Ik hoorde iemand vertellen dat we ons in 2030 nergens meer konden verstoppen. Alles wat meer dan twintig euro kostte, zou dan een mini-computer bevatten. Onze schoenen hielden bij hoe ver we hadden gelopen, onze koelkast gaf een seintje als de melk bijna op was, onze handtas vertelde het als we onze sleutels vergeten waren, onze supermarkt kon met behulp van onze bonuskaart voorspellen op welke partij we donderdag gingen stemmen. Handig voor wie nog geen idee had. Het waren allang niet meer de geheime diensten die het meeste over ons wisten, maar de banken, de supermarkten, de luchtvaartmaatschappijen, de internetbedrijven. Onze privacy stelde nu al weinig voor, zei de man, en in de toekomst helemaal niks meer. Het goede nieuws was dat ook geheime diensten en overheden en bedrijven niks meer verborgen konden houden, zoals geheime gevangenissen bijvoorbeeld, of ontdoken belasting. Want alles lag dankzij diezelfde mini-computers in onze telefoons binnen de kortste keren op straat. De man die het vertelde was een Engelse professor die veel onderzoek had gedaan naar geheime diensten. Kon een geheim nog bestaan in 2030? vroeg hij zich af. De hoofdpersoon in mijn boek maalt er niet om dat de privacy eraan gaat, mensen moeten maar beter opletten, vindt hij, niet met alles te koop lopen. Het draait allemaal om beheersing, is zijn opvatting. Maar dat een geheim binnenkort niet meer kan bestaan, zou hij verontrustend vinden. Misschien moet ik mijn hoofdpersoon dit nieuws voorschotelen, via een krantenbericht, of een televisieprogramma. Of hem naar het congres laten gaan, waar ik het hoorde. Al zou dat ongeloofwaardig zijn, mijn hoofdpersoon bezoekt geen congressen.