De compostwormen hebben de winterse kou goed doorstaan. Ze zijn dik, hebben de kleur van een darm die net gevuld is door een worstenmaker, zijn met veel en kronkelen actief. Ik kan denken dat het aan mijn inspanningen ligt – toen de herfst koud begon te worden zette ik het wormenhotel in een speciekuip, wikkelde er losjes bubbeltjesplastic omheen en dekte de bovenkant af met een omgekeerde kartonnen doos – maar met deze aantallen kunnen ze elkaar ook goed warm houden vermoed ik. Een paar weken lang, rondom de sneeuw en het ijs, bewogen ze heel traag en heb ik ze met rust gelaten. Nu voer ik ze weer.
Dus staat er op het aanrecht weer een plastic bak. Daarin gooit R zijn bananenschillen en de theebladeren en ik de klokhuizen van de peren, het buitenste blad van een kool, lelijke slablaadjes, de harde kern van witlof, de schillen van twee kilo tuinbonen, afijn, dat werk. Nóóit schillen van mandarijnen, limoenen en citroenen en ook geen restjes peper, ui of knoflook, daar houden wormen niet van, ook nooit bewerkt voedsel. Het duurt een dag of twee, drie voor die bak vol afval zit. In de tv-serie De vuilnisman van Teun van de Keuken zegt iedereen dat afval niet bestaat, afval is grondstof. Ja, dat zou ik ook zeggen als ik er lekker aan kon verdienen door flink te sjoemelen, maar mijn burgemeester die nog niet eens zo heel lang geleden zei dat hij verwachtte dat hij zijn inwoners zou gaan betalen voor hun afval, is nog niet langsgekomen met een zak geld, dus noem ik de bak op het aanrecht gewoon afval.
Ik las ergens dat het composteerproces sneller gaat als wormen zo makkelijk mogelijk tussen alle afval door kunnen kruipen en op zoveel mogelijk plekken hun enzymensporen kunnen achterlaten. Die enzymen maken het voedsel zacht – de wormenmanier van blenderen, wormen hebben immers geen tanden –, en na een paar dagen komen de wormen terug om het smoothie-achtige voedsel te eten. Dus probeer ik niet langer het afval zo klein mogelijk te snijden, maar gooi ik zo’n volle bak gewoon in de keukenmachine.
Voor deze innovatie in het productieproces hoefde ik niet te investeren, want de voorzienigheid zorgde er half augustus 2019 voor dat ik niet de kleinste maar de grootste keukenmachine kocht die er op dat moment met enorme korting te koop was bij Hudson’s Bay, ja dat Canadese warenhuis dat luttele maanden later haar deuren sloot. Als ik de keuze had gehad was ik waarschijnlijk voor de kleinste machine gegaan, maar die was uitverkocht. De middenmaat zou dan een logische keuze zijn, ware het niet dat die zwart was en ik geen zwart blok op het aanrecht wilde. Bleef over de grootste, een chrome met een geweldig krachtige motor en een puike onderste mengkom waarin je een hoeveelheid hummus kunt draaien voor een heel restaurant, of een flinke berg groente- en fruitafval. Moeiteloos vermaalt de machine de schillen en bladeren en harde stukken tot iets dat niet zou misstaan in een Bonduelle blikje Festini, als je tenminste van groenbruin houdt. De voorzienigheid zorgde er vervolgens voor dat ik nog geen maand later een paar wijken verderop bij ene Henk een Tupperware bakje van zijn compost met wormen ophaalde wat de starter werd voor het compostwormenhotel.
Ik heb nu twee keer zo’n Festini-achtige bak aan de wormen gevoerd, met elke keer een laagje karton- of eierdoosnippers en dan weer een laagje droog siergras ertussen. Er verschenen wat vliegjes, iets wat in de zomer ook wel gebeurt. Meer karton, las ik, liefst bruin ribbelkarton van dozen waarin vogelvoer is bezorgd, of een boek, toevoegen voor de beluchting. Ook dat is voorhanden in coronatijd.