Z bracht injera, brood uit het oosten van Afrika in de vorm van dikke pannenkoeken die zij zelf bakt. Haar wangen waren koud, de winter sloeg uit haar warmste winterjas. Ze had twee keer de bel ingedrukt. Ze hoefde geen thee, niks te eten, ze had al gegeten na een dag school, ze moest weer verder, het was al bijna zeven uur, nog even sporten in de sportschool, de beenoefeningen van Eddy, de beste fysiotherapeut van Nederland, de andere oefeningen om het lijf soepel houden. ‘Ah,’ zei R toen ik de injera op de keukentafel legde, ‘een groot geschenk.’ Ik keek hem aan. ‘Brood is traditioneel een belangrijk cadeau.’ Handig zo’n dominee. Maar inderdaad, het brood en bovenal de gever waren een groot geschenk.