‘Je vraagt een boer toch ook niet zijn gewas uit de grond te trekken om te zien of het nog groeit.’ Het is het antwoord van Dean Acheton, de in 1949 net aangetreden Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken op de vraag of hij het beleid gaat herijken. Hans Goslinga tekende de uitspraak op in Trouw van afgelopen zaterdag en ik schrijf ‘m weer over in mijn opschrijfboekje. Omdat er iemand naast me is komen zitten, van wie de jas heel erg naar tabak ruikt, leg ik het boekje op het afvalbakje, dat in de sprinters ook een soort tafeltje is. Ik denk: niet vergeten straks. Als ik net bij mijn vriendin ben, belt de tuinman. Of hij 16 februari kan langskomen om de amberbomen te snoeien. Ik zoek in mijn tas naar mijn agenda en pen, maar die pen vind ik niet en ik denk: die pen zat tussen dat opschrijfboekje op dat afvalbakje annex tafeltje. Ik typ op Google NS Gevonden Voorwerpen, kom bij een formulier, vul dat digitaal in – grijs Moleskine-boekje, paarse pen – en bel ook nog even met een nummer. De trein is nog niet op zijn eindbestemming. Ik raak niet boos over het keuzemenu en ook niet over het volgende keuzemenu en ook niet over de wachtenden voor me, dan krijg ik een mevrouw aan de lijn die vraagt of ik naar de andere kant van het land wil reizen om het boekje op te halen. Bij wijze van spreken. Zij zal me binnen een uur terugbellen. Binnen tien minuten belt ze. De conducteur heeft het boekje gevonden en denkt dat ik het snel terug wil hebben. Misschien heeft hij niet alleen de uitspraak van Dean Acheton gelezen, maar ook die daarboven, van Rosa Brooks, hoogleraar recht aan Georgetown University die op een andere plek in Trouw zei: ‘Het vooruitzicht dat Amerikaanse militaire leiders een presidentieel bevel in de wind slaan, is doodeng, maar het vooruitzicht van militaire gehoorzaamheid op een krankzinnig bevel is dat ook.’ De conducteur komt straks met dezelfde trein weer langs het station waar ik ben uitgestapt. Ik bedank de mevrouw hartelijk. Mijn vriendin vertelt over een vriend die eens een paspoort vond en dat bij de houdster terugbracht. Nu zijn ze getrouwd. Tien minuten voor aankomst van mijn boekje sta ik op het perron. Achter me glijdt de internationale trein uit Frankfurt, grijs met een spitse snuit, die hier niet stopt, hier stoppen alleen sprintertjes. Als mijn trein binnen rijdt speur ik alle deuren af naar een conducteur, helemaal vooraan stapt hij uit het machinistenhokje. Ik ren naar hem toe, zijn hand gaat naar zijn linkerbroekzak. Ik neem het boekje aan, met de paarse pen, het boekje voelt warm, ik bedank hem omstandig – een goed boek zoals ik voorin het boekje onder mijn adresgegevens de vinder beloof, heb ik zo snel niet kunnen scoren –, hij brengt het fluitje alweer naar zijn mond. Ik zwaai nog een keer. Nee, geen huwelijkskandidaat, zeg ik tegen mijn vriendin. Ik laat haar het boekje zien, en de paarse pen, die trouwens van het Nederlands Bijbelgenootschap is. Gesterkt door hoe goed onze wereld werkt, schrijven we verder.