Ik rook iets merkwaardigs, voor mij zat iemand in een dikke zwarte jas met een dikke muts op, voor de zekerheid ging ik iets verderop zitten. Vroeger zou ik zijn blijven zitten. Links van me zei een vrouw tegen de man naast haar die een flesje naar zijn lippen bracht: kijk uit voor je jas, drinken en rijden geeft ellende. Iets later pakte hij een stapel kaartjes uit zijn broekzak. De vrouw zei: straks vallen ze, dan ben je alles kwijt; waarom heb je ook altijd zoveel kaartjes bij je? Ik bestudeerde het gezicht van de man en probeerde te lezen of hij bij de volgende halte zou opstappen, of nog twee uur zou wachten voor hij dat gezanik voorgoed zou verlaten. Bij halte Centrum maakte hij aanstalten, zij zei: is dit echt wel dichtbij alles waar we moeten zijn? Ze deden heel lang over het uitchecken, omdat ze door hun hurken gingen en met hun zonnebrillen op probeerden te kijken wat er op het scherm verscheen en net deden alsof het aan het apparaat lag dat ze niks zagen en toen ook nog hardop ‘Tot ziens’ gingen voorlezen. Het klonk als een bezweringsformule, zoiets als Sesam open u.