Het enige opbeurende dat me bijbleef van David Attenboroughs film A Life on our planet was Costa Rica. Het Midden-Amerikaanse landje was rond 1900 voor driekwart bedekt met tropisch regenwoud en wildernis. Een halve eeuw later was daar nog een kwart van over. Er kwam een president – José Figueres Ferrer – die het leger afschafte (‘Als de Amerikanen ons land willen binnenlopen doen ze dat toch wel’) en het uitgespaarde geld stak in het subsidiëren van landeigenaren die hun land weer ‘wild’ moesten maken. In vijfentwintig jaar tijd, zei sir David, was een kwart van Costa Rica’s ontgonnen grondgebied teruggebracht tot beschermd gebied of nationaal park dat in soortenrijkdom niet onderdeed voor de klassieke tropische bossen. Voor degenen die nu denken dat Costa Rica hierdoor aan de bedelstaf is geraakt: Costa Rica is in Centraal Amerika een eenzaam eiland van welvaart en voorspoed temidden van ellende en burgeroorlogen.
In het rijtje hoopvolle voorbeelden kwam ook ons landje langs met zijn ‘relatively small family owned farms’ met een enorme opbrengst per hectare. We zagen kassen, akkerbouw. Wijselijk had sir David de camera niet gericht op de mestoverschotten, de methaan, ammoniak en stikstof, om nog maar te zwijgen over de 120 miljoen industrieel samengepakte landbouwhuisdieren: die stinkende, sudderende vaatdoek op het aanrecht – of, in de woorden van de WHO, die alarmerende hot spot voor virusuitbraken – waar niemand met macht zijn vingers aan wilde branden.
Als we ergens moesten beginnen, zei Attenborough in een nagesprek met Michael Palin, dan zou hij op zee beginnen. Een wereldwijde afspraak over visserij. Er zijn over de hele wereld kraamkamers, zei sir David, die we inmiddels goed in kaart hebben. Als we die kraamkamers met rust laten, dan planten de vissen, zowel de grote als de kleine, zowel de ernstig bedreigde als de nog niet bedreigde, zich meer dan genoeg voort voor een stabiele visserij- en voedselopbrengst. Dan moesten we wel stoppen met domme visserij: op de verkeerde momenten, op de verkeerde plekken, met de verkeerde middelen – boomkorren, pulsgeluiden.
Omdat dit natuurlijk ver buiten het handelingsperspectief van de verbouwereerde bioscoopbezoeker lag, had sir David voor ons ook een praktische opdracht zodat we niet met lege handen de schemerige herfststraat op hoefden. Verspil niet, zei hij. Geen voedsel, geen materialen, geen brandstof, geen tijd. Daar konden we het mee doen.
Stil liepen R en ik naar de metro, zetten onze mondkapjes op, reisden twee haltes, stapten toen over, allebei een andere kant op. De dag waarop we Attenboroughs A Life on our planet zagen was ook de dag van onze eerste gemondkapte kus. Het was een makkelijk te onthouden verband.