Gewone mensen

Iemand dacht dat het een weeshuis was geweest. Een school, opperde een ander. Ik dacht dat de Willem de Kooning hier had gezeten. Hoge plafonds, dikke muren, hoge deuren, karakteristiek tegelwerk in diepe toiletten, een kolossale trap, grote lokalen, brede gangen met antiek mozaïek op de vloer, grijs met zwarte randen. (De eerste gemeentelijke HBS, daarvoor was het ooit gebouwd, en in het plantsoen ervoor stond een monument voor Jacobus Van ’t Hoff, oud-leerling van die HBS én winnaar van de eerste Nobelprijs voor scheikunde; maar dat ontdekte ik allemaal pas ’s avonds, op internet, toen ik alweer thuis was.) Nu werd er gedanst. Thuisbasis van Connie Jansen Danst las ik op een grote poster achter een groot raam. Ik liep langs het Finse Huis, waarvan ik het bestaan niet kende, ging de brede traptreden op en drukte op de bel van de Dansateliers. Binnen volgde ik de rode voetstappen en klom naar de tweede verdieping. In een leeg lokaal stond een iPad opgesteld. Ervoor een stoel. Ging ik zitten dan zag ik mezelf op het scherm. Ik hoefde alleen maar mijn vinger over de rode knop rechts op het scherm te aaien en dan kon ik wat zeggen en werden mijn woorden vastgelegd. Er was thee en koffie en water, er waren plakken ontbijtkoek, appels, mandarijnen en mini-Marsjes, Twixjes, Bounties. Het leukste vond ik het rondlopen met mijn ogen dicht en erop vertrouwen dat iemand op tijd zijn handen op mijn schouders legde: teken dat ik moest stoppen omdat een botsing dreigde met de muur of een ander. De handen draaiden me dan zachtjes in een vrije richting en als de handen los lieten kon ik verder lopen, naar believen stil gaan staan, tot acht tellen en me achterover laten vallen, als een plank, opnieuw in het vertrouwen dat iemand mij opving. Wat er volgende week in de Schouwburg ging gebeuren, wat we daar nou precies gingen doen, daarover konden we – negen mensen die elkaar net drie uur kenden en niet veel meer van elkaar wisten dan de vorm van elkaars schouderbladen, de kleur van elkaars ogen omdat we daar minstens vijf minuten in hadden gekeken en, o ja, elkaars voornamen, áls we die hadden onthouden – alleen maar speculeren, maar deze middag hadden we heel bijzonder gevonden. De zon was door een van de hoge ramen naar binnen gedraaid en had de mini-chocoladebars gesmolten. Allemaal waren we nieuwsgierig naar het vervolg.

Voortuin

De Japanse esdoorn was gebleven, als enige. Omdat hij tot gisteren omringd werd door een houten bak en alles nu wat lager lag, was er rondom zijn stam een heuveltje, waarop de tuinmannen drie geraniums cinereum Ballerina – ooievaarsbekjes – hadden geplant. Die moesten dat heuveltje gaan bedekken met een weelderige bos lilabloeiende bloemetjes. Achter de esdoorn vijf stuks leliegras, nu louter groen, maar straks met paarse kraalvormige bloemen. Daarnaast zeven stuks ijzerhard: ruwe donkergroene smalle bladeren waar snel lilapaarse bloemschermen uit op gingen rijzen, minstens een meter hoog. Tussen dat ijzerhard door waren drie lampenpoetsersgrassen geplant, waar in de nazomer roodbruine pluimen in zouden komen, en tot slot vooraan drie stuks goudbandgras, al was het niet helemaal goudbandgras, omdat dat niet verkrijgbaar was, maar de juiste naam van de vervanger wist ik nog niet. Aan de andere kant van het nieuwe pad (retrostones Porthleven rood/zwart, waarvan de kleuren volgens de tuinmannen het mooist zijn als het regent, en waarvan ik geen idee heb waarom die stenen vernoemd zijn naar een plaatsje in het Engelse Cornwall met, volgens Wikipedia, 3190 inwoners) sprong de grootbloemige Japanse kornoelje eruit. Volgens internet bloeide die in mei, maar dat was het al, met roomwitte schutbladeren om vervolgens nog een keer te bloeien, maar dan met oranjerode aardbei-achtige vruchten. Schuin achter de kornoelje drie lavendelplanten waar al kleine paarse bloemen in zaten. Achteraan Chinees reuzenriet dat nu nog niet hoog was, maar wel die potentie had en dan de drie gemeentelijke bakken – blauw, grijs, groen – aan het zicht zou gaan onttrekken. Vooraan, het dichtst bij het trottoir, drie stuks zwenkgras met een lichtblauwe zweem over de dunne groene sprieten. Ik dacht aan de zee.

Geluk

We hebben een clubje. Vroeger deelden we werk, inmiddels vriendschap. Een keer in de zoveel tijd zien we elkaar. Dan zoeken we elkaar op in elkaars woonplaatsen. Zowel de gelukkigste als de ongelukkigste stad zijn in ons clubje vertegenwoordigd. Evenwichtig. Ik hoorde de journalisten worstelen. Waar kon je het beste naartoe om gelukkig te worden? We zoeken de oorzaak het liefst buiten onszelf. Ze hadden de Atlas voor gemeenten ook direct tot Geluksatlas gedoopt, de journalisten. Dat bekt lekker. Onderzoek is geen glazen bol, je kunt de feiten pas vaststellen als de werkelijkheid zich al heeft geopenbaard. Als alle ongelukkige mensen massaal naar Ede en Amersfoort trekken (wat niet kan, omdat de schaarste op de woningmarkt de grootste blokkade is voor de mobiliteit van mensen) en er verandert fundamenteel niks aan hun gezondheid, werk(loosheids)situatie, relatie en sociale contacten, dan zullen in een volgend onderzoek Ede en Amersfoort een gemiddeld minder gelukkige bevolking hebben. In Nieuwsuur zag ik de hoofdonderzoeker door Ede lopen, het regende, hij hield een paraplu boven zijn hoofd met racefietsen erop en ‘Utrecht 2015’, toen daar de Tour startte. Dat was geen toeval. Ik ken zijn subtiele grapjes.

Rondje

Baby-meerkoeten. Ik tel er zes. Een maand of wat geleden zag ik een meerkoetenparing. Dat was een stuk verderop, tegenover het statige huis dat nu te koop staat. Morgenster. Het mannetje duwde het wijfje lang onder water. De babylijfjes zijn matzwart, in de overgang naar de nieuwsgierige rode koppies zit een wilde dooiergele stola. Bij het basisschooltje hangt de Feyenoord-vlag uit. De boeiboorden moeten nodig geschilderd. Een meisje met haar gezicht tegen de schooldeur dreunt een wijsje, als ze ‘koekoek’ zegt, kijkt ze om, de meisjes die op haar toelopen bevriezen zichzelf. Bij het woonhuis waar je dwars door de woonkamer heen kunt kijken en de grote plas verderop kunt zien liggen, hangt een kampioenssjaal als een lamel voor het raam. Tegenover het café op de steiger staat een jongen, zijn vlezige rug is rood met hier en daar wit, zijn grote zwarte zwembroek nat. ‘Heerlijk water hoor mevrouw.’ Dan duikt hij weer. ‘Een graad of vijf,’ zegt hij tegen het meisje dat met een dikke jas op haar schoot in de boot zit. ‘Wat is je code?’ De jongen noemt cijfers, zij typt op een telefoon. Hij klimt er weer uit, duikt nog een keer. Het bos achter het nieuwe huis geurt naar de witte bloesem die de takken dragen. Op de terugweg een meerkoet op een nest. Aan weerskanten van het pad hoog opgeschoten brandnetels, boterbloemen, fluitenkruid. In de tuin tortels. Ze probeerden het gisteren, de een heftig fladderend op de rug van de ander, maar de onderste bleef haar vleugels optillen en kieperde de bovenste er elke keer af. En dat allemaal op het smalle schuttingrandje. We zullen zien.

Angst, winnaars

Een tijdelijke paal met een geel bord waarop in een blauw vlak een witte P en in een wit vlak de tekst Verboden te parkeren. Eronder een sleepwagen die een auto wegtakelde. Iemand had zijn rode omafiets met prachtig bijpassend kettingslot aan de paal vastgezet. Logisch. Op de hele Coolsingel waren de fietsbeugels met roodwitte linten afgezet met  een niet-parkerenblaadje eraan. Schuin achter de fiets op de stadhuistrappen hief een gezelschap de champagneglazen op een kersvers bruidspaar. Ze zouden het niet zien, liefde verblindt, maar op het tegenoverliggende plein rolden de tanks, glimmend in een waterig zonnetje. Alleen al met het blote oog telde ik er dertig, ieder goed voor duizend liter, en dan telde ik de zeker honderd fusten tussen de twee Hoegaarden bierwagens dichtbij de Lijnbaan nog niet mee, en ook niet de inpandige voorraden van de talloze tenten, de enige die kennelijk wel brood zagen in morgen. Mannen met dikke nekken overlegden over de beste plekken voor de mobiele tappunten. Op de radio had ik iets gehoord over een alcoholverbod, supermarkten in het centrum mochten morgen geen alcohol verkopen, zoiets, maar dit plein was duidelijk geen supermarkt. Dertigduizend liter bier. Toen ik terugliep naar de Coolsingel hadden de tanks het Monument voor alle gevallenen 1940-1945 van Mari Andriessen al bijna helemaal aan het zicht onttrokken. Zowel feesten als oorlogen kennen winnaars. Hier waren dat in ieder geval Heineken, Hoegaarden,  Toussaint Evenementenservice, Peitsman licht en geluid, Homan generatorenverhuur. De trambaan droeg vandaag geen trams, maar honderden manshoge hekken die vanavond of vannacht het strijdtoneel zouden gaan afbiezen. Voor het oude postkantoor was de afvoerplek voor gewonden en krijgsgevangen al afgehekt. Vorige week zondag waren de kapsters hals over kop dichtgegaan, maandag was een loze dag geweest vanwege de mogelijke huldiging, niemand durfde een afspraak te maken, en nu waren ze morgen sowieso dicht en maandag zouden ze volgens een brief van de gemeente vanaf circa twee uur weer open kunnen. ‘Wat denken ze’ zei Stacey, ‘dat personeel en klanten hier kunnen komen als er honderdduizend stijfdronken mensen de stad aan het verlaten zijn?’ Vier verloren dagen. ‘Misschien Feyenoord even een briefje schrijven,’ opperde ik. Donner was morgen ook dicht, een lezing over Willem Elschot was tot nader order uitgesteld, maar vandaag ging alles nog gewoon door. Jan van der Putten, de oude rot die jarenlang in Latijns-Amerika correspondent was geweest, en nu al weer jaren over China schreef, gaf een lezing over zijn nieuwste boek Botsende supermachten. China en Amerika op ramkoers?  Er is een patroon in de geschiedenis, zei Van der Putten, en Thucydides was de eerste die het beschreef naar aanleiding van de opkomst van Athene en de angst bij de zittende macht Sparta, wat leidde tot de Peloponnesische Oorlog. Sinds 1500, stelt de auteur, is het zestien keer voorgekomen dat een zittende wereldmacht te maken kreeg met de opkomst van een nieuwe macht, twaalf keer raakte de zittende wereldmacht bevangen door angst en mondde dat uit in een grote oorlog. Alles wees erop dat China de VS economisch voorbij zou gaan streven, maar of dat ook militair ging lukken en qua invloedssferen in de wereld viel te bezien. Een opkomende macht is niet uit op oorlog. Alles hangt af van de zittende macht – Trump, de VS – en hoe die zijn emoties weet te beteugelen. Niemand die het wist. Buiten had het geregend. Mannen van de gemeente knipten de rode fiets los en laadden die op hun wagen.

Eekhoorn

Even een weekje overgeslagen en alles is anders. De rode paardenkastanjes op het pleintje waar ik boven de grond kom bloeien uitbundig. Het enorme pand waar lange tijd alleen een architect antikraak kantoor of huis hield, is gestript van al haar ramen. Rondom het pand een bonte mengeling van busjes van eenpitter bouwvakkers. Geven VMBO en MBO al les in ‘hoe sleep ik mijn werk bij elkaar?’ Bij de galerie een paar nieuwe kunstwerken aan de muur, onveranderd is de handvol hippelingen achter laptops aan de grote tafel. Geen idee wat ze doen. Renate die een zoon rijker is en mij lang niet gezien heeft, vindt dat ik goed in mijn spiertonus zit. Ze leert me hoe dansers een trap oplopen. Niet door met de voorste bovenbeenspier het been op te tillen, maar door met de spier aan de achterkant het been naar voren te brengen. Ik kan geen stap meer zetten. Terug weer. Onveranderd is de afzetting van het hele kruispunt naast de paardenkastanjes. De tramrails worden vernieuwd. Ik wandel naar het centrum. Achterin De Slegte zegt de inkoper tegen zijn telefoon: ‘Je moet rekening houden met de lage plafonds, daar kunnen minder hoge boekenkasten. Ga uit van 33 duizend boeken, gemiddelde prijs 11 euro. En dan nog je ramsj. Mag je buiten waar stallen? Is belangrijk, eyecatcher, lokt mensen over de drempel. Amsterdam doet daar heel moeilijk over. Dat moet je goed uitzoeken. Maar ik denk dat het kan.’ Het boek van Ayn Rand hebben ze niet tweedehands, niet in het Engels, niet vertaald. Vlakbij de kassa blader ik door een boek over de polder waarin ik woon. Een man rekent af met twee briefjes van vijf. De verkoper zegt: ‘Fijn, het is enorm lastig aan deze briefjes te komen.’ De man vraagt hoe dat komt. De verkoper zegt dat de bank hem ook geen verklaring kan geven. ‘Ik moet toch vijf euro terug kunnen geven met een briefje.’ Ik denk aan Maxim Februari, die eerder deze week in zijn column in NRC moord en brand schreeuwde omdat de Europese vlag niet meer op ons geld staat, alleen nog maar de logo’s van ABN Amro en American Express. Alleen lijkt het niemand op te vallen. Hij geeft voorbeelden waar je al niet meer kunt betalen met publiek geld: munten, briefjes, uitgegeven door onze centrale banken. Steeds vaker ben je aangewezen op privaat geld: pasjes van private banken en creditcardmaatschappijen. Die private bedrijven varen er wel bij en vinden in steeds meer overheden een bondgenoot die ook wel willen ontcashen. Privaat geld, onze bankrekening dus, stelt Februari, is eigenlijk geen geld, ‘maar een soort puntensysteem in bezit van private partijen die voor het gebruik een beloning vragen. Vragen ze te veel, dan kun je in een cashloze wereld niet meer van ze af, want je kunt je krediet niet meer omzetten in munten en biljetten. En intussen ben je voor het gebruik van dat krediet afhankelijk van ze geworden. Je hebt genoeg verdiend, je wilt cola, maar je bankpas zegt nee. Je hebt krediet, maar je krijgt er geen bier meer voor, geen kritische boeken, geen politiek onwenselijk ticket naar Turkije.’ Verder weer naar Donner. Op internet heb ik gezien dat ze het nieuwe boek dat we in de leesclub gaan lezen op voorraad hebben, zowel in het Engels als in het Nederlands. Is het Engels te doen, dan koop ik dat, anders de vertaling. Het Engels is te doen. Ik kaap het weg voor de neus van een ander leesclublid dat hier ook rondstruint. 13,50 euro – een koopje voor ruim zevenhonderd bladzijden leesplezier – reken ik af, met geld waarop geen Europese vlag, maar een eekhoorn en een dolfijn.

Maar toch

Een vogel op hoge roodoranje poten op het wad, straks even opzoeken, nu kijken, want zo’n zelfde vogel gaat er achter staan. De voorste staat doodstil, de achterste fladdert met zijn vleugels, hyper zoals een baby soms zijn armpjes, doet een piepklein stapje naar voren, en nog een stapje en nog een, tot vlak achter de vogel voor hem zonder dat hieperdepiepgefladder te onderbreken. Het lijf is bruinwit, de onderkant van de vleugels wit, de lange slanke snavel roodoranje als de poten. Het mag even duren. Dan stopt de fladderaar even abrupt als hij is begonnen met die vleugels, nog een keer spreidt hij ze en springt dan bovenop de rug van de voorste. Die verroert zich niet. Voetje voor voetje schuifelt de bovenste achteruit en begint waarvoor deze hele aanloop bedoeld is. Als de onderste er genoeg van heeft verwijdert ze de bovenste met een kleine rilling van haar lijf. De afgeworpene wil nog even nabij blijven, steekt zijn roodoranje snavel naar de hare, maar zij weert af, alsof er niks gebeurd is. Hij druipt af. Verderop heeft de hele tijd een soortgenoot staan roepen. Verder weer, de fiets op. Hier geen bevrijdingsdag, die kwam pas in juni. Langs het pad een bouwsel van vier robuuste balken, bij elkaar gebracht zoals in een indianentent. Het lijkt ieder moment om te kunnen vallen met die vier palen die allemaal westwaarts hellen. Tussen de balken een paar dwarslatten en daarbinnen een bak van plexiglas. Een wetenschappelijk meetinstrument, denk ik, met in die doorzichtige ruimte water dat gaat schommelen bij bevingen die dan worden geregistreerd. Het gasgeboor is hier immers niet ver weg. Maar het blijkt een kunstwerk met op de bodem een gedicht of een uitspraak van Jan Abrahamse (1937-2013).

 

‘Nu weet ik hoe onbeduidend deze frustratie is in de wetenschap dat we onderdeel uitmaken van een melkwegstelsel dat honderd miljard sterren bevat. Maar toch.’

 

Bij voldoende zonlicht zal de tekst op de duingrond te lezen zijn, maar de zon zit achter een dik pak wolken, de wind blaast zijn wangen bol. Iets verderop schapen met hun wintervacht nog lekker aan zoals ik ook warm ingepakt ben in mijn winterjas en blij dat mijn wanten standaard in mijn linkerzak zitten. Weer wat fietskilometers verderop een strandpaviljoen bovenop het duin waar je buiten de kaart om lamsvlees van hier kunt eten, deze week op Perzische wijze. Misschien zijn het wel de jongen van de dames die rondom Abrahamses woorden het gras kort houden. We bestellen kroketjes van Wadden garnalen, bestuderen ondertussen het A3-tje ‘Welke vogels heb jij gezien?’ van de Vogelbescherming dat je gratis kon meenemen bij de VVV. Tureluurseks, daar hebben we zoëven naar gekeken. Dan Jan Abrahamse, die ken ik ook niet. Ik vind een leerzame documentaire van Omrop Fryslân. Abrahamse vond het wadlopen uit en stond aan de wieg van de Waddenvereniging. Een slanke jongeman, beminnelijk gezicht. Met droge feiten en gedegen onderzoek kreeg hij voor elkaar dat een sluis van dertig miljoen gulden nooit in gebruik genomen werd en later weer afgebroken. Voor wie nu ach en wee denkt, voeg ik maar even toe dat er honderd miljoen gulden gemeenschapsgeld in kas kon blijven omdat een nog te graven kanaal dwars door kwelderlandschap, dat dan eerst ingepolderd moest worden, niet meer nodig was. Ook protest tegen Leeuwarden, dat in de jaren zestig van de vorige eeuw nog serieuze plannen had om haar afvalwater via een lange pijp te lozen in de Noordzee. De pijp kwam er niet, wel een rioolzuivering. Alles liefdewerk, oud papier.

 

‘Nu weet ik hoe onbeduidend deze frustratie is in de wetenschap dat we onderdeel uitmaken van een melkwegstelsel dat honderd miljard sterren bevat. Maar toch.’

 

Bedankt meneer Abrahamse.