Ik lag in een heel groot bad. De tegels op de muren waren wat op het kleurenpalet van mijn computer mandarijn heet. Een vrolijke boel. Ik vroeg me af of ik bij de receptie – even de trap af – iets moest zeggen. Dat er mensen kwamen voor wie een kamer op de eerste beter zou zijn dan op de tweede, gezien de afwezigheid van een lift. Maar ik was hier ook maar op uitnodiging. Waarom zou er niet aan gedacht zijn? Coen Verbraak tekent in NRC van vandaag in een prachtig interview uit de mond van psychiater Witte Hoogendijk op: ‘We zijn oude opgelapte auto’s, met een alarmsysteem dat veel te vaak en te snel afgaat. Want wij worden allang niet meer bedreigd door roofdieren.’ Daarom loop ik niet druipend de trap af, maar lees ik verder in De ontdekking van de wereld van Clarice Lispector. Soms dwalen mijn gedachten af naar die trap vlak voor onze deur en de receptie direct aan de voet. Hoe laat komen de anderen? Ik meen het geratel van rolkofferwieltjes op tegels te horen. Tot ik besef dat het het verwoede tikken van R is aan de andere kant van de muur – wat de hele week in zijn hoofd is rondgegaan, moet op papier, het liefst voor de feestelijkheden losbarsten. Geen stress, zei ik nog voor ik me terugtrok tussen de mandarijnen muren. Ik zet een potloodstreepje voor Lispectors zin: ‘Jezelf niet kennen is fataal en er is moed voor nodig jezelf niet te kennen.’