Krooneend

R vroeg of er al een nieuw stukje was dat hij kon voorlezen. Nee, dat was er nog niet. Het kwam door Shoshana Zuboff, door het stuk dat ik vorige week van haar las in De Groene Amsterdammer, waarna ik veel meer van Shoshana Zuboff wilde weten en dus googelde ik en las artikelen in The Guardian en The New York Times en bekeek ik filmpjes van Scottie op Scottie’s Techinfo en het was zoveel, daar kauwde ik dus nog op. Maar naar buiten gaan kon wel. In de tuin inspecteerde een koolmees het grijze huis door zijn kop door het ronde gat te steken en een andere koolmees inspecteerde het groene huis, dat was de eerste keer dat ik daar belangstelling zag, alsof het groene huis ook eindelijk op de koolmezenfunda had geadverteerd. Van de tuin liep ik naar het sluisje waar de haren van de treurwilg alweer met lichtgroene bloei in het zonlicht zwiepten, en verder ging ik, de weg op, die ze eigenlijk zouden moeten afsluiten voor auto’s, omdat geen bestuurder de beheersing heeft als een slak te rijden wat de smalte van de weg en de fietsers, wandelaars en dieren wel vereisen. Op die weg lag een eend. Zijn koningsblauwe veren waarvan ik niet wist dat hij ze had, stonden fier uitgespreid in de vorm van een Japanse waaier en schitterden in het zonlicht net als zijn metallic groene hals. Een woerd. Daaromheen ingewanden, vlees, veel rozerood. Van dichtbij rook de eend als een slagerij. Bij de plas waar ik een paar maanden geleden zeker honderd kuifeenden zag, zwommen er nu nog een handvol. Zondagmorgen bij Vroege Vogels hoorde ik dat de vogeltrek alweer volop bezig is. Verderop in de plas, voorbij de palen waarlangs in april de kabel met gele drijfballen weer gespannen zal worden, zwommen eenden die, afhankelijk van hoe de zon op hun snavel en hun bolle sierlijke kop viel, dan fuchsia, dan bloedrood dan koper kleurden. Krooneenden. Bij de plas wist ik dat nog niet, nu aan de keukentafel met de boeken erbij kan ik ze een naam geven. In de grote Vogelatlas staat dat er in de winter rondom de 300 krooneenden in Nederland zijn en in de zomer rondom de 400 broedparen en dat exact hier waar ik zwem en wandel een van de weinige geschikte habitatplekken is voor deze roodkoperfuchsiakoppige eend. Ik telde er zeker twintig en wist niet of dit de winderexemplaren waren of de broedparen. Snel naar huis, dacht ik, om dit allemaal op te zoeken dus. Maar eerst nog een hardlopende man voorbij laten gaan. Een fladderende blauwe sportbroek, melkfleskuiten eronder, een zeegroen shirt waaruit karnemelkse ellebogen, maar wat maakt het uit, de zon verbrandt nog niet. Lente is het, net.

Energiecijfers

Nu alle stofwolken over de landelijke energienotaberekeningen en vooral het politieke gegoochel ermee stil op de vloer lijken te liggen, ging ik vandaag ook eens rekenen. Sinds juli is zowel ons gas- als stroomgebruik in alle maanden lager dan in dezelfde maanden van het jaar daarvoor. De digitale meter die de netbeheerder een jaar of wat geleden hier in de wijk ‘uitrolde’ hebben we geweigerd, want het is een kleine moeite om op de eerste dag van iedere maand de deur van de meterkast te openen en drie getallen in een excel-bestandje te typen. Voor dat lagere verbruik zijn externe oorzaken aan te wijzen: een zinderende zomer die tot diep in de herfst doorging, een winter die met heel veel moeite twee laagjes dunne sneeuw produceerde. En er is ons eigen gedrag: in ieder mens schuilt een sporter die blij wordt van lagere rondetijden, wij zijn geen uitzondering. Dus hebben we er een sport van gemaakt om daar in huis te gaan zitten waar de zon ons rijkelijk verwarmt, we wenden betrekkelijk makkelijk aan een thermostaatstandje lager en een dekentje over de voeten. En ondanks een koud neuspuntje bleek het lekker schrijven en denken met een fris hoofd en wat is er eenvoudiger om overtollig vet kwijt te raken dan via een harder werkende interne kachel? Iedere eerste dag van de maand feliciteren we onszelf met de nieuwe cijfers, waarbij we heel goed snappen dat ons eigen gedrag in het niet valt bij wat er buiten ons huis met de temperatuur gebeurt. Zijn er toch moeilijke momenten, dan denken we aan de Groningers, aan de klimaatjongeren en dan is niks meer moeilijk. Tien jaar geleden begonnen we te investeren in isolatie en spaar- en ledlampen, wanneer we apparaten moesten vervangen dachten we iets langer na en betaalden we iets meer voor de meest energiezuinige ketel, koelkast, vaatwasser. We genoten in stilte als we een energieverbruikend apparaat níet kochten, al zijn we geen heiligen en snort de robotstofzuiger – de beste huishoudelijke uitvinding sinds de wasmachine – op dit moment vrolijk over de vloeren. Als ik de lijnen doortrek naar 1 juli – wat een omstreden operatie is sinds ze op het ministerie van Economische Zaken dachten de overigens prima cijfers van het Planbureau voor de Leefomgeving te kunnen doortrekken naar 2019 zonder rekening te houden met de inmiddels veranderde olieprijzen – zal ons gasverbruik ten opzichte van tien jaar geleden zijn gehalveerd en ons stroomverbruik met eenderde verminderd. Ook de rekening van dit energiejaar zal in euro’s eenderde lager zijn dan tien jaar geleden. En even hoog uitvallen als vorig jaar.

De dode nar

De nar was aan het hof de zot, de grappenmaker, maar ook degene die tegen de heersende opvattingen in kon gaan zonder ervoor gestraft te worden. Maar van dat straffeloze Middeleeuws gedoe van de overgebleven narren – cartoonisten, cabaretiers, theatermakers, schrijvers – zullen we weldra verlost zijn. Rob van Essen kondigt het in zijn roman De goede zoon al aan. In deze iets verderop in de toekomst spelende roman staat in ieder boek standaard een disclaimer waarin uitgever en auteur op voorhand afstand nemen van bepaalde gedragingen en uitspraken. Sorry, sorry, sorry dat er nog hier en daar een verzinsel of fantasietje staat maar die dient echt uitsluitend ‘voor de ontwikkeling dan wel afwikkeling van het verhaal en/of verdieping van de personages en/of om bepaalde tendensen te accentueren’. Ook de acteurs achter De Verleiders snappen na alle ophef over hun eerste optreden bij DWDD over hun voorstelling ‘Niks te verbergen’ dat de rollen zijn omgedraaid: de samenleving inclusief politiek bazuint er straffenloos feitenvrij op los, voor de nar resteren slechts de feiten, de keiharde feiten. De acteurs zaten gisteren voor de tweede keer bij DWDD, nu om boete te doen over hun ‘wilde’ fantasieën. Lieve burger, schreven kranten en twitterde de minister na dat eerste optreden, geloof deze zotten toch niet. Huib Modderkolk van de Volkskrant was gisteren tafelheer en had de voorstelling gezien en factcheckte vervolgens het theater alsof het een artikel in een serieuze krant betrof. De eerste tachtig procent zat volgens hem vaak prima in elkaar, goede uitleg van een zaak waar privacy in het geding kon zijn, maar die laatste twintig procent, daar vloog het uit de bocht. Acteur Van Houts zei dat de hyperbool nu eenmaal het instrument van een theatermaker is, maar wie was nog geïnteresseerd in de eeuwenoude wapens van de nar. Nee, dan autokentekens die inmiddels op achthonderd plekken in Nederland 24/7 zonder aanziens des persoons worden gescand en opgeslagen en vrijwel realtime kunnen worden geraadpleegd door allerhande diensten. De Verleiders hadden tijdens hun eerste bezoek aan DWDD gezegd dat als je op een dag een hele andere route nam dan die je dag in dag uit nam, dat er dan ergens in een systeem een vlaggetje bij je naam kwam. Zo werkt het echt niet, riepen zowel de minister als de journalist. Ik zag de Koot en Bie-sketch voor me: De Bie als ongeruste burger en Van Kooten als ambtenaar met een enorme kaart van Nederland en een koektrommel vol kaasblokjesprikkers getooid met de Nederlandse vlag. De Bie legt uit dat hij op die ene vrijdag inderdaad in plaats van rechtstreeks naar huis te rijden waar zijn vrouw Elza wachtte met een boerenkoolstamppot een andere afslag had genomen om nog even snel bij zijn hoogbejaarde moeder een nieuw peertje in de ganglamp te draaien, een klusje dat ze zelf niet meer kon, maar dat toch van levensbelang was omdat ze ’s nachts regelmatig haar bed uitgaat en door die gang naar het toilet moet. Stel je de ellende voor dat ze in het donker zou vallen en naar een ziekenhuis moest, dan zou De Bie nog heel veel meer afwijkende ritjes moeten maken. En Van Kooten ondertussen maar prikken met die vlaggetjes, voor de gebruikelijke woonwerkrit de Nederlandse vlag-prikkers, voor dat afwijkende ritje naar de hoogbejaarde moeder prikkers met de Belgische vlag, maar zou De Bie regelmatig zijn koers verleggen naar bijvoorbeeld dat ziekenhuis, dan zou hij de doos met de Duitse vlagprikkers erbij pakken, en al prikkend vertelt Van Kooten ook nog even over die ene collega die de Belgische en de Duitse vlag niet uit elkaar kan houden. Etcetera. Van Kooten en De Bie zouden anno 2019 iedere week bij DWDD kunnen zitten. De nar op de DWDD-redactie die zich dat eerste experiment met het massaal scannen van kentekens door de politie nog zou hebben herinnerd, was helaas al weggetoverd. Daardoor kon niemand aan tafel daar meer over vertellen, hoe die kentekens een decennium geleden alleen ‘realtime’ gebruikt mochten worden en direct moesten worden weggegooid als het geen hit ‘gezocht’ opleverde, maar ondanks alle ijzeren regels gewoon 120 dagen bij het korps Rotterdam-Rijnmond rondslingerden, waarna bij ontdekking een paar mensen ‘foei’ zeiden tegen de politie en de politiek de bewaartermijn simpelweg uitbreidde net zoals het aantal plekken waar die kentekens werden vastgelegd. Als die redactienar er nog was geweest had die Matthijs van Nieuwkerk kunnen influisteren: ‘Vraag de minister nog eens naar de Belastingdienst, die tegen alle regels in lekker ging snuffelen in de kentekenbestanden en ook parkeergaragebestanden opvroeg om ze los te laten op de leaserijders.’ Mocht allemaal niet, daar waren de verzamelingen nooit voor bedoeld, maar het gebeurde wel en na een tik op de Belastingdienstbillen verruimde de politiek vervolgens gewoon de mogelijkheden, want het was natuurlijk likkebaardend handig. En niemand aan tafel wist nog van dat incident uit 2005 toen meer dan tweehonderd agenten van het korps Rotterdam-Rijnmond het dossier van een bekende voetballer probeerden in te zien die werd verdacht van verkrachting. Maar o wee, als theatermakers eens met de benen op tafel fantaseerden over wat er met onze rekeningsgegevens ging gebeuren als na PSD2 PSD3, PSD4 en 5 en 6 kwam. De nar was gisteren aan de DWDD-tafel al dood en begraven.

De zinnige manier van de werkelijkheid

In de jaren voor mijn geboorte is er controverse over lsd. Moeten mensen dat vrijelijk kunnen gebruiken of niet? Er zijn voor- en tegenstanders. De overheid komt met een verbod onder het mom van de bescherming van de volksgezondheid. In het stuk ‘De machtige suikerklont’ dat is opgenomen in het boek Het avondrood der magiërs – dat ik begin deze week via Boekwinkeltjes.nl kocht omdat sterrenkundige Vincent Icke het maandag in de Volkskrant als leestip gaf – wijst schrijver Rudy Kousbroek op de hypocrisie. Waarom staat het iedereen vrij ‘om zich een levercirrhose of een delirium te drinken, de longkanker te roken, te pletter te rijden?’ schrijft hij in 1967/68, maar zou je niet je geest mogen vernauwen? Want zo ziet Kousbroek lsd, hij heeft niks op met de voorstanders die menen van lsd ‘geniaal’ te worden terwijl niemand dat kan waarnemen. Volgens Kousbroek is er iets heel anders aan de hand. Volgens hem gaat het bij dit soort controverses altijd om de orde van de samenleving, over wat we in meerderheid normaal vinden en wat niet, over wat de zinnige manier is om de werkelijkheid waar te nemen. Lsd dreigt die ordening, met de claims van ‘genialiteit’ waarin de tegenstanders vooral krankzinnigheid zien, te verstoren. En dat is eng. Op internet vind ik een artikel uit Trouw waarin die angst duidelijk wordt. Het is januari 1966, op 10 maart zullen Beatrix en Claus trouwen en de autoriteiten vrezen rellen. Het Provo-Oranje-Comité kondigt via affiches in de hoofdstad aan de paarden voor de Gouden Koets met lsd besprenkelde suikerklontjes te geven (suikerklontjes met een drupje lsd waren in die tijd een populaire manier om lsd in te nemen). Of de gehele Amsterdamse bevolking aan het trippen te krijgen door lsd via het waterleidingnet te verspreiden. In alle stilte laat de staatssecretaris van Volksgezondheid lsd op de lijst van verboden middelen plaatsen en op 8 februari wordt het voorstel in een paar minuten door het parlement gejaagd.

Over de schadelijkheid van alcohol en nicotine en botsingen in het verkeer was in 1966 meer bekend dan over de schadelijkheid van lsd. Bovendien troffen en treffen de eerste drie in potentie alle Nederlanders en de lsd een klein groepje. Maar alcohol en nicotine en autobotsingen verstoorden de toen dominante ‘zinnige manier van de werkelijkheid’ of het koninklijk huwelijk niet en dus hapte ik mijn gehele jeugd op verjaardagen amechtig naar adem, had ik te weinig tranen om de rook uit mijn ogen te spoelen, zwaaiden we de dronken familievriend vrolijk uit terwijl ie naar zijn auto scharrelde en zat ik los op de achterbank. Een halve eeuw later is er niks veranderd aan onze wetenschappelijke inzichten op deze terreinen, maar wel in wat wij (ab)normaal vinden. Dus zitten we niet meer als stuiterballen in een auto, maar gorden we ons zonder protest vast in een driepuntsgordel; vinden we blauwgerookte huiskamers, treinen, restaurants, schoollokalen en kantoren inmiddels krankzinnig; en zelfs alcohol zuipen is niet meer zo normaal als het was. Maar verboden is het niet (en lsd altijd nog wel). Ik ga een poosje met deze bril naar maatregelen (of het uitblijven ervan) kijken: welke zienswijze van de werkelijkheid moet in stand blijven, welke angsten bezworen?

Vogelhuizen

Ooit boorde ik gaten in het hardhout van de pergola om haken voor een schommel en een hangmat te kunnen bevestigen. De herinnering daaraan – volgelopen, rokende boortjes, een oververhitte machine – weerhielden mij een herfst en een halve winter van een ogenschijnlijk simpel klusje: de twee vogelhuisjes ophangen. Ik kocht de huisjes aan het einde van de zomer bij de Lidl. De een is grijs met een witte, opgeplakte deur, een wit, opgeplakt raam, opgeplakte grassprieten, een roze en een blauwe vlinder en een hemelsblauwe schep die rust tegen de muur naast het raam, en een babyblauw dak met zowel aan de voor- als achterzijde overstek. De ander is groen met een wit dak en een klein tuintje met wit hekwerk eromheen. De vogels zullen denken: kierewiet, de mensheid, maar goed, er zit bovenin een rond gat en ervoor een stokje waarop ik kan landen. Op het dak van de huisjes zit een enorme ophanglus van waslijndraad, maar dat leek me een wankele manier van ophangen, dus zaagde ik een stuk van het tuintje van het groene huisje dat er volgens mij verkeerd onder was geplakt en enorm uitstak aan de achterzijde waardoor bij ophanging tegen een plat vlak het huisje achterover zou hellen en in de instructie stond dat dat nu juist niet mocht, dan kon het vol regenen, eerder mocht het een enkele graad voorover hellen. Met het zaagwerk herstelde ik die rare achterkant. De afgezaagde strook zaagde ik vervolgens in tweeën, waarna ik in de twee stukjes een ophanggat boorde. Vervolgens plakte ik de twee stukjes hout tegen de achterzijde van de huisjes: bij het groene huis liet ik het hout met dat ophanggat er een stukje bovenuit steken, bij het grijze huis met die overstek van dat dak aan de achterzijde bevestigde ik het ophanghout juist iets onder het overstekende dak zodat ook daar een stevige vlakke achterzijde zou ontstaan. Met lijmklemmen klemde ik de boel vervolgens anderhalf etmaal stevig vast. Vanwege die herinnering aan dat oververhitte boren en ook omdat ik geen zin had de boormachine en een verlengsnoer en een stevig trapje bij elkaar te verzamelen en naar de tuin te dragen, ging ik ondertussen in de tuin staand op een natte houten tuinstoel aan de slag met een spijker. In de schroevendoos zaten in het spijkervakje allerhande spijkers. De meesten sloeg ik krom, er was er maar één die de kracht van het pergolahout weerstond. Aan die spijker wurmde ik het grijze huis met het babyblauwe dak waar het ophanggat iets onder het dak zit. Omdat geschikte spijkers niet meer voorhanden waren probeerde ik voor het tweede huisje op een tweede paal een gaatje handmatig voor te boren. Dat lukte een beetje waarna ik een schroefhaakje met behulp van een tang in het gat probeerde te draaien waarop het haakje afbrak. Ik liet het erbij zitten, want het stuk ophanghout achterop het groene huis viel er bij een kleine aanraking af. R kwam net thuis en ik zei dat ik vreesde dat ik toch met een boor aan de slag moest. ‘Welnee,’ zei hij. Hij hield zich aan zijn belofte en draaide binnen een week handmatig een schroef in de paal. Ik timmerde met spijkers het ophanghout vast en we vroegen ons allebei af van wat voor materiaal deze huisjes eigenlijk gemaakt waren. Gelukkig waren de buren aan de ene kant met vakantie en is de andere buurman doof. Vervolgens hing ik het groene huisje aan de schroef. Ik voelde aan het grijze huis, ook daar had de lijm losgelaten en bleek het uitsluitend op die dakoverstek te rusten, dus nam ik het mee naar binnen en jaste ook daar een paar spijkers in. Op de bodem lagen al een paar vogelpoepjes. Toen ook dat huisje weer hing en ik aan de keukentafel een kopje thee dronk zag ik een koolmees het grijze huis ingaan.

Pijn

De vijftienjarige Christopher Boone, de hoofdpersoon in Mark Haddons Het wonderbaarlijke voorval met de hond in de nacht, krijgt van andere dingen pijn dan ik. De aanrakingen van mensen doen pijn, mensen die hem aankijken of een vraag stellen doen pijn, te veel mensen doen heel veel pijn. Te veel informatie doet pijn. Geluiden doen pijn, onbekende geluiden nog veel meer. Na een zeer pijnlijke treinreis in zijn eentje van Swindon naar Londen die hij grotendeels doorbrengt in een bagagerek op het balkon tegenover het toilet, waar nauwelijks iemand hem ziet achter de koffers, zo slecht kijken mensen, zoekt hij in het station informatie waaruit hij kan opmaken of dit Londen is. Kennelijk was het eind vorige eeuw gebruikelijk dat er in de Britse treinen niks werd omgeroepen. Dit is wat Christopher ziet: Sweet Pastries Heathrow Airport Check-In Here Bagel Factory EAT Fast Ticket Point AIRLINER COLLIDE OVER INDONESIA: 350 FEARED DEAD business travel special edition Burger King Fresh Filled! En zo gaat het anderhalve bladzijde door. Het helpt als hij van zijn hand een kokertje maakt, dat voor zijn oog houdt en zo naar de wereld kijkt. Het adres van zijn moeder waar hij naar onderweg is en waar hij nog nooit geweest is, hoeft hij maar één keer op een envelop te zien en hij zal het nooit meer vergeten. De pijn van het voortdurend vergeten van feitelijke informatie heeft hij niet. Hij weet op een ondergronds metrostation te raken en daar zit hij uiteindelijk meer dan vijf uur op een bankje. Eerst voelt hij zich verschrikkelijk ziek, erger dan de griep, vanwege al die mensen die tegen hem aanstoten en komen en gaan, vanwege de geluiden in de tunnelbuis die klinken alsof de wereld vergaat en hij dood zal gaan. Maar na al die uren waarin hij nauwgezet alle mensen op het perron telt en hoeveel er in- of uitstappen en hij het systeem van de geluiden en de borden en de informatie heeft doorgrond, wat hem een prettig gevoel van ordening en voorspelbaarheid geeft, durft hij de metro te nemen naar het station waar hij uit moet stappen om bij het adres van zijn moeder te komen. Dat zijn moeder eigenlijk dood was, zoals zijn vader op een dag vertelde nadat ze al twee weken weg was (in het ziekenhuis volgens zijn vader), leek dan weer geen pijn te doen. En als Christopher ontdekt dat zijn moeder toch niet dood is, maar hem 43 brieven stuurde die Christopher onderin de kast op de slaapkamer van zijn vader vindt, lijkt vooral de enig mogelijke verklaring hiervoor, namelijk dat zijn vader gelogen heeft, pijn te doen. Want zijn vader heeft gezegd dat hij van Christopher houdt, en alhoewel Christopher niet goed raad weet met het begrip ‘houden van’ weet hij dat het in praktische zin neerkomt op: iemand helpen als hij problemen heeft, voor iemand zorgen en altijd de waarheid vertellen. En die uitspraak klopt nu niet meer.

Het leven van Christopher is niet armer of rijker dan het mijne, maar lijkt wel lastiger zodra hij buiten zijn vertrouwde wereld moet treden. Die last heeft onder meer met aantallen te maken. Er zijn meer mensen zoals ik die minder moeite hebben met aanraking, met onbekende mensen, met verschillende soorten informatie waarvan ik een groot deel gewoon weg kan filteren, met de niet-letterlijke betekenis van woorden. Ik schrijf hier bewust: meer mensen, en niet: véél meer mensen. Want de schrijver Mark Haddon kreeg naar aanleiding van zijn boek veel brieven van mensen die zich herkenden in Christopher. Laat ik het erop houden dat de inrichting van de wereld vooral rekening houdt met de (vermeende) meerderheid. Ik schrijf hier bewust ‘vermeend’, want ik dacht aan de miljoenenstad Sao Paulo en haar in 2006 ingevoerde ‘Schone Stad Wet’ dat ook alle visuele vervuiling in de openbare ruimte verbood, dus geen reclames meer op gebouwen, op bussen, geen folders meer, geen marketeers op straat, niks meer langs de snelwegen, de sportvelden. Vijf jaar later zei 70 procent van de inwoners zeer tevreden te zijn. Toch heeft slechts een handjevol steden dit succesvolle voorbeeld overgenomen.

Dat ik anders dan Christopher wel pijn ervaar als een dierbare sterft, wordt verzacht doordat de meeste mensen om mij heen die pijn ook kennen en er films en boeken over worden gemaakt. Eén van Christophers lievelingsdromen is deze: bijna alle mensen op aarde zijn gestorven door een virus dat ze opliepen door te luisteren naar iets wat een geïnfecteerd persoon zegt en ondertussen te kijken naar zijn gezichtsuitdrukking. Je kunt zelfs besmet raken door te kijken naar een besmet persoon op televisie of je computer. Het virus grijpt dus razendsnel om zich heen. De enige mensen die overblijven zijn de mensen die niet naar de gezichten van andere mensen kijken en die niks begrijpen van de gezichtsuitdrukkingen van andere mensen. In deze droom kan Christopher overal naartoe want hij weet zeker dat niemand hem zal aanraken, of tegen hem gaat praten of hem een vraag zal stellen.

De dictatuur van de absolute meerderheid is onweerstaanbaar. Al heeft Christopher zo’n droomvirus uiteindelijk niet nodig en herstelt hij de orde zelf. Hoe? Lees het zelf maar.

Lente

De overbuurjongen die ik meestal zie lopen, van en naar de metro vermoed ik, en soms de auto van zijn moeder zie gebruiken, zat nu op een stilstaande fiets. Zijn rechtervoet rustte op de trapper, zijn linkervoet stond op de tegels van het trottoir. Een jonge vrouw met ravenzwart, glad haar tot iets boven haar schouders en zo’n populaire rugzak met van die leren bandjes van boven naar beneden op haar rug, donkergrijs, plaatste haar billen op de bagagedrager. Haar rechtervoet bungelde boven het trottoir, haar linkervoet rustte nog op de grond. Mijn buurjongen keek achterom, toen naar voren, duwde de rechtertrapper naar beneden en zette zijn linkervoet nu ook op de trapper. De jonge vrouw legde haar rechterhand op zijn heup en duwde met haar linkervoet zeker vier keer op het trottoir. Toen bewoog ze haar billen iets naar achteren, haalde haar linkervoet omhoog en weg waren ze. De lente in.