Bazaar

Er passen veertien mandarijnen/sinaasappeldozen in ons autootje: drie boven op elkaar op de passagiersstoel, drie stapels van drie op de neergeklapte rugleuningen van de achterbank en dan nog twee onder de achterdeur. De eerste keer rij ik met twaalf gevulde dozen naar de kerk waar om de week op dinsdagmiddag de bazaar wordt opgebouwd. Gastvrouw M zegt dat ik de auto gewoon even het plein moet oprijden en dan de alarmlichten aan. Ze komt met een karretje naar buiten waarop negen dozen passen. Voornamelijk kleding. De laatste drie dozen met daarin onder andere kookboeken draag ik naar binnen. Ik rij naar huis, doe de rugleuningen omhoog, zet een pot thee, drink drie koppen en trek mijn jas weer aan. Twee dozen zet ik op de passagiersstoel, een stapel van drie direct daarachter. Onze eerste vliegtuigkoffers – nog van de soort die je in de lengte trekt met twee wieltjes vlak naast elkaar op een hoek en die bij ieder hobbeltje dreigt om te vallen – weet ik achter de bestuurdersstoel te krijgen. Dan is er nog de enorme plastic kerstballendoos met daarin twee soldatenhelmen, overgebleven van een theatertour. Rechtop past de doos niet onder de achterdeur, maar als ik de rugleuningen van de achterbank losmaak en een beetje naar voren duw, gaat het wel. Ik rij weer het plein op en zet de alarmlichten aan. Twee auto’s vol lijkt heel wat, maar eenmaal thuis merk ik er helemaal niks van.

Stamppot

Gisteren kwam mijn broer op de koffie, hij was in de buurt, wat makkelijke kleren kopen voor I, hij had nog wat tijd tot het middagbezoekuur begon. I was van het ziekenhuis verhuisd naar een plek niet zo ver bij ons vandaan. Anders dan in het ziekenhuis waar je van 11 tot 21 uur mag binnenlopen, zijn de bezoektijden hier strak, twee uurtjes voor de avondboterham, dan moet het bezoek weg en dan mag je na de avondboterham nog anderhalf uur terug komen. Mijn broer zei: ‘We kijken het maar eens even aan.’ Toen hij weer weg was en bij I, stuurde hij een fotootje. Ze zat er niet happy bij. Toen pas dacht ik eraan. ‘Wil je mee-eten?’ appte ik. ‘Stamppot.’ ‘Lekker,’ schreef hij. Ooit kookte ik iedere dag voor mijn broer, maar dat is heel lang geleden. Ik stampte de aardappels niet te fijn, want hij houdt van brokkelige stamppot, mengde daar wat melk en twee zakken rucola doorheen, deed de gefruite uitjes en uitgebakken spekjes erbij en als laatste de warme kapucijners. Hij vond het lekker. Na het eten reed ik met hem mee en zag I en de nieuwe plek. Een oude man met zijn benen kaarsrecht vooruit en zijn handen op de wielen van zijn rolstoel reed twee keer langs. Hij was de weg kwijt, zei hij. Ik ging met hem mee een lift in, volgde de pijlen naar de afdelingsnaam die hij noemde. We kwamen een jonge vrouw in wit uniform tegen. Ja, deze meneer had hier gezeten, maar nu zat hij daar en daar. De vrouw maakte geen aanstalten, dus ging ik weer met de man mee terug, de lift in naar beneden. Nee, ik hoefde zijn rolstoel niet te duwen, hij wilde me niet nog meer tot last zijn. Als hij zijn bed vond, zou hij er snel inkruipen, dan kon hij de minste schade aanrichten, zei hij wel drie keer. We liepen door de lange gangen. Ik ben alle oriëntatie kwijt, zei de man, en ik snapte hem volledig. We kunnen klagen over te weinig personeel, te veel regels, te weinig aandacht, maar de echte ellende van het huidige verpleeghuissysteem is dat je er pas komt op je aller kwetsbaarste moment, als je helemaal niet meer in staat bent nog aan nieuwigheden te wennen, je alle dagen in paniek doorbrengt omdat je de hele dag zoekt naar iets herkenbaars dat je niet vindt. We kwamen weer een jonge vrouw in een wit uniform tegen. Ja, zei ze, meneer zit op kamer 10. Ze maakte geen aanstalten. Ik zei dat ik een argeloze bezoeker was, ik vroeg haar of zij meneer naar zijn kamer wilde brengen. Ik gaf hem een hand, wenste hem het allerbeste. Mijn broer en nichtje hadden I inmiddels naar bed geholpen. Ze hadden geen verpleging gezien. ‘Dat wordt straks lachen,’ zei mijn nichtje. ‘Dan is er om elf uur de overdracht van de avond- naar de nachtploeg, dan wordt iedereen besproken en dan weet niemand iets van mijn moeder of wie haar naar bed heeft begeleid of dat ze haar nog ergens moeten gaan zoeken.’ Vandaag maak ik rodebietjesstamppot met in sambal en ketjap gemarineerde tofustukjes. Mijn broer eet tussen de twee bezoekblokken weer graag mee. Bij AH zat er een 35%-sticker op de algenquinoaburgers, die bak ik als grapje erbij, misschien zijn ze wel van zijn quinoa gemaakt. Als mijn broer aan tafel gaat zitten zegt hij: ‘Toen ik net weg ging zei I dat ze ook wel hier wilde eten.’ Dat snap ik inmiddels heel erg goed.

Onderstel

Het is al half zeven als de bel gaat. Het zijn de mannen van het transportbedrijf die een nieuw slaapbankonderstel komen brengen en het eerder gebrachte, maar hier en daar beschadigde, zullen meenemen. Ik zeg dat ik het niet helemaal plat in de doos heb gekregen omdat het ook niet helemaal op de Ikea-manier in de doos zat. ‘Och mevrouw,’ zegt de langste, ‘u moest eens weten hoeveel mensen niet eens de moeite nemen om het half in elkaar gezette meubel uit elkaar te halen en terug in de doos te stoppen.’ Zover was ik niet gekomen. Ik zag krasjes op de wielen, een plekje op het buisframe zonder lak, zwarte vlekken op de witte voetjes. Toen ben ik gaan bellen en was de omruiling vlot geregeld. Ik ben hun laatste adres vandaag. Zo-even waren ze nog in een klooster in Den Bosch. Omdat er bij het opnemen van de bestelling alleen wordt gevraagd hoe ver de voordeur van de straat is, en op welke verdieping het binnen moet worden neergezet, en niet: hoe ver er binnen nog gelopen moet worden, hadden ze dus net met heel erg veel kilo’s door meterslange gangen en nog meer gangen lopen sjouwen. ‘Als we dat hadden geweten hadden we wel een karretje meegenomen.’ Dat hoor ik vaker. Waarom hebben ervaren mensen niet standaard alles bij zich? Ze rijden alleen voor Ikea, alle dagen, vaak tien tot twaalf uur per dag. De ene woont om de hoek, de ander in Moordrecht. Ze zullen snel aan de warme maaltijd zitten, denken ze. Ik wens ze alvast smakelijk eten, loop terug naar de keuken en ga verder met de spitskoolroerbak. Alleen de mango en taugé moeten er nog bij en dan alles nog even goed doorwarmen.

Verlof

Een ansichtkaart vanuit Legerplaats Oldenbroek, 1936, op de voorzijde een troep soldaten met grote pannen tussen hen in, achter hen de kazerne. In 1937 een kaart uit Oisterwijk, een derde kaart waarvan het jaartal niet leesbaar is uit Druten. Dan een sprong naar najaar 1939. De kaart van mijn latere oud-oom aan mijn oud-tante en naamgeefster komt dan uit Wamel-Gelderland. Waarschijnlijk is hij een van de 280 duizend soldaten die eind augustus 1939 – luttele dagen voor Duitsland Polen binnenvalt – zijn gemobiliseerd om Nederland klaar te maken voor de gewapende neutraliteit. 12 oktober schrijft hij: ‘Dinsdagnacht goed gearriveerd. De ligging is heel wat vooruitgegaan. Zodra ik weet wanneer ik verlof krijg, zal ik je wel een brief schrijven.’ November 1939: ‘Ik ben enkele dagen zwaar verkouden geweest, maar het komt al los. Het weer wordt hier nu ook beter, dus wat binnen blijven, dan is het weer gauw vergeten.’ Begin januari 1940 heeft mijn tante hem een pakket opgestuurd. Hij schrijft: ‘Ik durf je haast niet te schrijven in wat voor een staat het pakket bij mij is aangekomen.’ Hij heeft geschaatst en gaat er vanuit dat mijn tante ook geschaatst heeft. ‘Zal je voorzichtig wezen en uitkijken vrouwtje?’ Over de jaarwisseling: ‘Ik heb veel oliebollen gegeten, en wat er vanzelfsprekend bij hoort.’ Drank? Twee weken later schrijft hij dat het verlof is ingetrokken. ‘Dat ik dat nu ook weer moet treffen.’ Hij had ‘juist nog een heerlijke brief geschreven met veel verblijdens erin, maar ja daar moet je nu maar rustig vanaf zien.’ Hij hoopt snel op een brief van mijn tante ‘want ik ben bij deze tijding zeer slecht te spreken. Een brief van jou wekt je dan weer wat op.’ 17 februari 1940: ‘Met mij valt niet te spreken. Ik ben zeer uit mijn hum.’ Het verlof gaat niet door. Het volgende verlof is pas 4 maart. ‘Vind je dat niet verschrikkelijk?’ Hij belooft mijn tante snel een brief te schrijven en ‘uitvoerig uit te leggen hoe dat gaat hier.’ Hij hoopt snel weer wat van mijn tante te horen ‘want zo zou je de moed laten zakken.’ Een ansichtkaart met op de voorkant een paard dat uit een rivier drinkt, afgestempeld op 5 maart 1940. ‘Je bent misschien wel tevreden met deze ansicht,’ schrijft hij. En verder: ‘Je komt toch zeker naar mijn thuis toe? Nu tot zondag dan.’ Dan nog een laatste kaart met stempel 22 april 1940. ‘Je schreef me, je kan beter wat snoepen dan rooken. Dat heb ik ook gedaan, maar ik heb het moeten weten ook. Kiespijn gehad wat niet mooi meer was. Zaterdag heb ik er twee laten trekken. Ik zag daar ook nog iemand van Zuid-Beierland, ééne Andeweg van het postkantoor. Ik heb nogal wat napijn, maar dat zal wel weer overgaan. Nu tot donderdag dan.’

Drie jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog trouwen ze, mijn oud-tante met mijn oud-oom. Ze trekt bij hem en zijn moeder in. Van die moeder ontvangen ze in 1953 een ansichtkaart uit Lugano. Op de voorzijde een zwart-witfoto van een feëriek verlicht Lugano met zicht op de berg San Salvatore bij nacht. Op de achterzijde een stempel van Hotel de la Paix. Het is 24 september, ze schrijft dat ze de brief van haar zoon heeft ontvangen, het regent, maar ze zijn toch koffie wezen drinken in de stad en zij moest ‘natuurlijk’ trakteren. Was ze op dezelfde dag jarig als een van mijn zussen? (Even gecheckt bij mijn zus, ja dat klopt.) De dag ervoor zijn ze naar Italië geweest, naar Milaan, met de bus. ‘Schitterend, zo mooi’. ‘Aanstaande zondag’ reizen ze weer af, met de nachttrein en zijn dan ‘zoowat Maandag 11 uur in Rotterdam’.

Ik kwam er graag, bij mijn naamgeefster, haar man, zijn moeder. Ik herinner me vooral die talloze keren dat ik er de slappe lach kreeg.

Dit stapeltje ansichten gaat niet weg.

Ontspullen (2)

Papieren, krantenknipsels en ordners gaan langzaam. Gisteren was ik er al mee begonnen. De meeste krantenknipsels deed ik in de oudpapierbak, een paar legde ik opzij. ‘Directeur Fukushima te ziek om te werken’ (Volkskrant 29.11.2011); ‘Hartstocht is verdwenen uit de economie’ (Volkskrant 31.10.2011); ‘Waternimfen op leeftijd’ (Volkskrant 8.11.2011). Van dat laatste bericht herinner ik me de foto nog. Een Japanse vrouw, in de zestig, in een zwart duikpak zonder zuurstoffles met een verzwarende gordel om haar middel en een doek van wit linnen om haar hoofd. Ze duikt naar parels en zeeoor – een delicatesse in de Japanse keuken – die ze tot twintig meter diepte loswrikt van de zeebodem. In het seizoen, van maart tot september, gaat ze twee keer per dag anderhalf uur naar beneden, sommige vrouwen halen tot zestig duiken achter elkaar, ze kunnen anderhalve minuut onder water blijven. Alleen vrouwen doen dit werk. Het idee is dat ze door een andere verdeling van het lichaamsvet beter bestand zijn tegen de kou in de diepte dan mannen, maar jonge Japanse vrouwen zijn niet meer te porren voor deze tweeduizend jaar oude traditie.

Is het niet veel makkelijker alle knipsels ongezien weg te kieperen? Toch bekijk ik vandaag weer nieuwe krantenknipsels: ‘Vrouwen dreigen Idaho: vrije abortus of aardappelboycot’ (Volkskrant 30.03.1990). Ik google en vindt een artikel van twee dagen later waarin de gouverneur van Idaho – verklaard tegenstander van abortus – zijn veto over het wetsvoorstel voor beperking van abortus uitspreekt. Principes zijn aardig zolang ze geen geld kosten.

Sneller gaat het met de ordner vol handleidingen, garantiebewijzen en kassabonnen. Toch nog even kijken: in 1989 kocht ik voor 2295 gulden een Kenwood stereo-installatie, een tv kostte in 1995 598 gulden, een cd in 2001 32,99 gulden. Willekeurige aankopen in 2000: een Ikea-salontafel 225 gulden, een pantalon 239,95 gulden, een paar schoenen 409 gulden, bij Donner kocht ik het boek Jezus in de Gouden Eeuw voor 99 gulden, bij Dorien Davids de jurk waarin ik trouwde: 1595 gulden, in Breukelen liet ik mijn fiets repareren en kocht een kettingslot: 125 gulden. Mijn eerste Apple laptop in 2004: 1079 euro. Wie het lekker vindt om te roepen dat ’tegenwoordig alles zo duur is’, adviseer ik om bonnen te bewaren.

Om weer wat meters te maken laat ik het papier voor wat het is en open ik een volgend kastdeurtje. Kartonnen doosjes waarin ooit een boek is bezorgd, bewaard voor het geval ik zelf wat wil versturen, strikjes voor op cadeautjes, schilderijlijstjes, restanten schetspapier, tassen, een lampenkap. Binnen een half uur zijn de twee planken leeg. Beneden staan inmiddels achttien mandarijnendozen. Ik log in bij mijn bank en vink het vakje aan dat ik de afschriften niet meer op papier wil ontvangen. Toen de bank een paar jaar geleden zonder berichtgeving stopte met het versturen, had ik nog op hoge poten gebeld. Hoe moesten historici over honderd jaar achterhalen waaraan wij ons geld uitgaven? Want denk maar niet dat de digitale berg fatsoenlijk bewaard gaat worden. Een handvol bejaarde NASA-medewerkers hebben de machines waarmee de gegevens van de eerste Mars-landing kunnen worden uitgelezen op het nippertje gered van de schroothoop.

Toch download ik de handvol administratie en die paar krantenartikelen die ik echt niet wil vergeten tegenwoordig op mijn computer. Niks is voor de eeuwigheid.

Oude kaas en citroenrasp

De groentedochter had de Mexicaanse witlofschotel met tortillachips geprobeerd. ‘En?’ vroegen we. Ze vond er niet veel aan. ‘Heb je de saus wel pittig gemaakt?’ zei ik. Ze had tacosaus gebruikt, en wat zoete chili. ‘Oh nee,’ zeiden we, salsasaus natuurlijk en dan eventueel nog wat chilipeper erbij. En beter kidneybonen dan alleen bruine bonen. En had ze er een lekkere laag geraspte oude kaas overheen gestrooid? Nee, jong belegen. ‘Oooh,’ zeiden R en ik in koor, ‘dan mis je alles.’ Ze zou het misschien nog een keer proberen. We kochten twee biocitroenen en wat fruit. Thuis sneed ik de pompoen van het Hoekschewaardse Landzicht in plakken van 1 centimeter en legde die op bakpapier op een bakplaat. In de voorverwarmende oven legde ik een snee brood. Ik raspte Italiaanse kaas, sneed een grote bos bladpeterselie fijn, ritste tijm van de takjes, hakte twee knoflooktenen fijn, raspte de schil van één van de citroenen, haalde het geroosterde brood uit de oven en sneed het tot fijne kruimels. In een kom schepte ik alles door elkaar met veel peper en een beetje zout. Uit de keukenla pakte ik het oranje kwastje en bestreek de pompoenplakken lekker dik met olijfolie. Daarna schepte ik het kaaspeterseliemengsel over de pompoenplakken en drukte het een beetje aan. Ik schoof de bakplaat in de oven. Dertig minuten. Ondertussen schepte ik wat zure room in een kom, hakte wat dille fijn en roerde dat met wat zout en peper door elkaar. Omdat ik het weinig vond mengde ik er nog een lepel Griekse yoghurt doorheen. Dat maakte de saus lichter, minder vet. Tot slot raspte ik de andere citroenschil en mengde die door de saus. Toen de pompoen heerlijk rook en gaar was, las ik het recept nog even door. Oh, de tweede lading citroenrasp moest niet door het sausje, maar over de gare pompoen. Volgende keer beter.

CO2-belasting

Mijn broer zei dat de landbouw een heel stuk CO2-uitstoot van andere industrieën kon compenseren. Hij doelde niet op de veeteelt – daar kwam lachgas vrij en als het om opwarming gaat heeft één gram lachgas hetzelfde effect als 300 gram CO2 – maar op zijn eigen professie, de akkerbouw. Om te groeien halen gewassen koolstof uit de lucht en zetten die om in zuurstof. Als de boeren na de oogst hun land dan niet openscheuren of omploegen waarbij de CO2 weer vrijkomt, maar hun land inzaaien met groenbemester werd er nog eens flink wat CO2 uit de lucht in de grond gestopt. ‘Dus een flinke CO2-belasting invoeren,’ zei ik. Mijn broer knikte. Met een serieuze prijs kon er gehandeld worden tussen de vervuilers en de opruimers. We zaten in een spiksplinternieuwe kamer van het Erasmus. Af en toe haalden we koffie of thee of warme chocomelk. Voor je plezier ben je hier niet, maar van het nieuwe ziekenhuis, de inrichting, de kleuren en vooral van zo’n eigen kamer werd ik heel blij. Mijn schoonzus zat met een wit verbandje rechts op haar voorhoofd rechtop in bed en keek afwisselend naar ons gesprek en de tv. Een argeloze bezoeker zou niet raden dat haar hoofd anderhalve week geleden met de doffe klap van een bigbag aarde op beton plassen bloed op de keukenvloer had veroorzaakt en rode spetters op muur en stoelen. ‘Net als in een film,’ zei mijn broer. ‘CSI?’ vroeg ik. ‘Zoiets.’ Op de telefoon van mijn nichtje had ik een foto gezien: de handen van mijn broer om het bloedrode hoofd van zijn vrouw, wachtend op de ambulance. Ook aan de binnenkant van het hoofd was er iedere dag herstel, kwamen dingen terug, kwam mijn schoonzus zoals ik haar kende stukje bij beetje terug. Het was wonderlijk wat iedere nieuwe dag bracht en toch ook alweer zo gewoon dat we dus best even over CO2 konden kletsen.