Bij de plas rende een man met een grijze muts en een Adidas sportbroek tot net over zijn knieën op blote voeten over het zand. Toen ik zelf bij het strandje was liep hij het water in. Op de dijk, bij het huis met het zwarte stenen varken op de parkeerplaats had het zwarte konijn, ook van steen of anders van kunststof dat eruitziet als steen, en zeker twee keer zo groot als ik, over ieder oor een kerstmuts. In een hoek van de woonkamer stond een kerstboom met heel veel blauwe mini-lampjes. Ik zag geen ballen. Iets verderop bij het smalle huisje, dat lang te koop heeft gestaan, maar nu alweer een half jaar verkocht is, was nog niks gebeurd. In de berm de resten van een sneeuwpop. In de bocht, bij de boerderij met het kleine bordje ‘scharreleieren te koop’ was een oudere vrouw in de berm bezig met een bezem, ze vulde een grote afvalzak. Naast haar een dreumes, twee, drie jaar, met zijn eigen bezempje. ‘Zo,’ zei de vrouw toen ik binnen gehoorafstand was, ‘wij zullen de troep van andere mensen wel weer opruimen.’ Op het krijtbord voor het café veel soep: erwtensoep, tomatensoep, uiensoep. De man van het strandje fietste langs me heen, onveranderde outfit, aan zijn voeten van die rubberen teenschoenen. Net naast het café staat een boerderette, je kijkt er dwars doorheen, een wijnrode bank van leer of nepleer voor het voorraam, een tafel met vier stoelen van een robuuste houtsoort voor het achterraam, tegen een muur een enorm wandmeubel van hetzelfde robuuste hout. Rondom het huis, direct tegen de gevel, een strook gewassen grindtegels, daaromheen gras. Verder niks, geen boom, geen struik, zelfs geen madeliefje. Naast de boerderette een schuur. Ik denk dat de man die daar meestal rond vier uur met zijn diepladertje met daarop een kraan thuiskomt, alleen woont. Ik zag hem zitten, in het midden van die doorkijkdoos, zijn ene been over het andere, een krant op schoot.