Ook al is de temperatuur gedaald, in huis hangt er nog warmte en dus laat ik het slaapkamerraam wagenwijd open. Door dat wijd open raam (en door de sterk gesnoeide amberboom in onze tuin en de uitgetopte rode beuk in de tuin van de buurvrouw) openbaarde zich de afgelopen dagen een nieuwe wereld. Lig ik half rechtop tegen de drie kussens met op schoot de bookseat met daarin een boek geklemd waarop een leeslampje, dan heb ik zicht op de bovenste verdiepingen van het rijtje schuinachter, in het bijzonder van het huis in de hoek. Er ontwikkelde zich een ritme. Als ik ongeveer een kwartier in bed lig, zie ik in het huis in de hoek het licht in de keuken uitgaan. Daarna een schaduw op de trap omhoog, licht dat daar aangaat, dan even niks tot het licht in de badkamer aan flitst. Ik kan de looproute dromen, het huis is van hetzelfde soort als het onze. Soms gaat eerst het licht in de kamer naast de badkamer aan, en dat zet ze – want het is een vrouw die daar woont, ik zie haar een paar keer per week in en uit haar auto stappen die in een van de vakken tegenover ons huis staat, ze heeft meestal een nette jurk aan en schoenen met een hakje en een tas in haar hand die werkachtig lijkt, net als de tijdstippen waarop ze wegrijdt en thuiskomt doen denken aan werk, haar haren zijn al helemaal wit, van de overbuurvrouw die onlangs weduwe is geworden, weet ik dat deze vrouw al veel langer weduwe is, al veel jonger weduwe is geworden – enfin, dan zet ze in die kamer naast de badkamer de televisie aan. Die televisie is een plat scherm aan de muur waarop de beelden zeker tien keer per seconde wisselen. Alhoewel de afstand groot is, heb ik bedacht dat ze CNN kijkt, of een andere internationale nieuwszender. Meestal een groot gezicht in het midden, een jonge vrouw met lange blonde haren, rode studiodetails op de achtergrond. Wat ik hier beweer, is totale onzin, maar het is zoals kijken werkt. Ik neem twintig meter verderop iets waar, vergelijk de nietszeggende flarden met de geheugenbank in mijn hoofd waar biljoenen beeldjes liggen opgeslagen en als er voor zoveel procent een match is vult mijn geheugen de flarden aan tot een beeld dat mij vertrouwd is. Waar vind je op Nederlandse zenders om 1 uur ’s nachts nog zulke flitsende tv? Dan gaat het licht in de badkamer uit, zie ik haar de kamer met televisie inlopen. Na een paar alinea’s lezen kan ik het treffen dat ik eerst de televisie op zwart zie gaan en dan het licht. Vannacht geen televisie, wel kleedt de vrouw met de witte haren zich om in die kamer. Eerst draagt ze iets zwarts, mouwloos. Even later iets wits, smalle bandjes over haar schouders. Dan gaat het licht uit, een schim op de trap naar beneden, en het licht in de keuken aan. Ze rommelt wat op de grote keukentafel, tenminste dat denk ik, feitelijk buigt ze zich licht voorover onder de drie lampjes die daar op een rij aan het plafond hangen waaronder ik een tafel vermoed, over het wit met smalle bandjes heeft ze nu nog iets wits met mouwen, misschien een satijnen ochtendjas. Dan gaat het licht in de keuken uit en gaat ze weer een trapje af. Gaat ze zo laat nog in de woonkamer zitten? Of heb ik me alle voorgaande dagen vergist en is haar slaapkamer helemaal beneden?
Categorie: blog
Warm (3)
Ik had het kaartje twee weken geleden al gekocht en dus zou ik straks gaan. Maar eerst nog even naar school. Z moet een richting kiezen. Techniek en Horeca vielen af, nu ging het nog tussen Zorg en Handel. Een docent had gezegd dat Z voor Zorg moest kiezen om straks door te kunnen voor kapster. Maar Z had voorlichtingsfilmpjes gezien over de zorg en dat was veel tillen en sjouwen en dat zou ze best willen, áls ze het kon, áls haar been zou meewerken. Het was al een wonder dat ze liep. In de krant zei een verzorgende van 1 meter 54: ‘Een bejaarde van honderd kilo is geen uitzondering meer. Vroeger was je met zijn tweeën, nu sta je er alleen voor.’ De verzorgende dacht niet dat ze dit werk tot haar pensioen zou volhouden. In het onderwijs dezelfde beweging: meer kinderen in de klas en ook steeds meer bijzondere kinderen met speciale behoeften, en minder personeel. Ook bij de pakketbezorging, bij de distributiecentra, meer doen, met minder, voor minder. Eén groep mensen zijn de citroenen, een kleinere groep mensen draait die citroenen over de pers. En dan is er nog een heel klein groepje mensen dat, wanneer de draaiers aangeven dat er niks meer uitkomt, zegt: ‘Heb je het echt hard genoeg geprobeerd? En dan drukt dat kleine groepje mensen even heel hard, en dan rollen er nog drie druppels het glas in. ‘Kijk,’ zegt het kleine groepje tevreden. We zaten bij de studiecoördinator, Z en ik. Het schoolgebouw was oud, nergens airco, de zon vol op een lange gang. ‘Ik snap het wel,’ zei de coördinator, ‘de docent denkt: Z is verlegen, dan is de zorg beter dan een winkel. Maar de docent weet niet dat jij geen mensen kan tillen.’ Ze tikte op haar laptop in een systeem, ze zuchtte tien keer heel diep omdat er allemaal onzinnige dingen werden gevraagd, die ze niet kon overslaan, want zo werken systemen, en dus breidde ze er wat omheen en toen was Z aangemeld voor Handel. De coördinator kent de stagedocenten, daar zou ze wel even mee praten om een slim stageplekje te vinden, dat rekening hield met Z’s verlegenheid en met haar been. Het was nog warmer dan gisteren. Langzaam fietste ik naar huis, douchte even, lunchte. Toen ging ik weer op pad, omdat ik dat kaartje dus had, anders was ik binnen gebleven, in de keuken bij 26 graden. In de trein was het aangenaam en in de hoofdstad was het ietsje minder warm dan in mijn eigen stad, misschien kwam het door het water waar ik langs liep en waar de nieuwe appartementen op uitkeken. Veel zandvlaktes nog, rijp om bouwrijp te maken. Je zag hier de transitie van een lang vergeten gebied dat plotseling in de schijnwerpers staat, omdat er geld te verdienen valt. Plotseling wil iedereen hier wonen. En met zo’n boot dat water oversteken – lang een naar obstakel – was inmiddels heel hip. Die boot was trouwens gebouwd door Damen Shipyards in Hardinxveld-Giessendam en dit jaar opgeleverd volgens een koperen plaatje in het staal. De film, eigenlijk dertien schermen in een grote loods, met op ieder scherm Cate Blanchett die beroemde manifesten uitspreekt in dertien verschillende scènes, was in een straat met allemaal bedrijven en loodsen met logo’s en namen die heel vaak geen hint gaven over wat er in die loodsen gebeurde. Bij Tri-Sure bijvoorbeeld stonden witte vloeistofcontainers buiten en stonden er fleurige plantjes in een perkje. Toen ik het opzocht bleek het ‘a global leader in industrial closures and packaging components’ te zijn. Slimme doppen voor vloeistofvaten bijvoorbeeld, nooit meer gemors of vieze vingers en hersluitbaar. Heel slim allemaal. Vanwege het festival en die dertien filmschermen kwamen er in deze straat mensen die hier anders nooit kwamen. Dat zag je aan hun speurende blikken en aan de manier waarop ze naar een verkeersbord zochten om hun stevige merkfietsen met dikke kettingsloten aan vast te zetten. Ik keek naar Cate Blanchett als anchorwoman in een nieuwsstudio die aan Cate Blanchett als een reporter onder een paraplu ergens op straat vraagt: ‘Cate, how can we go forward, when action is to watch action? When the eyes are locked in a fixed gaze. When knowledge becomes information. When words are stumbling blocks and have lost their representation. When discourse is opinion. When you don’t have to know anything, and you think you know everything. When to reflect is gazing in the mirror. When to contemplate is thinking about yourself. Cate?’ Toen ik na tweeëneenhalf uur weer buiten kwam, was de straat nat en de lucht flink afgekoeld. In hoog tempo liep ik naar het station, dan was het precies te doen met alleen een shirt om mijn bovenlijf.
Warm (2)
Gisteren al een man op een kleine Ford-trekker, maaimachine erachter, die in de schaduw rustig zijn boterhammetje opat. Vandaag twee mannen in een werkbusje van de gemeente, het is bijna twaalf uur, ze steken boterhammen in hun mond. Mijn oefeningen bij Renate gaan goed. Voor de oefeningen geldt: hoe warmer, hoe beter. Alleen dan geen haar op mijn hoofd die aan kramp in de tenen denkt. In een nog stilstaande trein herken ik een man die de broer is van een vriendin. Hij ziet er goed uit. Hij komt al heel veel jaren niet meer op de familiefeestjes. Ik bel de vriend met wie ik heb afgesproken. De bus is sneller, zegt hij. Ik loop naar de achterzijde van het station. Aan de voet van de prachtige trappen gele bussen, maar ook bouwvakkers met helmen en de contouren van iets dat heel massief en heel hoog gaat worden. ‘Ooit was het de bedoeling dat het station weer zichtbaar zou zijn op maaiveldniveau,’ zegt de vriend als ik met de bus ben gearriveerd. ‘Volkomen mislukt. Er is één partij die alle grond in het stationsgebied bezit en die teveel geld verdient aan alle beton.’ De vriend zegt dat hij heeft gehuild bij de laatste zin van het manuscript. Onze afspraak is korter omdat hij nog moet gaan oppassen op zijn zoon, hij zet mij af bij het station. Weer die enorme trappartij. De jongen voor mij op de roltrap heeft verfspatten op zijn korte broek, joggingstof, lekker met dit weer. In de trein aan de andere kant van het gangpad twee jonge vrouwen in korte jurkjes, hun blote benen plakken aan het blauwe kunstleer, af en toe duwen ze hun billen omhoog en laten ze lucht tussen hun benen en de zitting. Ze drinken Corona-bier, eentje speelt met de kroonkurk. De jongemannen voor hen praten over GroenLinks: drie zandkleurige broeken, twee lichtblauwe overhemden, één donkerblauwe polo. De vriend die nu wel zo’n beetje aan het oppassen zal zijn, had gisteren in de trein naast Gert-Jan Seegers gezeten. Die vertelde dat hij bereid was een denkpauze in te lassen over het levenseinde. Een gebaar in de categorie ‘als je op je linkerwang wordt geslagen, bied dan ook je rechterwang aan’. Het leek mij trouwens voor ieder mens verstandig om ten aanzien van het levenseinde – het eigen of dat van een ander – een denkpauze in te lassen, een tegeltjeswijsheid in de categorie ‘eerst even tot tien tellen’. ‘Wat moet je nou met zo’n man,’ zegt de ene Corona-biervrouw tegen de ander. Ze weten het niet. Dus praten ze verder over een vriendin die 1200 euro per dag verdient ‘met alleen maar een beetje mooi zijn’, maar moeilijk doet over wie de koffie betaalt. En nu doen dus deze vrouwen er moeilijk over. Zo’n tropische dag was het dus.
Warm
Ik verduisterde de badkamerramen met een stuk karton en een strook isolatiefolie. Tegen de binnenzijde van de lichtkoepel plakte ik aluminiumfolie. Ik zette een luie tuinstoel op het zuidelijkste puntje van het terras waar de zon niet kon komen. Ik legde de koelkastthermometer op de tuinbank naast de kranten, de Groene Amsterdammer, het grijze opschrijfboekje met pen, de roman van Ayn Rand, de theepot en de leesbrilkoker met daarin het kleine potloodje waarmee ik een streep zet voor zinnen en passages die me raken. Vanaf vier uur kwam de zon steeds verder het terras op, tot op de tuinbank, de theepot, de kranten. Trok ik mijn rechtervoet op en legde ik mijn andere voet wat naar links dan bleef direct contact met de zon uit. Plotseling dacht ik aan de thermometer. Het kwik zat helemaal bovenin, voorbij de veertig graden. Toen ik hem in de klimhortensia hing vlak naast de stoel daalde het kwik naar achtentwintig. ’s Avonds, alweer binnen, hoorde ik het aluminiumfolie knisperen.
Groen
Een man in een wit t-shirt met daarop I♥EU. Hij komt van het station, ik fiets hem tegemoet, zijn hoofd is gebruind. Als ik heel dichtij ben, denk ik: het zou ook I♥SU kunnen zijn. Op het perron spuit een jongeman – wit overhemd, blauwe stropdas, donkerblauwe pantalon, zwarte schoenen – deodorant onder zijn oksels, hij heeft de knoopjes op zijn borst even losgemaakt. Op het andere perron een vrouw met drie ballonnen, geel, groen, rood, de wind speelt ermee, ze probeert ze te temmen. De studente die in de trein naast me komt zitten zegt dat ze mijn schoenen heel mooi vindt. Ik kijk naar mijn knalgroene gympen. De groentevriend bekeek ze laatst ook aandachtig en wees naar een strook wit boven de hoogste schappen en groentekratten: ‘Zou die kleur goed staan op de muur?’ De studente slaat een studieboek open bij het hoofdstuk Inequality and Distributive Justice. Ze leest een seconde, klapt dan het tafeltje uit de rugleuning voor haar neer, legt haar boek met het opengeslagen hoofdstuk naar beneden erop, verschuift op de grond haar tas een beetje en loopt weg. Philosphy of Economics is de boektitel. Als ze terugkomt vraagt ze waar ik eruit moet. Utrecht, zeg ik. Ze vertelt dat ze een vorige keer zo in gedachten was dat ze pas opkeek bij Woerden. Op de terugweg dus. Vlak voor Utrecht vraagt ze wat voor boek ik lees. Ik laat haar de kaft van Ayn Rands The Fountainhead zien. ‘Is het goed?’ Ze maakt een lijstje van goede boeken voor de vakantie. ‘Wat studeer je?’ vraag ik. ‘Econometrie.’ ‘Een heel goed boek,’ zeg ik. ‘Zet maar op je lijstje.’
Groei
Op de zussenbroerapp: een foto van een vrolijk roze spandoek ‘HIER GROEIT LOLA QUINOA’ tussen houten palen in een veld vol quinoa; een foto van een eerste aardbei uit eigen tuin; een foto van twee jonge herten, een tweeling, met moeder aan de rand van het bos. We leven.
Luie gewassen
‘Een haspel,’ zei mijn broer. ‘Misschien zou ik er eens eentje op de kop moeten tikken.’ We hadden het over het weer en of er genoeg regen was gevallen na de droogte. ‘Krap aan,’ zei broer. Ik had het zelf ook gemerkt, zeker in de nieuwe voortuin waar de tuinmannen een heuveltje hadden gemaakt rondom de Japanse esdoorn, zodat de wortels niet bloot kwamen, daar was het water uit de gieter zo over de kurkdroge helling het trottoir opgerold. ‘Aan de andere kant,’ zei broer, ‘moet je oppassen voor luie gewassen. Heb je een haspel en een waterkanon, dan rij je die toch al snel het land in.’ De suikerbieten bijvoorbeeld hadden het moeilijk gehad toen ze nog klein waren, maar omdat er geen kunstmatige beregening van boven was gekomen, waren ze toch gaan zoeken naar water, de diepte in en nu hadden ze alles ingehaald en meer nog. ‘De rijen staan al meer dan een week dicht,’ zei broer. ‘Normaal is dat pas met de Paardenmarkt, maar die moet nog komen.’ ‘Je zou de drainagebuizen omgekeerd moeten kunnen gebruiken,’ opperde ik, ‘om water het land in te pompen.’ Die systemen bleken al te bestaan. Je kon bijvoorbeeld je buizen op een lange dwarsbuis laten uitkomen. Wilde je ontwateren dan liet je die dwarsbuis op de uiteinden gewoon open; wilde je water het land in brengen, dan sloot je ‘m aan een kant af en pompte je er vanaf de andere kant water in. Komt je drainage op een smal slootje uit, zei broer, dan kon je zo’n slootje ook afdammen en daar het waterpeil in verhogen. De ellende was dat je nooit zeker wist wat er ging komen. ‘Voorspellen ze twintig millimeter, dan moet je als de wiedeweerga zo’n dam openmaken, maar er valt bij jou misschien maar zes. Een andere keer voorspellen ze er vier, daar ga je je dam of je dwarsbuissysteem niet voor leeg laten lopen, en dan krijg je er vijfentwintig.’ Dan had je wel een probleempje. ‘Mijn peulen staan net boven,’ zei ik. ‘Vijf stuks. Moestuintjes van Albert Heijn, geen kind meldde zich ervoor, dus heb ik zelf maar gezaaid.’ Broer had een paar hectare kapucijners. Want dat werden peultjes als je ze door liet groeien. Weer wat geleerd.