lenen, nieuwe fabrieken bouwen en krijgen meer mensen werk en krijgt de overheid meer belastinginkomsten; bij gematigde inflatie gaan mensen hun geld niet oppotten en worden schulden minder waard. Daar moeten die 80 miljard nieuwe euro’s voor zorgen. Maar het gebeurt niet. De rente was ook voor deze hele operatie al heel laag. En toch slaan bedrijven niet massaal aan het lenen. Dat hoeft ook niet, want bedrijven hebben sinds 1945 nog nooit zoveel geld in kas gehad. En toch investeren ze hun kasgeld niet in het bouwen van nieuwe fabrieken. Als bedrijven al iets doen, zijn het overnames. Maar bij overnames gaan meestal banen verloren. Een effectenhandelaar zegt: negentig procent van die nieuwe euro’s blijft in het financiële systeem hangen en drijft de prijzen op de beurzen op. Nu kunnen we boos zijn op de Europese Centrale Bank, maar, zegt de tweede man van de ECB in Tegenlicht: het zijn de nationale regeringen die ons vragen iets te doen. Zelf kunnen de overheden ook van alles doen, bijvoorbeeld het oppotten van geld zwaarder belasten en arbeid minder, om de groei te stimuleren. Maar dat doen ze niet.

Minister Dijsselbloem meldt dolgelukkig dat er volgend jaar een begrotingsoverschot is én dat er weer economische groei is. Ik snap die blijdschap niet. Die groei berust vooral op luchtbelgroei, huizenprijzengedoe, onder andere als gevolg van fors onderinvesteren in de huizenbouw, niet op echte banen, extra koopkracht en nieuwe fabrieken. En een begrotingsoverschot betekent (en ik ontleen dit aan de column van Dirk Bezemer in De Groene Amsterdammer) dat de overheid meer geld bij bedrijven en burgers ophaalt dan er nodig is voor de collectieve uitgaven. Dat vermindert onze koopkracht.

Ondertussen is er een uniek experiment gaande ter grootte van één Rotterdam of Amsterdam per maand, waarvan niemand weet wat de gevolgen zijn. Daar kan ik dus rustig twee dagen over nadenken: 80 miljard, en dat je daar helemaal niks van ziet. Niet eens een klein stadje.

Onderweg

Er ligt een OB-tampon op straat, vlakbij de tramrails, een paar stappen van waar ik uit de grond kom. Sinds een paar maanden vertrekt tram 7 hier weer, ‘vertrekt over 2 minuten’ staat op de display boven de voorruit. Voor het hoge witte appartementenblok staat een hoogwerker van Driesprong, met zo’n bakje. Aan de lange zijkant is Blonk verhuizingen met een verhuislift bezig. Een groot raam staat open, over het raamkozijn ligt een oranje deken. Bij rijschool De Haan lopen een vrouw en een man naar een motor. Van de zomer, toen het heel warm was, spoot iemand hier alle brommers en motoren schoon, gewoon op het trottoir, het is breed zat. Voor Albert’s Broodjescorner staat de rode bestelauto, altijd perfect gewassen. Op de plek waar Butler’s zat, is flink verbouwd met muurtjes en zo en nu zit Dr. Liem Injectables er. Onder de strook raamfolie kijk ik in de wachtkamer: leeg. Verderop zit Betaalbaarmooier.nl ‘voor injectables en botox’. Die zit er ook nog niet zo lang. De twee tandartsen, Big Smile en Slaak, zaten er al, net als Blaauw ‘what’s in a name’ drankenhandel. De galerie Bob Smit heb ik ook zien komen. Als ik terugloop is de Driesprong-hoogwerker daadwerkelijk omhoog gegaan – twee mannen in het bakje wassen ramen – en ligt de tampon iets dichter bij de trap waar ik weer in de grond verdwijn. Ik lees verder in De wereld van gisteren van Stefan Zweig. De Eerste Wereldoorlog is afgelopen, het sterk verkleinde Oostenrijk ligt er verweesd bij, soldaten keren vermagerd in lompen terug, een ei is zo duur als vroeger een chique auto, eenvoudige Zwitsers en Nederlanders kopen voor een appel en een ei vorstelijke appartementen, Beiers steken de grens over om in Oostenrijk zes of tien liter bier te drinken voor de prijs van één liter thuis. ‘Maar het vliegwiel bleef, onverschillig tegenover het lot van de enkeling, in zijn zelfde ritme draaien, niets stond stil; de bakker bakte zijn brood, de schoenmaker maakte zijn schoenen, de schrijver schreef zijn boeken, de boer bewerkte het land, de treinen reden op tijd, elke morgen lag de krant op het gebruikelijke uur voor de deur, en juist de uitgaangsgelegenheden, de bars, de theaters, waren overvol.’

Soep en hout

pompoenIk schepte pompoensoep in een plastic voorraaddoos, knipte koriander fijn, deed dat in een kleiner doosje en zette de dozen voorzichtig in een tas. Risicolozer was het om op taart te trakteren, maar de taarten waren op, op één stukje citroentaart na, en taart uit de winkel vond ik fantasieloos. Bovendien kenden de groentevrienden me als iemand die de dingen altijd net even anders deed. Ze hadden net een knul van de Voedsel- en Warenautoriteit over de vloer gehad, er hing nog wat stress in de lucht. De blonde ging direct blij kijken bij de pompoensoep, zij hield ervan. De groentedochter ging het niet proberen, dat zag ik zo, maar die bleek verzot op citroentaart, dus haalde ik nog even het laatste stukje. Thuis hamerde ik twee plankdragertjes op het zijpaneel en twee op het middenpaneel, zette daarna de de zijpanelen en het middenpaneel met hoekverbinders vast aan het achterpaneel, ook deed ik er wat houtlijm tussen. Daarna tekende ik met potlood de contouren van het kastje op het onderpaneel en boorde ik gaten: voor de verbinding met de zijpanelen en het middenpaneel ieder twee, voor het achterpaneel drie. Ik deed houtlijm op de kopse kanten van de panelen,  zette de stopwatch op mijn telefoon aan, wachtte drie minuten, drukte het skelet van het kastje op de onderkant, precies binnen de lijntjes, draaide de boel om en zette de gereedschapskist op het kastje in wording om de lijm even goed aan te drukken. Daarna stak ik de boor door de gaten op de onderplaat en boorde gaatjes in de zij-, achter- en middenpanelen. Bij het laatste gaatje brak het boortje af. Ik schroefde de spaanplaatschroeven in de gaten. Het leek al heel wat. Voor het avondeten had ik rucola nodig. Ik liep weer naar de groentewinkel. De pompoensoep had goed gesmaakt, zei de blonde. Ze had eerst pittig geproefd, de groentevriend had het er warm van gekregen, en daarna zoet, of net andersom. Ze hadden zich afgevraagd wat dat zoete was. Sinaasappel, zei ik.

Avondje

Ik vroeg hoe laat we weg moesten. R zei: ‘Ik heb je een berichtje gestuurd.’ Omdat ik hooguit één keer per dag mijn mail bekijk, had ik niks gezien. Ik had zitten rekenen en tekenen. Ik was uitgekomen op een kastje van 50 centimeter breed, 33,3 hoog, 33,3 diep. Een verhouding van 1,5 staat tot 1. Ik heb een groot schrift met vijf millimeter ruitjes en daar teken ik alle projecten in, ik moet zien wat ik heb bedacht, in de exacte verhouding. Rekening houdend met de dikte van het hout zag ik dat ik alle benodigde panelen uit de OSB-plaat kon halen die ik nog over had van een eerder project en die in het hok staat van de verwarmingsketel waar alle restanten van projecten staan. Het was kwart over drie, tijd zat, ik reed met de plaat van 172 x 60 centimeter naar de Hubo, wat ik net zo goed had kunnen lopen, en keerde met een stapel van zeven plankjes huiswaarts. De kunst werd om de plankjes zonder zichtbare schroeven aan elkaar te krijgen. Inmiddels was het bijna tijd, ik deed mooie kleren aan, het restaurant had een ster. Buiten was het heel koud, in de metro aangenaam, de lichtjes zaten overal in de bomen, het warenhuis, het enige nog in de stad, had groot uitgepakt met veel groen en een enorme lichtboom hoog in de lucht, alleen de sneeuw ontbrak nog. Het restaurant was ondanks de ster oké en het theatermenu werd vlot geserveerd en was heel erg goed. Hooguit kon je denken: waarom is het personeel niet net zo strak en kwalitatief hoogstaand gedresseerd als het eten? Daarna hoefden we maar binnendoor te lopen naar de hotellobby en dan was het een kwestie van de straat oversteken naar het theater. Heel lang waren er plannen geweest om het theater af te breken, maar daar hadden artiesten tegen geprotesteerd en nu was de zaal nog zoals die er al veertig jaar uitzag. Er zat alleen een nieuwe schil omheen. ‘We leven nog niet in een dictatuur,’ zei ik, ‘protest helpt.’ We zaten op de loveseat van Waardenberg & De Jong. Op het podium een enorme opengesperde mond met uitgestoken tong waarop de cabaretier liep. In de bovenkaak zaten achttien tanden en kiezen. Ik liet mijn tong langs mijn tanden en kiezen gaan en telde en telde, maar kloppen deed het niet.