Ik stap uit op station Delfshaven, neem niet de uitgang die ik neem voor celloles, maar die aan de andere kant. Het is kwart voor één en de zon brandt. Ik wandel noordwaarts, de huizen hier zijn misschien al een eeuw oud en hebben smalle voordeuren. Als je naar buiten stapt, sta je direct op de stoep. Verderop staan een man en een vrouw voor een geopende deur. Zijn haren zijn lang en dun en een beetje vet, haar halflange haar is langgeleden geblondeerd, de bovenste tien centimeter is muisgrijs, aan haar lange witte shirt hangen sliertjes met glittertjes. Ze zijn niet de jongsten meer en bezig om naar binnen te gaan. De vrouw leunt op krukken die al in de gang staan, een gang die zeker twintig centimeter boven straatniveau ligt, haar linkerbeen staat nog buiten op de stoep, haar rechtervoet waaromheen een enorm verband zit, zweeft boven de hoge drempel. De man houdt zijn handen onder de billen van de vrouw en duwt, maar de vrouw weet haar lijf niet boven de krukken te brengen. ‘Het gaat nooit,’ roept ze. De man zegt dat ze kalm moet blijven, dat ze het dan op haar knieën moet proberen. Ik kijk de smalle gang in, zie een hele steile trap.
Categorie: blog
Solo Faces, voetbalvrouwen
Bij bergbeklimmen is het niet zo dat iets je beschermt, zegt Rand, de hoofdpersoon in de roman Solo Faces van James Salter. Rand is een Amerikaan, jaar of dertig, een vrije geest met een passie voor bergbeklimmen. Henk van Straten schreef eind mei, toen de foto van die bergbeklimmersfile op de Mount Everest trending was, dat wie een berg wil beklimmen gewoon Solo Faces van Salter moet lezen. De roman begint en eindigt in de VS, maar daartussen is het een en al Frankrijk, vooral Chamonix, het dorp aan de voet van de Mont Blanc, de Dru, de Eiger, en nog heel veel andere steile bergwanden, een walhalla voor bergbeklimmers. ‘Het komt van binnenuit,’ zegt Rand. ‘Bergbeklimmen is geen gokken. Het is geen kwestie van je kansen pakken.’ Mensen denken dat bergbeklimmers veel durven, onverschrokken zijn. ‘Je bent voorbereid op alles,’ zegt hij. ‘Als je voet wegglijdt, heb je je hand nog. Je probeert nooit iets tenzij je zeker weet dat je het kunt. It’s a question of spirit. You have to feel you’ll never come off.’ Ik geloof dat de Nederlandse voetbalvrouwen ook zo’n geestesgesteldheid hebben. Ze zijn op alles voorbereid, ze denken er niet aan dat ze van de berg kunnen vallen.
Voetbrug
Onder de bal van mijn voeten is het profiel van mijn wandelschoenen flink afgesleten. Ik trek ze aan, stap in de metro, ga eerst naar mijn rek-, strek- en opvouwuurtje en wandel daarna via het Eendrachtsplein de Oude Binnenweg op. Daar zit een outdoorzaak. Ik loop naar binnen. Bij de trap kijk ik op een informatiebord, de schoenen zijn boven. Het is maandagochtend, de winkel is een kwartier open, er zijn al wat mensen. Een medewerker kijkt voor een klant op een computer, geeft haar een advies en dan ben ik aan de beurt. Ik wijs naar mijn schoenen en zeg dat ik denk dat ik aan nieuwe toe ben. Laten we eerst beginnen bij je huidige schoenen, zegt de man. Ik trek er een uit, hij bekijkt de schoen van onder en van binnen. De schoen moet meer dan tien jaar oud zijn, zegt hij, want dit model is er al tien jaar uit, maar de schoen zelf is op zich nog goed. Je zou hem kunnen laten verzolen, zegt hij, en vanwege de ouderdom gaat het niet alleen om de zool, maar om alles wat onder de schoen zit, want het rubber is door de jaren verweerd. Dat kost 120 euro. Dan zit er een gaatje in het binnenwerk bij de hiel. Dat kan ook worden gemaakt, hij kan nakijken wat het kost. Zijn er nog schoenmakers die bergschoenen kunnen repareren? vraag ik. Ja, twee: eentje in de buurt van Utrecht, eentje in Friesland. Hij schat het gaatje op drie tientjes, 150 euro dus. Veel geld, zegt hij, maar hij heeft ze weleens aan het werk gezien, het is ook heel veel werk. Van hetzelfde merk als mijn oude schoenen pakt hij een antraciete schoen met bordeauxrode afwerking van een plankje in de muur. Als je voor nieuw wil gaan zegt hij, is deze schoen vergelijkbaar met je oude. Misschien heb ik een half maatje meer nodig dan van de oude schoen, want maten veranderen, maar voeten ook. Bij het ouder worden zakt de voetbrug, legt hij uit, de wreef, en dat maakt de voet langer. Ik steek mijn voet in de schoen, half maatje groter. Zit die aan de voorkant een beetje strak? Ja. Dat dacht hij al, mijn oude schoenen zijn aan de voorkant flink uitgelopen. Hij pakt een bruine schoen van de muur, maar dan met een extra brede voorkant. Ik trek hem aan en die zit als mijn oude schoen, maar dan nog een tikje lekkerder. Zal ik je nog iets laten passen, gewoon voor het gevoel? Hij haalt een paar Meindls. Meindl is ook Duits, Beieren, veel groter dan Hanwag en kan daardoor met verschillende leesten werken, maar de Meindl is mij te breed aan de achterkant. Hanwag, zegt de man, is kleiner, werkt dus met één leest, maar lost dat slim op door aan de voorzijde de schoen iets meer leer te geven, waardoor die iets hoger wordt en bij het lopen extra breedte geeft. Hanwag is trouwens opgericht door Hans Wagner, Lowa, dat derde grote Duitse merk, door broer Lorenz Wagner. Is dat ook zo’n Adidas-Puma-verhaal, vraag ik. Voor zover hij weet niet. In een kwartier heb ik de perfecte opvolgers van mijn wandelschoenen. Laatst vroeg ik een arbeidsmarktdeskundige hoe het toch kan dat er zoveel winkelpersoneel zijn baan verliest en er tegelijkertijd een grote vraag is naar winkelpersoneel. Specialistisch advies, zei hij, dat is het grote verschil. De simpele kassamedewerker verdwijnt, mensen die je alles kunnen vertellen over een product zijn schaars. Ik stel mij voor dat ik deze schoen via internet had willen vinden: hoeveel uur zou ik bezig zijn geweest met zoeken, vergelijken, bestellen, passen, terugsturen, weer zoeken, bestellen, passen, terugsturen? De schoenen zouden mijn neus uitkomen. U hebt een gezonde voet, zegt de verkoper, een hoge wreef. De meerderheid van de voeten die hij ziet zijn platter, uitgezakter. Hij adviseert me de schoenen laat op de dag thuis nog eens rustig binnen te proberen, ’s avonds kan de voet wat langer zijn. Terugbrengen kan altijd. Thuis typ ik ‘gezonde voeten’ in de zoekmachine. Al snel kom ik terecht bij ‘op blote voeten lopen’ en hoe geweldig dat voor ons is. Onze voeten tellen een enorme hoeveelheid botjes en spiertjes en zenuwen, maar omdat we onze voeten in stevige en vaak te kleine schoenen wurmen, hoeven al die botjes en spiertjes en zenuwen niks meer te doen, met luie voeten als gevolg. We weten niet meer hoe ondergronden voelen, hoe onze voeten kunnen buigen, klemmen, houvast vinden en zich aanpassen en hoe onze lichaamshouding daardoor sterk verbetert. In Arnhem is een winkel die helemaal gespecialiseerd is in barefoot-schoeisel. Daar zit ik dan met mijn gezonde voetboog en mijn ultranieuwe stevige wandelschoenen.
Wilde bloemen, warme soep
De tuinman haalde dit voorjaar zes grote tegels uit de achtertuin. In de vrijgekomen zes vierkante meter aarde zaaide ik een wild bloemenmengsel, dat volgens de verpakking genoeg was voor tien vierkante meter. Al snel kwam er veel groen naar boven, dat groen staat inmiddels meer dan kniehoog en begint nu te bloeien. Met de PlantNet-app leer ik mijzelf de namen van de bloemen. Dat gaat zo: ik maak foto’s van de bloemen, open de app, kies een bloemfoto en dan komt de app met suggesties. Er zijn bloemen zoals ik die als kind tekende: een steel met één bloem bovenop. De korenbloem ken ik inmiddels, hij is er niet alleen in korenblauw, maar ook in roze en wit en paars. Een zachtgele bloem met vier bloembladen blijkt een slaapmutsje en heeft ook een oranje broertje of zusje. Een bloem die er wel een beetje op lijkt maar dan in rood en met vijf bloedbladen heet scharlaken of karmozijn vlas. Dan zijn er twee margrietachtige bloemen: de oranje heet Kaapse goudsbloem, de gele luistert naar de naam middaggoud maar het kan ook een gele Kaapse goudsbloem zijn. Er zijn ook bloeiers die hun pracht in veelvoud langs lange stelen tonen. Het amandelroosje is daar een voorbeeld van en bloeit in fuchsiarose en zacht rozeoranje. Dan is er nog slangenkruid met roze en violette en lichtblauwe klokachtige bloemen. Klein maar zeer fraai is het wilde viooltje met zijn groene hart dan overgaat in wit om blauwviolet te eindigen. Door al dat kijken naar die wilde bloemenweiden vergeet ik bijna de vijver: het water is warm als lauwe soep. De linker waterlelie bloeit, maar op de niet bloeiende waterlelie rechts zitten zwarte beestjes op de stelen van het blad die boven het water uitsteken. Ik draai een aangetast blad om en daar zie ik ook beestjes, maar dan wit. Uit de ruimte onder het terras haal ik de twee fonteinen die daar in een emmer water hebben overwinterd, zet ze links en rechts van het bruggetje in de vijver en duw de stekkers in het stopcontact op de achterste paal van de pergola. Dat geeft het water weer wat lucht. Op internet zoek ik naar beestjes op waterlelies en wat er tegen te doen. Ik achterhaal niet wat het precies is: kever, luis, mot, maar wegknippen van alles wat aangetast is blijkt de enige remedie die strak volgehouden moet worden. Het aangetaste blad moet direct weg uit de tuin en in de kliko. Als ik met dat karweitje klaar ben determineer ik nog het fijne witte bloempje met geel hartje dat vanzelf is opgekomen en bittere scheefbloem heet. Wat al jaren vanzelf opkomt tussen de tegels en nu ook in een paar plantvakken is de gehoornde klaverzuring met zijn bruinrode blaadjes en piepkleine gele bloempjes. Nieuw tussen de tegels is dit jaar de witte klaver die met zijn kleine blad van drie deelblaadjes inmiddels een goede tien bij tien centimeter van de tegel bedekt. Daar wil ik er wel meer van.
De laatste dagen van juni
Gisterenavond hadden mijn oom en tante het leven ten volle gevierd, hun gouden samenzijn, met al hun dierbaren rondom hen, op een schitterende plek aan het water in de zinderend warme buitenlucht die zo naadloos paste bij hun eigen schittering en warmte, en wij vierden het met hen en bezongen hun leven en na de beroemde traan van Maxima wist mijn zwager die we gevraagd hadden voor de foto’s een prachtige traan van mijn oom vast te leggen. Nu was het zondagochtend, de stilte na een intense dag, en liep ik een rondje door de tuin en pas toen ik bijna weer de keuken instapte besefte ik dat de stilte ongewoon was. De koolmezen! Waar was het gepiep om voedsel dat de laatste week steeds luider en op het laatst vrijwel onafgebroken vanuit het vogelhuis had geklonken? R had anderhalve week geleden een minicamera door het ronde gat gestoken en toen hadden we wazig, korrelig, zoals het bij natuuropnames hoort, drie gele wijd opengesperde bekken gezien. En gisteren en eergisteren zag ik voor het eerst de kopjes die bij die gele bekjes hoorden voor het ronde gat, hun snavel of zelfs een half kopje nieuwsgierig naar buiten terwijl moeder of vader koolmees beneden in de hibiscus zat te roepen. Ik liep de tuin weer in naar het grijze vogelhuis. De afgelopen dagen leidde zoiets tot een crescendo vanuit de nestkast, maar nu gebeurde er niks. Ik tikte op de bodem. Niks. Terwijl wij bezig waren het leven te vieren en uit te rusten van alle feestelijkheden waren zij uitgevlogen. Ik tilde de nestkast van de spijker, opende het achterdeurtje en zag het lege, kunstig geweven bed met het kuiltje in het midden. Ik keek naar de bomen rondom onze tuin: zo vol koolmees als het luchtruim de laatste weken was geweest, zo leeg was het nu. Ik hing de nestkast terug, mijn oog gleed over het water van de vijver en daar was al het volgende teken van levenslust. Eergisteren had R een eerste stukje wit van de bloemknop in de linker waterlelie gespot en nu was de knop er helemaal en hadden de bloembladeren zich voor het eerst geopend en toonden ze hun dooiergele hart, sunny side up. Terug in de keuken waar ik wachtte tot het water in de waterkoker kookte, zag ik helemaal achterin de tuin hoe vanuit de al weken uitgebloeide roos van de buurman een verlate rode roos haar pracht over de schutting stak. Zo mooi waren de laatste dagen van juni.
De spanning vooraf
Het was nog altijd spannend. Eerst veranderde het restaurant van eigenaar, toen werd er flink verbouwd, toen keurde de inspectie de luchtinstallatie af en moest de heropening weken uitgesteld worden. Toen ging het alsnog open, een krappe twee weken voor de gouden bruiloft die daar besproken was, daar gehouden ging worden met een koud en en warm buffet en meer dan vijftig gasten en toen bleek drie dagen voor het feest dat de manager met wie mijn oom en tante alles besproken hadden en over wie ze al een slecht gevoel hadden, ontslagen was. Nu was er een andere manager, een tijdelijke, en die verzekerde dat alles goed ging komen met een kok en een ploeg die krap twee, drie weken bezig was, en dat zal best, maar je bent maar één keer vijftig jaar getrouwd, je zegt niet: ach vandaag is het in het water gevallen, volgende week nieuwe ronde nieuwe kansen. En dan ging het vandaag ook nog tropisch worden en dus zou het hele gebeuren niet binnen zijn, zoals besproken en bekeken en afgestemd, maar buiten op het terras. Beneden in het huis waar het relatief het koelst is, legde ik een natgemaakte theedoek op mijn jurk die ik voor deze dag gekocht had en die ik over de strijkplank getrokken had, en streek langzaam alle vouwen van de nieuwigheid eruit. In een even langzaam tempo poetste ik in de keuken mijn blauwe open schoenen met de houten hak. Daarna haalde ik vanuit de snikhete badkamer boven mijn make-up-spullen en liep daarmee naar de hal beneden en poederde en stifte en wimperde me feestelijk. Ik appte mijn oom en tante iets geruststellends, iets bezwerends ter kalmering van de ongetwijfeld gierende zenuwen. Straks was het vijf uur en dan ging alles gewoon goed komen.
Springen
Eerst opwarmen op de roeimachine en met wat grondoefeningen de heupen en de borst openen. Dan vier keer 400 meter hardlopen rondom de loodsen op het industrieterrein met iedere keer 1 minuut rust ertussen, genoeg tijd om je tussentijd op het whiteboard te schrijven. Gelijkmatigheid is het devies, er zijn er die het rondje in nog geen minuut lopen, mijn eerste en laatste rondje zijn 1:57, de twee daartussen 1:58. Dan gaan we boxjumpen. Met M leg ik een houten box op zijn zij. Maar ik durf niet. Misschien omdat ik eerder verhalen heb gehoord over een scheenbeen dat na een mislukte sprong zo ver open lag dat het bot zichtbaar was. Morgen op het feest draag ik een leuk jurkje met daaronder blote benen. Begin met iets laags, zegt M. Van de vrouw die eerder deze week zomaar uit het niets door een gekke buurman op haar neus en arm is geslagen – er zitten dikke pleisters over haar neusbrug en haar rechterbovenarm is blauw en geel en groen – krijg ik het stapop-bankje. Dat gaat makkelijk. Leg er een dik gewicht op, zegt M. Ik haal een gewicht van 15 kilo dat zo dik is als een autoband en leg die op het bankje. De jongen met het legergroene shirt komt naar me toe: maak dezelfde beweging als bij de kettlebelswing, zegt hij. Het gaat niet om gebogen knieën maar om het explosief strekken van de heup en van daaruit de sprong. Stap er overheen, zegt hij, en nog een keer en nog een keer en nu: springen. Dat helpt. Wat ook helpt is: knieën zo hoog mogelijk optrekken. We gaan terug naar de box. Ook hier: eerst opstappen en aan de andere kant afstappen, opstappen, afstappen en nu: springen, zeggen M en de jongen. Ja, ik doe het. Verderop is een box zo gekanteld dat die zijn grootste hoogte bereikt en daarop liggen zeker vijf of zes dikke gewichtwielen. Een handvol jongens en mannen maken sprongen die mijn lengte ruim overstijgen. Maar ik kijk niet, de tijd is al bijna voorbij, ik doe nog snel een paar boxjumps, soms blokkeer ik nog, dan gaat het weer. Ik kan het, dat beeld neem ik mee naar huis.