Iedere maand komen er in de euro-zone 80 miljard nieuwe euro’s bij. Maarten Schinkel, economieredacteur van de NRC, zegt in de uitzending van Tegenlicht van 27 november: ik reken zo’n getal altijd even om naar woningen. Een gemiddeld huis kost in Nederland 254 duizend euro. Er gaan vier huizen in een miljoen, 4000 in een miljard, 320.000 in 80 miljard. Er wonen in Nederland gemiddeld twee mensen in een huis. 80 miljard betekent: iedere maand een stad ter grootte van Rotterdam of Amsterdam. Hoe gaat dat, 80 miljard nieuwe euro’s maken? Dat doen de centrale banken in de EU-lidstaten. De Nederlandse Bank in Amsterdam creëert iedere week 1 miljard euro. Ik zag een knul, hooguit vijfentwintig. Hij keek op een beeldscherm. Zijn wijsvinger lag op de muis, de nagel was niet helemaal recht afgeknipt. Hij ging staatsleningen kopen. Beter gezegd: hij ging de aanspraak op de staat kopen die iemand anders in bezit had. Laten we die ander mevrouw X noemen. Mevrouw X had op een eerder moment geld aan de Nederlandse staat geleend. Misschien had mevrouw X een bedrijf verkocht of een erfenis gekregen, in ieder geval had ze geld. Met het geld van mevrouw X betaalt de overheid bruggen, scholen, AOW-uitkeringen. Als dank krijgt mevrouw X ieder jaar rente en als de looptijd voorbij is, krijgt ze haar geld terug. Maar mevrouw X kan haar aanspraak op de staat ook op de beurs verhandelen. Als ze de prijs aantrekkelijk vindt, brengt ze haar stukken op de markt. Ik zie de vinger met de niet recht afgeknipte nagel klikken. Nu is er 281 miljoen euro geschapen, zegt de knul van De Nederlandse Bank. Hij gaat 281 miljoen kersverse euro’s overmaken naar mevrouw X. En DNB krijgt, als de staatslening is afgelopen, van de staat het bedrag dat mevrouw X eerder heeft uitgeleend.
Er is een geloof onder politici en sommige economen: als de rente laag is en de inflatie op twee procent, komt alles goed. Het geloof is: bij lage rente gaan ondernemers geld lenen, nieuwe fabrieken bouwen en krijgen meer mensen werk en krijgt de overheid meer belastinginkomsten; bij gematigde inflatie gaan mensen hun geld niet oppotten en worden schulden minder waard. Daar moeten die 80 miljard nieuwe euro’s voor zorgen. Maar het gebeurt niet. De rente was ook voor deze hele operatie al heel laag. En toch slaan bedrijven niet massaal aan het lenen. Dat hoeft ook niet, want bedrijven hebben sinds 1945 nog nooit zoveel geld in kas gehad. En toch investeren ze hun kasgeld niet in het bouwen van nieuwe fabrieken. Als bedrijven al iets doen, zijn het overnames. Maar bij overnames gaan meestal banen verloren. Een effectenhandelaar zegt: negentig procent van die nieuwe euro’s blijft in het financiële systeem hangen en drijft de prijzen op de beurzen op. Nu kunnen we boos zijn op de Europese Centrale Bank, maar, zegt de tweede man van de ECB in Tegenlicht: het zijn de nationale regeringen die ons vragen iets te doen. Zelf kunnen de overheden ook van alles doen, bijvoorbeeld het oppotten van geld zwaarder belasten en arbeid minder, om de groei te stimuleren. Maar dat doen ze niet.
Minister Dijsselbloem meldt dolgelukkig dat er volgend jaar een begrotingsoverschot is én dat er weer economische groei is. Ik snap die blijdschap niet. Die groei berust vooral op luchtbelgroei, huizenprijzengedoe, onder andere als gevolg van fors onderinvesteren in de huizenbouw, niet op echte banen, extra koopkracht en nieuwe fabrieken. En een begrotingsoverschot betekent (en ik ontleen dit aan de column van Dirk Bezemer in De Groene Amsterdammer) dat de overheid meer geld bij bedrijven en burgers ophaalt dan er nodig is voor de collectieve uitgaven. Dat vermindert onze koopkracht.
Ondertussen is er een uniek experiment gaande ter grootte van één Rotterdam of Amsterdam per maand, waarvan niemand weet wat de gevolgen zijn. Daar kan ik dus rustig twee dagen over nadenken: 80 miljard, en dat je daar helemaal niks van ziet. Niet eens een klein stadje.