Krooneend

R vroeg of er al een nieuw stukje was dat hij kon voorlezen. Nee, dat was er nog niet. Het kwam door Shoshana Zuboff, door het stuk dat ik vorige week van haar las in De Groene Amsterdammer, waarna ik veel meer van Shoshana Zuboff wilde weten en dus googelde ik en las artikelen in The Guardian en The New York Times en bekeek ik filmpjes van Scottie op Scottie’s Techinfo en het was zoveel, daar kauwde ik dus nog op. Maar naar buiten gaan kon wel. In de tuin inspecteerde een koolmees het grijze huis door zijn kop door het ronde gat te steken en een andere koolmees inspecteerde het groene huis, dat was de eerste keer dat ik daar belangstelling zag, alsof het groene huis ook eindelijk op de koolmezenfunda had geadverteerd. Van de tuin liep ik naar het sluisje waar de haren van de treurwilg alweer met lichtgroene bloei in het zonlicht zwiepten, en verder ging ik, de weg op, die ze eigenlijk zouden moeten afsluiten voor auto’s, omdat geen bestuurder de beheersing heeft als een slak te rijden wat de smalte van de weg en de fietsers, wandelaars en dieren wel vereisen. Op die weg lag een eend. Zijn koningsblauwe veren waarvan ik niet wist dat hij ze had, stonden fier uitgespreid in de vorm van een Japanse waaier en schitterden in het zonlicht net als zijn metallic groene hals. Een woerd. Daaromheen ingewanden, vlees, veel rozerood. Van dichtbij rook de eend als een slagerij. Bij de plas waar ik een paar maanden geleden zeker honderd kuifeenden zag, zwommen er nu nog een handvol. Zondagmorgen bij Vroege Vogels hoorde ik dat de vogeltrek alweer volop bezig is. Verderop in de plas, voorbij de palen waarlangs in april de kabel met gele drijfballen weer gespannen zal worden, zwommen eenden die, afhankelijk van hoe de zon op hun snavel en hun bolle sierlijke kop viel, dan fuchsia, dan bloedrood dan koper kleurden. Krooneenden. Bij de plas wist ik dat nog niet, nu aan de keukentafel met de boeken erbij kan ik ze een naam geven. In de grote Vogelatlas staat dat er in de winter rondom de 300 krooneenden in Nederland zijn en in de zomer rondom de 400 broedparen en dat exact hier waar ik zwem en wandel een van de weinige geschikte habitatplekken is voor deze roodkoperfuchsiakoppige eend. Ik telde er zeker twintig en wist niet of dit de winderexemplaren waren of de broedparen. Snel naar huis, dacht ik, om dit allemaal op te zoeken dus. Maar eerst nog een hardlopende man voorbij laten gaan. Een fladderende blauwe sportbroek, melkfleskuiten eronder, een zeegroen shirt waaruit karnemelkse ellebogen, maar wat maakt het uit, de zon verbrandt nog niet. Lente is het, net.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.