Voor de stamppot met witlof, blauwe kaas, gebakken peer en walnoot had ik aardappelen nodig. Dorées, adviseerde N die op zaterdag altijd bij de groentevrienden werkt, die kookten lekker papperig. Nicola’s leken hem het beste voor het ovengerecht met pompoen waarin de stukken aardappel heel moesten blijven. Ik kocht zes ons Dorées en vier ons Nicola’s.
Ik dacht aan wat de vriend van mijn nichtje vorig weekend zei. Hij werkt bij de aardappelhandel die ik goed ken uit mijn jeugd. Niet dat ik ooit in de enorme opslag- en verpakkingsschuren ben geweest, maar alle vrachtwagens die er aardappels kwamen halen om ze mee te nemen naar allerhande buitenlanden, reden over de dijk voor mijn geboortehuis. Veertig jaar geleden stonden er nog geen bordjes met pijlen in de bermen en regelmatig stopten chauffeurs om vanuit hun hoge cabines aan ons, spelende kinderen, de weg te vragen, en ook al kenden we nog geen Engels of Spaans, we konden ze altijd de goede kant op wijzen.
Die vriend van mijn nichtje had geholpen bij het rooien van aardappelen bij een van de toeleverende boeren. Mijn broer vroeg of het een beetje ging. Nou, zei de vriend. Ze waren met een ploeg van vijftien man en de helft was alleen maar bezig geweest om alle modder en bonken klei van wegen en machines en aardappelen te krijgen. De rest was met dubbele trekkers in de weer geweest om de kiepwagens met meer grond dan aardappelen van het zeiknatte land te krijgen.
Het is toch extreem laat om nu nog aardappelen te rooien?’ vroeg ik. ‘Rond deze tijd,’ zei de vriend, ‘horen we tussen de negentig en honderd procent van alle aardappelen binnen te hebben.’ In werkelijkheid zaten ze op nog geen vijftig procent. Dat was de nieuwe realiteit: geen of te weinig regen als de boel moest groeien, veel te veel als de piepers eruit moesten.