Politiek

‘Kijk,’ zegt Z die met haar blauwe mondkapje rechts op de achterbank zit terwijl ik met mijn zwarte stoffen mondkapje het stuur vasthoud en een vrachtwagen inhaal, ‘in België krijg je tien, twintig euro per week als je een uitkering hebt en ook vrijwilligerswerk doet. Dat is goed. Je wil misschien daar iets kopen, iets drinken. Of je koopt iets, een vest of handschoenen voor dat vrijwilligerswerk. Maar in Nederland moet alles gratis.’ Ik knik, kijk in mijn achteruitkijkspiegel. Een week geleden vroeg Z welke partijen goed zijn om op te stemmen. Ze mag voor de tweede keer stemmen. Ze heeft via via een appje gekregen van een jonge vrouw die de Tweede Kamer in wil, een dochter van ouders die in hetzelfde land zijn geboren als Z, de jonge vrouw is nu raadslid in Den Haag.

‘In Israel,’ gaat Z verder, ‘krijg je als vluchteling niks, geen inburgering, geen uitkering, het land is hard, maar je mag wel direct werken. Dat is ook goed.’ Ze kent mensen die het op die manier deden, die met alleen werken goed Hebreeuws hebben leren spreken. Ook Duitsland pakt het volgens haar beter aan als het om werken gaat. Werken en leren. Zij weet het van haar broer die daar woont, ik weet het van vrienden in München, hun zoon volgt een beroepsopleiding en alle werkgevers werken hier verplicht aan mee. Geen gedoe zoals in Nederland met zelf stages zoeken en die niet vinden, nee, gegarandeerde plekken waar jongeren hun beroepsopleiding in combinatie met school kunnen voltooien. De samenleving zorgt via het onderwijs voor nieuwe werknemers, de Duitse bedrijven dragen hun steentje bij, geen gezeur zoals in Nederland van bedrijven die zeggen dat scholen geen goede vakmensen afleveren. ‘Maar Nederland,’ zegt Z, ‘is wachten, wachten, wachten. Eerst naar school voor inburgering, en dat duurt soms heel lang, niet iedereen is goed in school.’ Ze vertelt over mensen die ze kent, die in deze tijd inburgering doen, die niet naar school kunnen, die alles via Zoom moeten doen. ‘Sommige mensen zijn gewoon beter in werken,’ besluit ze, ‘en als je werkt praat je met andere mensen en leer je misschien wel veel sneller de taal.’ Ik knik opnieuw. Z is aan het werk, het is nog zonder salaris, nog om te kijken, te proberen, wat kan, wat niet kan met haar been, haar heup, maar haar Nederlands vliegt vooruit, en vooral ook haar assertiviteit. Als dingen raar lopen met de gemeente, zeggen collega’s: doe dit, doe dat, je moet dit niet pikken. Er rollen veel nieuwe onderwerpen in onze gesprekken.

‘Werken is goed toch,’ gaat Z op de achterbank verder terwijl ik rustig rechts kan blijven rijden. Links zijn de mensen vandaag wat gejaagd, rechts rijden de vrachtwagens bijna allemaal tegen de honderd. ‘Je moet ’s avonds nadenken. Heb ik brood in huis om mee naar mijn werk te nemen de volgende dag, je moet op tijd slapen, je hebt geen tijd voor Facebook of televisie, je moet op tijd wakker worden, je bent ’s avonds moe. Je hebt geen tijd om na te denken, om raar te worden in je hoofd, of om naar de winkels te lopen en zomaar iets te kopen, of om in bed te blijven liggen. Thuis zitten is slecht. Ik snap niet waarom Nederland zo moeilijk doet over werk.’

Ik kijk opnieuw in de achteruitkijkspiegel en zeg: ‘Je kunt zo de politiek in.’

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.