Op de dag dat R de brief ontving die duidelijk moest maken dat zijn werk tot de cruciale, vitale beroepen behoorde – al verklaarde de Protestantse Kerk Nederland die de brief gestuurd had niks anders dat wat iedereen al wist, dat R ambtsdrager was, waarop R, wapperend met de brief, uitriep: ‘Nou, lekker duidelijk’ –, kwam ook het bericht van een mogelijk naderend sterven, waarbij R misschien, mogelijk, indien gewenst en voor zover uitvoerbaar, binnenkort een van zijn cruciale rollen zou moeten vervullen. Al was de grote vraag: hoe? Wilde hij niet alleen vitaal zíjn maar ook blíjven, dan moest hij ieder contact met een mogelijk met corona besmet persoon voorkomen, want anders kon hij linea recta twee weken in quarantaine. En hoe vitaal was je dan nog? R was geen Boris ’thrillseeker’ Johnson.
Een uitvaartondernemer die R goed kent, en die sinds de virusuitbraak voor zaken had gestaan die ze tot voor kort voor ondenkbaar hield, voelde zich het veiligst bij kleine afscheidsvieringen in de open lucht: op een begraafplaats, op een enorm groot grasveld, zoiets.
Moge de zomerse lente nog maar lang aanhouden.