Ik begreep de ontslagen FBI-directeur Comey onmiddellijk toen hij uitlegde hoe hij al zijn concentratie had gebruikt om direct na afloop van de ontmoetingen met Trump zo precies mogelijk op te schrijven wat er was gezegd. Een paar Republikeinse senatoren van de onderzoekscommissie probeerden het nog. Waarom had Comey niet tegen de president gezegd dat hij een ongelikte beer was? Zij hadden duidelijk hun geheugen nooit onderzocht. Het is het een of het ander: óf gevat zijn in het gesprek, óf alle energie op de registratie. Comey had voor de nauwgezette weergave gekozen. Ik had met een tussenpoze van een paar dagen geschreven over mijn toneeldebuut: de ontmoeting met een onbekende. Vandaag kreeg ik een link naar de ongesneden registratie. Ik keek met stijgende verbazing. Het was helemaal niet mijn broek die ik als laatste uittrok, dat waren mijn sokken. Vervolgens waren we niet – met onze knieën tegen elkaar, zij vooruit, ik achteruit – naar links gelopen. Het was precies omgekeerd. Zij had haar rechterbeen áchteruit gezet en ik was meegegaan, vooruit, en al stappend waren we réchts op het podium terecht gekomen. Het klopte dat ik haar benen had vastgepakt, maar ik had niet één keer, maar meerdere keren mijn balans moeten hervinden door mijn voeten te verzetten om haar niet te laten vallen. En ik droeg haar niet bijna een halve minuut recht voor me, nee, haar hoofd was lang naast mijn schouder en pas helemaal op het eind was er iets van een moeder-kindhouding. Zodra tijd greep krijgt op de herinnering is er geen houden aan. ‘The truth, the truth and nothing but the truth, so help me God’, wat heeft het voor zin mensen dit te laten beloven, gegeven het geheugen dat – met reden – aan de lopende band zijn eigen werkelijkheid maakt? Kwam volgend jaar naar aanleiding van mijn debuut de onvermijdelijk vraag naar autobiografische elementen, dan kon ik met de hand op mijn hart zeggen: ‘Niets.’ ‘Maar..,’ zou de interviewer aandringen. Dan zou ik, vrij naar Connie Palmen, zeggen: ‘Vooruit, de emotie is autobiografisch.’
Auteur: admin
Fleurig
Nu de tuinmannen het grote werk hadden gedaan, kon ik aan de slag met het kleine. Vegen, de afgeknipte druivenranken in de container doen, mos en klein onkruid tussen de tegels weg schrapen, wel voorzichtig, want de gehoornde klaverzuring met zijn roodbruine klavertje-vierachtige blad en een piepklein geel bloempje moet juist blijven. De grote tegels liggen na tien jaar niet meer helemaal vlak, kleine hoogteverschillen. Die gehoornde klaverzuring maskeert in al zijn kleinheid de onregelmatigheden en verzacht de stenigheid. Ook de potten moesten nodig van nieuw leven worden voorzien. Gelukkig had Albert Heijn voor de Pinksteren Franse geraniums in de aanbieding: drie voor 5 euro, geen idee of dat veel of weinig was. Eenvoudig was het wel: ik vond ze mooi, geen tuincentrumkeuzestress van honderd andere mooie planten, naar huis lopen, klaar. Ik pakte een tray van zes en selecteerde paarse, roze, lichtroze, rode, roodroze, witroze, witpaarse. In een boodschappentas zette ik er nog drie. ‘Gaat u een tuincentrum beginnen?’ Het meisje bij de Klantenservicekassa glimlachte. Ik drenkte de negen een nacht in water. De dag voor Pinksteren was een prachtige dag. In een van de potten met daarin vorig jaar dahlia’s was geen knol meer te vinden, hoe ik ook schepte met mijn handen; in een andere pot heel veel knollen, maar erg nat, eentje zelfs helemaal glazig en papperig. Ik trok onkruid en vooral veel peterselie – vorig jaar gezaaid – uit de bovenlaag, gooide de papperige knollentros weg, maakte de aarde los, woelde ze om, vulde aan met nieuwe aarde, mengde er mestkorrels door en zette de geraniums in de potten. Iets schuin, naar buiten toe, dat moet ik een keer gezien hebben in een tuinprogramma, oogt mooier en voller. De bak met de vlinderstruik versierde ik met een een rode en roze geranium, het paars van een campanula die zich vanzelf had uitgezaaid en het roodbruin van een eveneens vanzelf uitgezaaide heuchera. Er zit weer iets raars in de vlinderstruik, beestjes, het blad lijdt. Omdat AH zondag dicht zou zijn en de karren met Franse geraniums nog best vol waren, gokte ik zaterdagavond op afprijzing. Maar nee. Ik kocht nog zes planten, drenkte die weer een nacht en zette die zondag in potten. Tweede Pinksterdag waren de geraniums niet fris meer, maar nog geen teken van korting. Ik begreep niks van het kapitalisme. Dinsdag zaten er 35%-kortingsstickers op de bloemenkarren, maar toen had ik er geen zin meer in. Woensdag stonden bij de achterste kassa nieuwe karren met gewone geraniums fris en vers klaar. De op een haar na dode Franse geraniums gingen per drie weg voor 1,50 euro. Ondanks de slogan ‘weggooien is zonde’ ging er veel weggegooid worden. Ik zocht de zes minst zielige uit. Die staan zich nu vol te zuigen.
Zout
Zout, zei de arts van het Erasmus MC, is het nieuwe roken. Ersin Kiris van de Keuringsdienst van Waarde en deze weken van het programma Broodje Gezond liep dapper naast de arts met in zijn hand aan een hengsel iets wat leek op een grote thermosfles. Het is nog warm, zei Ersin, en overhandigde zijn urine, anderhalve liter, verzameling van een etmaal. We hebben twee gram zout per dag nodig. Meer is schadelijk. Dat de richtlijn maximaal zes gram is, komt omdat die ‘haalbaar’ wordt geacht. Simpel gezegd: we eten gemiddeld tien gram; horen we dat we maar twee gram mogen, dan geeft de gemiddelde mens het direct op, voor zes gram willen we nog wel een poging wagen. Ersin zei dat we met die zes gram ‘nog worden gematst’. Er was een heldere animatie. Teveel zout zet ons lijf in de overdrive, in de nieren is het als een gloeiende kool in je handpalm, weg ermee of het lichaamsdeel verschroeid waar je bij staat. Om de nieren te helpen gaat het hart harder pompen. Schade overal, in de bloedvaten, bij het hart, in de nieren. ‘Maar je merkt het pas als de boel al onherstelbaar beschadigd is en je nieren nog maar twintig procent werken,’ zei de arts. Hij liet een aangetaste nier zien: een verschrompeld, pokdalig stuk ruimtepuin. Ersin is een jonge vent, zijn bloeddruk was 140 over 90. Zijn eten van een hele week stond op een grote tafel. Een deskundige van de Nierstichting berekende dat hij 128 gram zout binnen had gekregen, 18 gram per dag. ‘Eigenlijk drie keer te veel,’ zei ze. Niks eigenlijk. Achthonderd procent teveel, negen keer meer dan nodig. Ondertussen was de urine geanalyseerd. De arts zag zelden mensen met zoveel zout in hun urine: 15 gram. ‘Als je zo door gaat, zien we je hier over een paar jaar weer, maar dan voor een niertransplantatie of dialyse.’ Ersin mokte. Hij was al gestopt met suiker, moest hij nu ook zijn geliefde zout opgeven? Ja, zei de arts. Even later liep Ersin in een supermarkt. Hij vond het maar moeilijk. Een mevrouw van de Consumentenbond bevestigde hem hier in. Al die etiketten lezen, dat was ondoenlijk. Je kon natuurlijk direct van de groente- en fruitafdeling, en vooruit: een volkoren brood en een pak melk, naar de kassa lopen, maar Ersin is niet dom, die weet ook wel dat zijn kijkers op zo’n simpel advies niet zitten te wachten. De industrie moest het gaan oplossen. Dat er iets pijnlijks in het leven zelf zit, stelde Arnon Grunberg in de Groene Amsterdammer van 25 mei, zien we niet graag onder ogen. ‘Er zijn slechts misstanden en rampen en wat die misstanden en rampen gemeen hebben, behalve dat er slachtoffers te betreuren waren, is dat ze voorkomen hadden kunnen worden. […] Zij die falen kunnen ter verantwoording worden geroepen. Op hen kan onze woede zich richten…’ Met een pizza Casa di Mama Speciale in je buik boos zijn op Dr. Oetker, zoiets. Ik voorspel dat een nieuwe donorwet de vraag naar donornieren niet zal gaan bijhouden.
Drinken
Andere tuinen hebben hoge bomen, wij hebben water. De merels drinken het liefst aan tafel, uit de schotel. De houtduif loopt over de tegels naar de rand van de vijver. Ik zit op nog geen meter. Hij steekt zijn snavel door de gaten van de brug, maar het water staat laag, daarom doet hij een paar passen opzij, tussen de potten door, waar geen brug is, waar hij dieper kan bukken. Ik zie ‘m slikken. Vandaag dipt ook een ekster zijn snavel. Wandelt dan over de brug, over de tegels, ik zit inmiddels op het terras, buig voorover, hij hipt de traptrede op, dan nog een en nog een, als een mens wandelt hij omhoog, lijkt even mijn kant op te komen, dan toch een vleugelslag, naar de rand van de schutting en aan de andere kant er weer af, het terras van de buurman op. De vrouwtjesmerel op de schuttingrand zingt of roept heel hard, de ekster gaat op drie meter afstand zitten. De mannetjesmerel in een boom twee tuinen verder beantwoordt het geroep al even luid, het vrouwtje slaat haar vleugels uit, vliegt over onze tuin heen, de ekster gaat in dezelfde richting, mannetjesmerel volgt. Dat allemaal in een fractie van een seconde. De twee tortels die ook vaak uit de vijver drinken, wandelen over het dak van buurmans schuur. Ze houden hun snavels even tegen elkaar, vliegen dan naar de bitumen daken van de achterburen, die het spiegelbeeld zijn van de onze. Net als de kauwen wandelen ze daar graag. Als ik in bed lig hoor ik ze soms lopen.
Druif
Vorig jaar twee trossen witte druiven. Nu tel ik er meer dan ik vingers heb. In aanzet nog, de vruchtjes zijn tien keer kleiner dan een speldenknop. Gesnoeid heb ik deze winter niet. Het blad is overdadig, iedere dag nieuwe, langere ranken. De schemer valt. Niemand meer buiten. Of net zo stil als ik. Ik doe de lampjes aan die de tuinman van tien jaar geleden heeft aangelegd, licht van onderaf. Eerder vandaag badderden de merels op tafel. Het mannetje in de schotel, het vrouwtje in de grijze teil, waarin ik ’s avonds de petunia’s laat drinken. De petunia’s kochten we maandag bij Albert Heijn (van 8 voor 5 euro), ze hangen aan de pergola, één violette met paarse harten, één fuchsiaroze met witte randjes. Dat wassen gaat zo. De merel duwt de snavel in het water en trilt ondertussen met de licht gespreide vleugels. Water spat op. Met de snavel pikt de merel links en rechts in zijn nekveren. Deze handelingen wordt zeker tien keer herhaald, of twintig. Dan vliegt de merel een stukje naar ergens anders: op de tafel, de rand van de schutting. Daar schudt en trilt hij opnieuw met de vleugels, tot het genoeg is. Afdrogen, vermoed ik. Ik knip de weelderige druif. Wil ik straks vruchten, moet ik nu streng zijn. Alleen de ranken waarin de belofte van een tros zich openbaart, blijven, de naastgelegen scheuten, meestal dunner, gaan. Uit de behouden ranken knip ik de lange top, één, hooguit twee trosaanzetten blijven. Geen energie verloren laten gaan naar onrendabele delen. Dan wordt het te donker. Uit de yucca – palmlelie – doemt een stevige stengel op, dik van de bloemen die eruit willen barsten, maar nog niet mogen. Vorig jaar was er niks, geen stengel met witte bloemen, het jaar daarvoor maar liefst twee. De kop van de stengel is naar beneden gekruld, als een wandelstok.
Gewone mensen (3)
Zondag. We zijn losser, we hebben er allemaal een ontmoeting in de grote zaal voor publiek opzitten. We kennen de routes backstage. Ontspannen gaan we in een grote kring op de witte dansvloer zitten. Voor nestor Jan, ik schat hem meer dan tachtig, wordt een stoel gehaald. Nieuwe scripten worden uitgedeeld. Ondanks het verbod doen flarden van wat er gisteren aan de andere kant van het doek is gebeurd de ronde. Van Earl – twee keer mijn lengte, drie keer mijn borstkas, vier keer mijn biceps – vermoedden we het gisteren al in de black box, waar we wachtten tot het onze beurt was. ‘Natuurlijk,’ zei Earl, ‘laten ze mij dit doen, ik wil morgen wel eens zien of ze het aan een vrouw durven geven, of aan een kleine man.’ We hadden de boom en de eekhoorn geoefend. Eén van de twee was een boom, de ander klom in en rondom de ander, zonder dat zijn voeten de vloer raakten. Van R die alles had gezien begreep ik dat Earls tegenspeler een bloedmooie vrouw was, dat er kledingstukken uit waren gegaan. Ik lees mijn script. Ik zal het podium oplopen, mijn tegenspeler ook, in het midden zullen we elkaar ontmoeten, zo dichtbij dat onze knieën elkaar kunnen raken. Dan zullen we onze knieën buigen en die aanraking drie seconden vasthouden, vervolgens doen we een stap naar achter. Dan kleden we ons uit. In ieder geval schoenen en sokken. Verder naar believen. Ondergoed blijft aan. Ben ik daarmee klaar, dan zeg ik Yes, de ander ook. We zetten weer een stap naar voren, opnieuw de knieën tegen elkaar. Dan gaan we lopen, zonder dat de knieën losraken. We mogen elkaars armen of ruggen beetpakken. Op een andere plek op het podium laten we elkaar weer los, waarna, zonder dit te bespreken, de één in en rondom de ander zal gaan klimmen, een minuut lang. De slotpose houden we 20 seconden vast. Dan zet de drager de klimmer neer. Vervolgens loop ik naar de kleren van de ander en help die met aankleden. Is ieder weer aangekleed, noem ik mijn naam, de ander ook, als teken van voorstellen en gaan we allebei aan onze eigen kant het podium af. Gedurende de hele ontmoeting kijken we elkaar in de ogen, voor zover mogelijk. Ik ben nummer zestien en mag de eerste drie ontmoetingen in de zaal zien. De opening is sterk, ik voel wat het doet, wat het kan doen. In de black box is de concentratie groter dan gisteren. Als de box bijna leeg is, na mij nog twee, alle anderen zitten inmiddels in het publiek, wacht ik tot het licht van oranje naar groen gaat, neem dan plaats op het kruis. Mijn hart klopt rechts in mijn hals. Ik hoor een Yes, teken om op te gaan. Ik heb, anders dan gisteren, geen enkele verwachting over wie de ander zal zijn. Ik zet mijn passen traag vanachter het doek, maak de bocht, kijk, en zie een oudere vrouw. Niet groot, niet klein, zeker zeventig, vierenzeventig kan evengoed, een mooi, lief gezicht, een lijf waarin de jaren kwetsbare strepen hebben getrokken. Ik glimlach. Zij ook. Traag lopen we naar elkaar toe, de ogen in de ogen van de ander, vol vertrouwen. Ze heeft, net als ik, geen haast. Onze knieën kussen elkaar. Een stap naar achteren. Ze kruist haar armen, pakt met haar handen de zoom van haar bloes. Ik kruis mijn armen ook, al trek ik normaal nooit zo een shirt uit. De bloes gaat over haar hoofd, haar huid is gebruind, haar bh huidkleurig. Voor ze de bloes op de grond legt, draait ze de binnenstebuiten gekeerde bloes weer goed. Ik doe precies hetzelfde met mijn shirt. Zij begint haar ketting af te doen, ik duw een gymp van mijn voet, zij maakt haar horloge los, ik onttrek een sok, zij doet een open schoen uit, ik duw de andere gymp uit, mijn sok gaat gelijk uit met haar andere schoen. Tot slot zet ze haar bril af, ik doe mijn broek uit. Ze zegt Yes. Ondergoed met lange broek tegenover ondergoed met hempje. Weer de kussende knieën, ik geef haar het initiatief, zij is de oudere, zij zet een stap voorwaarts, natuurlijk, ik ben jonger, ik kan moeiteloos achteruit lopen, we houden elkaars onderarmen vast, dansen naar een andere plek. Zonder haar bril kan ik haar ogen beter zien. Grijsblauw, lachende ogen, zoals haar hele gezicht vol vertrouwen is. Dan staan we stil en laten we elkaar los. Ze is iets groter dan ik, slank. Ze zegt: ik kan niet tillen. Ik laat mijn oogleden langzaam zakken, ten teken van ja, knik, zeg zachtjes: ik wel. Ze geeft haar linkerbeen, die neem ik in mijn rechterhand, ze hupt en zwaait haar rechterbeen naar mijn middel. Twee benen in mijn handen, een reflex verplaatst mijn linkerbeen, zoeken naar evenwicht, haar voeten zullen niet de grond raken, ik schud even, om haar hoger te krijgen, mijn benen licht gebogen, de billen naar achteren, haar hoofd iets boven de mijne nu, ze is niet bang, ze houdt me goed vast met haar armen om mijn hals, haar handen op mijn schouders. Haar hoofd is nu heel dichtbij, ik krijg mijn ogen niet meer scherp, haar gezicht zweeft. Dan begint ze te draaien, over mijn linkerheup, ik draai mijn armen mee, maar overpakken, zoals Franck deed in de workshop – hij de boom en ik de eekhoorn – kan ik niet. Ze begrijpt het en draait weer langzaam terug. Met haar weer voor me, en haar sterke benen strak om de mijne gewikkeld, zodat ze een deel van haar gewicht zelf draagt, blijf ik roerloos staan, onze ogen zwemmen in elkaar, we zijn bereid alles voor elkaar te doen. Dan ontspannen haar benen, ik zet haar voorzichtig neer. Onze ogen wijken niet. Ze loopt naar mijn kleren, pakt mijn zwarte shirt met daarop de knalgele letters MENS en reikt me die aan. Ik besluit het shirt niet aan te pakken, maar duw mijn hoofd licht naar voren, mijn armen los langs mijn lijf. Ze begrijpt het onmiddellijk, natuurlijk, zoekt de halsopening, duwt die voorzichtig over mijn hoofd, ik bied haar mijn linkerarm, dan mijn rechter, kindje op de commode. Als het op de broek, sokken en schoenen aankomt, leg ik mijn handen op haar schouders. Daarna loop ik naar haar kleren, eerst de ketting, ze biedt haar hals, dan het horloge, ze steekt haar linkerarm naar voren, ik kies een gaatje, duw het uiteinde van de leren band door het passantje. Als we beiden zijn aangekleed omhelst ze me. We noemen onze namen.
Gewone mensen (2)
Vier uur. Buitenshuis was de wereld een bakoven. Ik liep heel langzaam, ook al had ik een schoon shirt bij me voor straks op het podium. In de metro was het relatief oké, helemaal toen die onder de grond ging, al hield ik de knul die op de deuren bonkte toen die allang dicht waren en die zijn shirt uittrok en daar heftig mee begon te wapperen om hem weer aan te trekken, vervolgens rusteloos op te staan, weer te gaan zitten, onrustig in zich zelf te praten, vanuit mijn ooghoeken scherp in de gaten. In de stad stak ik de tramrails over, nu niet langs de hete gebouwen lopen, maar langs het water, scheelt een paar graden. De ragfijne rode en gele haartjes op de koppen van twee meerkoeten verrieden hun pubertijd, nog even en hun koppen zouden zo glad en glanzend zijn als die van hun ouders. Ik nam de artiesteningang. Binnen was het aangenaam. Met achttien mensen liepen we twee trappen op, achter de regisseur aan, apart trappenstelsel, weg van het publiek. Ook achter het podium waren twee gangenstelsels, het linker was voor ons, rechts voor de andere groep, die we onder geen beding mochten zien. Op het podium in een zaal die zich pas over drie uur zou vullen, kregen we ons script. We mochten elkaars script niet kennen. Morgen kon dat andere script het onze zijn. Een ontmoeting met een onbekende lijkt zo makkelijk, maar achter de gordijnen van het theater was niks wat het leek.