Ik liep voor de derde keer in een paar weken door de Gravin Adelastraat. Het was niet wat je van een straat voorstelt, er stonden geen auto’s, het was een binnenstraat in zo’n jaren tachtig wooncomplex, iemand moet ooit hebben gedacht: knus. Ik ging tussen twee blokken wat metalen trappen op, toen over een galerij en tussen twee huizen via een smalle betonnen trap nog een verdieping hoger tot ik uitkwam bij twee voordeuren. Ik belde aan bij de rechtervoordeur, de zwangere dochter deed open, ik kende haar niet van gezicht, maar ik had met haar gemaild, dit moest haar zijn. Er drentelde een klein meisje om haar benen, ik herkende haar van de vorige keer. Haar moeder zei: zeg maar hallo, en het meisje zei: hallo. We liepen de woonkamer in, daar was Maria, de stoffeerder, de grote kussens lagen op elkaar op de salontafel en op de bank lagen de stoelzittingen en ik zag het direct, ik merkte dat ik niet eens verbaasd was. De drie vrouwen, drie generaties, stonden in een halve cirkel rondom de nieuw beklede kussens en stoelzittingen, verwachtingsvol, en ik zei: heel mooi, in een split second dacht ik nog even of het ook zo kon, maar in de volgende split second wist ik dat het niet kon, dus direct daarachter aan zei ik: maar het moet andersom. Dit paars, en ik streek met mijn hand over de grote kussens, en die, en ik wees naar de feestelijk paars beklede zittingen, grijs. De dochter sloeg haar hand voor haar mond. In het Roemeens zei ze iets tegen haar moeder, ik vermoedde het Roemeense woord voor ‘andersom’. Ik zag de borden met warm eten op de tafel, nog voor tweederde vol. Met het rolletje blauwe puinzakken in mijn hand liep ik weer de trap af. Ik had ook niks kunnen zeggen, vijftien jaar geleden had ik dat misschien gedaan, ik kende mensen van wie ik vermoedde dat ze de fout niet zouden hebben durven benoemen, die zouden hebben betaald en met de kussens onder de arm of in zo’n blauwe zak de trap zijn afgelopen. Ik dacht nog een paar keer aan het meisje dat haar handen over het sprookjesachtige paars had laten gaan: een kleine koopvrouw die haar waren vakkundig aanprees. De dochter zei dat ze het in orde ging maken en me zou bellen. Thuis keek ik naar de leunstoel, die ik voor het mooie nog een keertje moest verven en ook de twee stoelen moest ik voor het mooie met de schuurmachine ontdoen van de leefplekken en opnieuw lakken. Daar had ik dus nog even de tijd voor en misschien wist ik dat eigenlijk al toen ik op weg ging naar de Gravin Adelastraat.