Wit, zwart, oranje

Ik grijnsde mijn voortanden bloot. ‘Wat vind je zelf?’ vroeg de tandarts. ‘Ik denk nog één keer,’ zei ik. ‘De eerste keer veranderde er veel, de tweede keer weinig.’ ‘Het is net als met blonderen,’ zei de tandarts, ‘de ene keer pakt het beter dan de andere keer.’ Ik vertelde hem over de kapster die mij ooit vertelde dat als de boel gigantisch verprutst was, je altijd nog zwart kon verven. Zwart kon altijd. ‘Zwart,’ zei de tandarts, ‘is een kleur die in onze wereld onmogelijk is.’ Ja, een bloeduitstorting kon een tand zwart maken. En je kon een hulsje over een tand zetten. ‘Zoals goud,’ zei ik. ‘Goud was out,’ zei de tandarts. Hij kende wel mensen die ervoor naar Suriname waren geweest. Zelf had hij wel eens een verzoek voor het inboren van een nep-diamantje gekregen. Op de momenten dat hij het gerochel van het afzuigslangetje stil zette, hoorden we in de wachtkamer een luide vrouwenstem en iemand die huilde. Ik dacht aan een moeder en een kind. Toen ik de behandelkamer uitliep zag ik aan de grote tafel een oudere dame zitten met rommelig haar dat best eens lekker gewassen mocht worden. Een assistente zei: ‘Dus uw zoon is naar de politie? Nou, we wachten nog heel even, hij zal straks echt wel komen.’ Er volgde een berustende snik. Wacht nog een half uurtje met ontbijten, had de tandarts gezegd, daarom liep ik Albert Heijn in. De vernieuwde groente- en fruitafdeling met zijn ruime paden en houten bakken en kunstig gestapelde courgettes en sinaasappels en veel personeel en nog weinig klanten deed me denken aan een New Yorkse supermarkt in de kelder van het Trump-gebouw aan Columbus Circle, waar ik voor het eerst mandarijnen zag met onwaarschijnlijk oranje draadjes en velletjes. Ik bestudeerde de stofzuigerzakdozen die deze week in de bonus zijn: twee dozen voor vijf euro. Stofzuigers zijn net als pakken cornflakes: op de in het oog springende kant staat onzin, je moet de boel altijd omdraaien voor de echte informatie. Omdat ik verzuimd had de schildpad op zijn rug te leggen miste ik een cruciaal gegeven om zeker te weten of de zakken zouden passen. Er zijn mensen die in zo’n geval kopen en zeggen: als ze niet goed zijn breng ik ze wel terug, waarna die twee dozen twintig jaar achterin een kast rondzwerven. Ik ben van het andere soort. Ik glimlachte naar de cassière en wandelde de de zonnige vrieskou in.

Overvalles

Iedereen verkneukelt zich deze dagen aan de grote misdaad. Het is fijn kneukelen als de grote boef achter de tralies zit en je zelf lichtjaren verwijderd bent van de cirkel van slachtoffers. Televisie, internet en kranten voeren iedere dag nieuwe brokjes met wat de een zegt, wat de ander ontkent, wat de ander zegt, wat de een ontkent. Maar voor je eigen, dagelijkse leven heb je er niks aan. Daarvoor moet je literatuur lezen. In Krimp van Justine le Clercq zegt hoofdpersonage Lina:

 

‘Als je wordt aangevallen, kijk ze in de ogen! Blijf fier rechtop staan. Voer de opdrachten rustig en zelfverzekerd uit. Noem je voornaam. Zeg: ‘Wat moet dit moeilijk zijn voor je om dit te doen.’ Zeg dat je dochtertje morgen jarig is. Dan word je een mens, dan blijf je een mens. Een overvaller wil geen mens zien! Dat is voor iedere overvaller een ramp, dat is niet te doen, dat is vreselijk voor ze.’

 

Een crimineel heeft liever een slachtoffer dat als slachtoffer reageert.

 

‘Wie […] tijdens een inbraak of overval gaat gillen, krijgt een theedoek in zijn mond gepropt, en wie gaat huilen een trap in zijn maag.’

 

Lina wijst nog wel even op het verschil tussen de psychopaat en de crimineel.

 

‘De psychopaat maakt het niets uit hoe je reageert, je bent niet meer te redden, je bent hoe dan ook de lul.’

 

Ook alle andere zinnen in dit boek zijn heel erg raak.

Omdat er geen politicus geïnteresseerd is in de uitvoering

Het zit ‘m in het internet. Nee het zit erin dat je de boel iedere seconde kunt aanpassen. Nee, het zit ‘m erin dat de manier waarop wetten worden uitgevoerd de gemiddelde politicus geen snars interesseert. Dat doet iets met onze zorgvuldigheid. Maakte je in de prehistorie een folder, een overheidsfolder met informatie waar minstens een deel van een mensenleven vanaf hing, een folder die zeker twee jaar mee moest, misschien wel vier jaar tot een nieuw kabinet de boel ging veranderen, een folder die in honderdduizendvoud gedrukt ging worden bij een echte drukker op echt papier, dan controleerde je de boel wel duizend keer en ook een batterij juristen pluisde alle letters na en jan-en-alleman liet je die concept-folder lezen op begrijpelijkheid omdat je geen zin had om honderdduizend of een miljoen folders terug te halen vanwege onoplettendheid, om nog maar niet te spreken van de vermorste belastingcenten en de juridische rechten die burgers aan de fouten ontleenden.

Dat gebeurt niet meer. Iemand kwakt wat op een website en omdat ambtenaren en politici, anders dan supermarkteigenaren, nooit hun eigen producten vreten, leiden fouten er een eigen leven. We hadden alles twintig keer nagekeken. Je kon vanaf zes maanden voor de vergunning verliep de aanvraag voor een nieuwe starten. Het stond er echt. We deden alles precies zoals op de overheidswebsite stond, we checkten iedere stap vier keer, want wij kennen onze overheidspappenheimers inmiddels. Op iedere hoek ligt een bananenschil, alleen dat uitglijden komt een paar weken later. We drukten op de knop ‘indienen’. Vlot kreeg Z een brief. Er stond geen onderwerp bij, maar het had alle schijn van een standaard ontvangstbevestiging. Toen volgde er dat zinnetje dat voor niemands bloeddruk goed is. ‘De startdatum van de beslistermijn is gebaseerd op de datum waarop ik uw aanvraag heb ontvangen, tenzij u uw aanvraag te vroeg of te laat hebt ingediend.’ Tenzij? Ze konden toch zo zien dat alles keurig binnen de zes maanden viel? Niks te vroeg, niks te laat. Waarom schreven ze dat niet? Er volgden twee blokjes tekst onder de kopjes: ‘Wanneer is uw aanvraag te vroeg ingediend?’ ‘Wanneer is uw aanvraag te laat ingediend?’ Onder het eerste kopje: ‘Op grond van artikel 40 […] kan uw aanvraag niet eerder worden ingediend dan vier weken voordat de geldigheidsduur van de vergunning afloopt.’

Vier weken? Zes maanden!

Ik had er de eerste dagen geen trek in, je kunt niet van de burger verlangen dat ie achter iedere gekkigheid van de overheid gaat aanbellen. Maar omdat negeren nooit leidt tot verdwijnen belde ik vandaag toch. Vijftien wachtenden voor me, maar het liep vlot terug, ik kreeg iemand aan de lijn, ik was halverwege mijn tweede zin toen de verbinding ophield. Ik belde opnieuw, weer vijftien wachtenden, weer vlot terug naar acht, naar drie. Ik legde uit. Vier weken in de brief. Zes maanden op de website. Ik had het voor mijn neus, ik lepelde het adres van de webpagina op. Ja, zei een aardige mevrouw, ik zie het ook. Maar, zei ze, omdat het hier niet ging om een gewone verlenging, maar om een wijziging van de vergunning… Ik klikte door naar die andere vergunning, ik was niet gek. Zij deed het zelfde, ook daar zes maanden. Ik zie het, zei ze. Dat moet communicatie aanpassen naar vier weken, ik ga het ze vragen. Luchtig zei ze het. Nergens schaamrood. Ik zei: maar nu onze zaak. Deze aanvraag wordt toch niet in de prullenbak gegooid? Niet ‘daaag 161 euro’? (Want dat stond in de brief: ‘Een te vroeg ingediende aanvraag wordt in beginsel afgewezen.’ Gevolgd door: ‘Maar uw aanvraag zal in behandeling worden genomen, tenzij de behandelend medewerker u anders bericht.’ Afwijzen, maar, tenzij. Wat stond hier? En dan ging het verder met het kopje Wanneer is uw aanvraag te laat ingediend?) Ik vroeg het twee keer. Ik moest het zeker weten. Ik maakte schermprintjes van de pagina’s waarop die zes maanden stonden. Ik vertrouwde het pas als in de zomer de boel daadwerkelijk zonder gezeur werd afgehandeld. De brief ging in de map ‘onbegrijpelijke, gekmakende, onjuiste communicatie’, alle post van Z gaat in die map, het is een dikke map, ik zou willen dat het anders was, maar het mapje ‘fijne post’ wacht nog op de eerste brief. Iedere politicus die wil snappen waarom het vertrouwen van de burger afneemt: hierom. (Komt u de map rustig bekijken, het is ten slotte uw eigen – onder uw verantwoordelijkheid verstuurde – post.)

Brood

Z bracht injera, brood uit het oosten van Afrika in de vorm van dikke pannenkoeken die zij zelf bakt. Haar wangen waren koud, de winter sloeg uit haar warmste winterjas. Ze had twee keer de bel ingedrukt. Ze hoefde geen thee, niks te eten, ze had al gegeten na een dag school, ze moest weer verder, het was al bijna zeven uur, nog even sporten in de sportschool, de beenoefeningen van Eddy, de beste fysiotherapeut van Nederland, de andere oefeningen om het lijf soepel houden. ‘Ah,’ zei R toen ik de injera op de keukentafel legde, ‘een groot geschenk.’ Ik keek hem aan. ‘Brood is traditioneel een belangrijk cadeau.’ Handig zo’n dominee. Maar inderdaad, het brood en bovenal de gever waren een groot geschenk.

Grote, kleine wereld

De coördinator op de school van Z zei: er zijn mensen die de halve wereld over reizen om andere culturen te ontdekken. Zij hoefde nergens heen, op deze school trokken alle culturen aan haar voorbij, ze kon geen mooiere baan bedenken. Ik snapte haar.

Ik bleek vroeger iedere dag langs het geboortehuis van haar man gefietst te hebben. Sterker nog: ik kon de naam van zijn broer die iedere dag op hetzelfde tijdstip heel hard bij ons over de dijk fietste en daarbij met veel geluid in- en uitademde zo oplepelen. Ze kende mijn achternaam in combinatie met een boerderij waar haar man als kind speelde. Gelet op de leeftijd van haar man vermoedde ik dat het om de boerderij van mijn oom en tante een dorp verderop ging. Met oudere nichten en neven. Dat bleek te kloppen. We zagen elkaar vandaag weer. Ze had navraag gedaan. Ja, haar man speelde op die andere boerderij. Maar een jongere zus kende onze boerderij wel degelijk. Ik deed ook navraag. ‘Ja,’ schreef mijn een na oudste zus, ‘rood haar, lekker anders.’ Mijn oudste zus herinnerde zich alleen die hardfietsende broer: ‘Op de schommel en op de fiets.’ Ja, er stond een hoge schommel midden in de tuin, nu zag ik ‘m ook weer.

De Ramp

Herman van der Zandt presenteerde op 1 februari de herdenking van de Watersnoodramp. 65 jaar geleden, zei hij. Mijn ouders, twintig en zesentwintig jaar oud, waren net een maand getrouwd. Er was iemand over de dijk gekomen op een fiets, die had op de deur gebonsd, of op de ramen, geroepen dat het water eraan kwam. Het was midden in de nacht. Mijn oom en tante woonden in een houten huis op de tuin en waadden door het ijskoude, wassende water naar de boerderij, hooguit veertig meter. Ze konden allebei niet zwemmen. Mijn tante struikelde nog. Ze was zwanger. Mijn ouders stopten haar in hun nog warme bed in de opkamer. Er zal in de schuur vee zijn losgemaakt, de dijk opgejaagd. Mijn vader heeft één keer iets gezegd over de dieren die jankten. Voor mij was de muur in de gang de watersnoodramp. Iedere dag brokkelde er gruis van de onderste meter stuc. Je kon de stofzuigermond erop zetten, het zout stopte nooit mer werken, volgende dag nieuw gruis. In de paperassen van mijn vader vond ik het begin van een briefje naar iemand die in een krant over de watersnood had geschreven. Zijn handschrift was al bibberig. Misschien herdachten we toen zestig jaar geleden. Mijn vader schreef: ‘De oorlog was erg, maar de Ramp verlaat een mens nooit.’ Ik zou dingen willen vragen, maar mijn ouders leven niet meer. Wat ik me vooral afvroeg toen Herman van der Zandt die 65 jaar noemde: zouden we, als onze ouders nog geleefd hadden, iets gevierd hebben afgelopen december?

Klusjes

  1. Ik schreef een kort verhaal waarvan ik wist dat ik het nooit zou publiceren zolang mensen de werkelijkheid voor fictie houden en fictie voor de werkelijkheid.
  2. Ik belde met een crowdfundplatform omdat ik graag wilde investeren in de nieuwe kaasmakerij van de familie Ten Dam maar het geld niet op mijn betaalrekening had staan. (Ik denk dat ik met weinig geld op mijn rekening de schade beperk houd als iemand mij met geweld mijn pas en pincode aftroggelt; overigens een theorie die ik graag onbewezen laat.) Omdat het net na drie uur ’s middags was zou de geldverhuizing van bank A naar bank B pas na de nacht plaatsvinden en dan zou het misschien te laat zijn, ik zag op de site de crowdfundactie vlot vollopen. Een aardige jonge vrouw, type bevlogen student met hart voor een duurzame toekomst, zei dat ik niet per se direct met iDeal hoefde te betalen, maar dat ik ook voor een bankoverschrijving kon kiezen morgen of overmorgen.
  3. Ik stond aan de voordeur een jonge vrouw te woord. Ze had een linnen tasje van Das Magasin over haar schouder en een iPad in haar hand en ze kwam namens de gemeente: type student die moet bijverdienen maar geen vuile handen wil maken. Er was al eens een warmtefoto van ons huis gemaakt (dat kan iedereen doen zonder toestemming) waarna we advies konden krijgen over energiebesparing, nu konden we nog een persoonlijk advies krijgen van een adviseur. De adviseur heet Shelley en komt volgende week langs. Ze heeft forensische criminologie gestudeerd, lees ik op internet.
  4. Ik liep tussen de groentevrienden en AH even binnen bij de Hubo-mannen omdat ik op zo’n met de wind meebewegend reclamebord las dat ze twintig procent korting geven op binnendeuren. Ik kreeg twee brochures mee en verdiepte me in de binnendeurenwereld. Compleet afgelakt leek me wel wat.
  5. Ik fotografeerde tien minuten nadat 1 februari was begonnen de meterstanden. We hadden de afgelopen maand 197 kubieke meter gas onder de Groningers weggeslurpt, minder dan een jaar geleden, minder ook dan in december, maar dat zegt niks. Over de 200 kilowattuur stroom maakte ik me zorgen. In december had ik nog een verklaring voor het ook toen al bovengemiddelde verbruik: er had een dag een elektrisch kacheltje geloeid vanwege een kapotte ketel, we waren veel thuis geweest, we hadden gasten. Voor deze maand tastte ik in het duister. Verbruikte de ketel na de reparatie meer stroom? Kon de kerstverlichting die nog zeker tot half januari had gebrand de oorzaak zijn? Hadden we bovengemiddeld veel ovenschotels gegeten?