Vullen

Toen de nieuwe boekenkastwand in de werkkamer klaar was, alle gereedschap opgeruimd en het zaagsel opgezogen kon het grote vullen beginnen. Ik besloot drie systemen te hanteren: de gelezen boeken – zowel romans als non-fictie – in de bovenste helft van de nieuwe kast op volgorde van gelezen; de half of nog ongelezen boeken onderin alfabetisch op auteur; de dichtbundels alfabetisch in een apart vak. Omdat het verstandig is een kast van onderaf te vullen begon ik rechts onderin met de nog te lezen boeken met auteursnamen die begonnen met U, V W, X, Y en Z.

Op mijn werkkamer stond die categorie al op alfabet. Maar dat waren alleen de boeken van na 2012 toen de ruimte in de woonkamerkasten op was. Dus liep ik naar de woonkamer waar de boeken ook alfabetisch stonden. Ik plukte er de boeken uit waaraan ik geen herinnering had dat ik ze ooit gelezen had en verweefde die met de half of ongelezen werkkamerboeken. Zo vulde ik de kast van onderaf tot de onderste drie rijen helemaal vol waren.

Toen kwam het spannendste deel van de klus: de gelezen boeken. Vanaf 2013 had ik de boeken die ik uit had op volgorde van gelezen op de planken gezet. Ook was ik in Excel een lijst gaan bijhouden: auteursnaam, titel, aanschafdatum, datum waarop ik in het boek begon, datum waarop ik het boek uitlas. In de laatste kolom maak ik aantekeningen: waarom ik het boek kocht (meestal naar aanleiding van een recensie of een tip van een schrijver die ik graag lees), wat ik van het boek vond. Regelmatig verhuisde een (on)gelezen boek uit de woonkamer na (her)lezing naar de werkkamer.

Wist ik van de gelezen boeken uit de woonkamer wanneer ik ze had gelezen? Omdat ik dat voor 2013 niet bijhield, keek ik naar de datum die ik voorin had geschreven. Die gewoonte had ik overgenomen van mijn moeder: zij schreef voor in ieder kinderboek mijn naam en de datum waarop het in mijn bezit was gekomen. Ontbrak zo’n aantekening dan keek ik naar het jaar van uitgave.

Omdat het al snel een warboel werd, knipte ik twee vellen papier in kleinere stukjes en schreef op iedere snipper een jaartal: 1986 (het jaar waarin ik boeken begon te kopen), 1987, 1988, 1989 en zo verder tot 2013. Mijn nieuwe kast met al die planken en vakken was een ideaal sorteercentrum, in ieder vak legde ik een jaartal en zo begon ik de woonkamerboeken te verdelen. Wist ik zeker dat ik een boek niet wilde bewaren, dan ging die op de stapel ‘weg’. Vanaf 2013 werd het eenvoudig, ik hoefde de stapels die ik tijdens de bouwfase op de grond had gelegd alleen maar in de juiste volgorde op te pakken en in de nieuwe kast te zetten.

Toen alle boeken stonden, zowel de gelezen als de nog op lezing wachtende boeken, pakte ik er een stoel en de laptop bij en begon de boeken van voor 2013 aan het Excel-bestand toe te voegen. Het was een fijne monsterklus die een paar avonden in beslag nam. Toen ik klaar was stonden er tussen De kellner en de levenden van Simon Vestdijk (gekocht ‘voorjaar 1987 n.a.v. mondeling examen Nederlands’) en Bezette gebieden van Arnon Grunberg (gekocht 18 januari 2020, gelezen 18 – 23 januari 2020) 451 titels, en tussen Hans Achterhuis De utopie van de vrije markt (gekocht 6 januari 2013) en Joost Zwagerman De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 200 essays (tweedehands gekocht 26 maart 2018) 410 titels.

Gedurende de hele klus vroeg ik me regelmatig af: wat moet een mens met zoveel boeken? Maakt al deze inspanning iets uit voor het geluk of het leed van de wereld? Dan dacht ik aan een uitspraak van Maarten van Rossem in een van de Slimste Mens-uitzendingen van deze winter waarin hij vertelde over die keer dat hij met zijn broer en zus voor tv-opnames in een Vlaamse stad was en daar een winkel met schaalmodelauto’s zag. Hij móest naar binnen en kocht één autootje, iets wat zijn broer en zus al belachelijk vonden, maar als het aan Maarten had gelegen had hij er vijfentwintig gekocht. Waar staat het autootje nu? vroeg Philip Freriks. In een kast te verstoffen, zei Maarten.

Ik keek naar het zelf gemaakte, strak geordende, van ballast ontdane, in kaart gebrachte bibliotheekje met hier en daar mooie herontdekkingen, en voelde hoe de vreugde op diverse plekken in mijn lijf sprongetjes maakte.

Witlof

In de koelkast nog twee stronken witlof en een zoete aardappel, op de fruitschaal drie peren. Op de site van Landzicht vind ik dit recept: witlofpastinaakstamppot met gebakken peren. Melk heb ik in huis, honing ook, net als een klontje boter, blauwe schimmelkaas en walnoten. Niet in huis: aardappelen. Ook pastinaken heb ik niet, maar R zal blij zijn als de pastinaak wordt vervangen door zoete aardappel.

R en ik lopen naar de supermarkt. De biologische aardappelen zijn in de aanbieding. Ik kies een zakje kruimige. Ook pak ik een stronkje witlof. Van witlof kun je nooit teveel eten.

Weer thuis schil ik alle aardappelen, doe ze in een ruime pan met water en laat ze gaar worden. Ondertussen snij ik de witlof in smalle reepjes en de blauwe schimmelkaas in kleine stukjes. Ook warm ik een beetje melk in een steelpan en doe ik een klontje boter in een kleine koekenpan. Als de melk bijna kookt, draai ik de knop naar nul, haal de pan van de kookzone en zet de koekenpan met de boter op de nog warme zone.

Ik steek een mesje in de aardappelen: gaar. Ik giet af, stamp, doe de warme melk erbij, doe wat water in de lege steelpan en zet die in de gootsteen, stamp opnieuw, zet de stamper in het laagje water in de steelpan, doe dan de witlofreepjes en de blauwe kaas bij de gestampte aardappelen en roer alles met een houten lepel door elkaar. Ik schuif de koekenpan met de inmiddels gesmolten boter naar achteren, zet de stamppot op de vrijgekomen kookzone en draai de knop naar één. De koekenpan zet ik op de nog hete zone van de aardappelpan en draai daar de knop naar drie.

Ik bevoel de peren op de schaal. De meest rijpe schil ik, snij ‘m door midden en de twee helften ook weer doormidden. Ik haal de klokhuizen eruit en snij alle stukken nog een keer in tweeën. Als de boter bruist legt ik de acht stukken peer voorzichtig in de koekenpan.

Ondertussen weeg ik vijftig gram walnoten af. Die leg ik op de snijplank en hak ik voorzichtig met het nieuwe groentemes dat ik vorige week bij Ikea kocht in grove stukken. Af en toe schud ik de koekenpan een beetje heen en weer. Als de onderkanten van de peer lichtbruin zijn draai ik de stukken om. Ondertussen roer ik de stamppot nog een keer goed door. De blauwe kaas is lekker gesmolten. Ik doe het deksel niet terug op de pan maar zet in plaats daarvan de borden die we straks gaan gebruiken erop. Even de kou eraf halen. Als de peer ook aan de andere kant mooi lichtbruin is, sprenkel ik honing over de peer en laat die even goed smelten tot de peer aan alle kanten goed met honing bedekt is.

Ik zet de lauwe borden naast de pan en schep op het midden van ieder bord twee mooie bergjes witlof-blauwe-kaas-(zoete)aardappelstamp, en laat een zelfde hoeveelheid in de pan achter. Uit de koekenpan schep ik voorzichtig stukken peer: op de top van elk bergje drapeer ik twee stukken. Daaroverheen strooi ik wat gehakte walnoten. Ik zet de borden op tafel.

‘Whow,’ zegt R, ‘dit kan zo op de restaurantkaart.’ De restaurantkaart is een kaart waarover R en een goede vriend fantaseren als we weer eens gezamenlijk heerlijk eten. In die fantasie is een huiskamerrestaurant waarin die vriend kookt en R tussen de tafeltjes doorloopt en een babbeltje maakt met de gasten. Nooit wordt duidelijk wie de afwas doet.

Energie

We waren er inmiddels aan gewend om overdag de verwarming niet aan te doen, maar naar de gas- en stroomprijzen kijken was natuurlijk ook een goed idee. Ik ging naar de site GasLicht.com, tikte daar ons verbruik in, onze postcode (zodat de website rekende met de tarieven van netbeheerder Stedin en niet met die van bijvoorbeeld Liander), maar liet in het midden wie onze huidige energieleverancier is. Vul je dat in dan krijg je de aanbiedingen die je eigen leverancier voor nieuwe klanten in petto heeft namelijk niet te zien. Ook vinkte ik aan dat ik groene stroom wilde en CO2 gecompenseerd gas.

Onze huidige leverancier stond met twee aanbiedingen in de top drie. Ik keek niet naar de welkomstpremies maar klikte door naar de prijsdetails. Omdat gas zo’n vijfenzeventig procent van onze energierekening uitmaakt, keek ik vooral naar de gasprijs. Het contract op plaats drie, de Groenmix, was het scherpst met een gasprijs van 69 cent. Ons huidige variabele tarief is 83 cent.

Via de mail vroeg ik onze energieleverancier hoe ik van contract kon veranderen. Het duurde een poos, maar toen kreeg ik twee offertes: de ene heette Wind uit Nederland 1 jaar en de andere Nederlandse Windstroom 5 jaar & 3 gratis Windvangers. De prijzen waren dezelfde als die ik op de website van onze energiemaatschappij voor nieuwe klanten had gezien; ze waren ook gelijk aan de prijzen op GasLicht.com. Alleen de welkomstpremie ontbrak. En ook dat Groenmix-contract met een gasprijs van 69 cent zat er niet bij.

Ik belde met de klantenservice, Greetje nam op, ik informeerde naar Groenmix en vroeg wat het verschil was met Wind uit Nederland. Greetje zei dat bij de laatste de stroom voor honderd procent uit Nederlandse wind kwam; bij de eerste was dat negentig procent, aangevuld met tien procent biomassa, maar dan niet van houtsnippers uit Verweggistan. Ze vroeg waarom ik de vraag stelde. Ik vertelde dat ik het prijsverschil probeerde te begrijpen. Ze vroeg of ik al klant was. Ze pakte mijn gegevens erbij, ze zag dat ik twee offertes had gekregen. Ik vroeg waarom die allergoedkoopste Groenmix er niet bij zat. Ze zei dat die zo goedkoop was dat ze daar niks aan verdienden en dat iemand die maar één keer één jaar mocht krijgen. Dat vond ik een eerlijk antwoord. Ik zei dat ik die Groenmix ook wel een jaartje wilde. Ze zag dat wij al sinds 2007 klant waren en nog nooit van zo’n aanbieding gebruik hadden gemaakt. Dan hadden we er zeker recht op, zei ze. Ze regelde het onmiddellijk. Ik zag de mail binnenkomen terwijl we spraken.

Twaalf minuten duurde het telefoongesprek. Het uitzoekwerk op diverse momenten – want zo gaat het: ik keek al eens in januari, liet het weer gaan, keek nog eens, overlegde met R, typte in Excel wat vergelijkingen in, keek weer eens – kostte alles bij elkaar ruim anderhalf uur. En dan nog dit stukje tikken. Een geraamde besparing van honderdvijftig euro op jaarbasis in twee uur tijd regelen was al met al geen slecht uurtarief.

Toen het gesprek beëindigd was verlaagde ik het maandelijkse termijnbedrag onmiddellijk van honderd euro naar vijfenzeventig.

Torx

Om de klus met de osb-planken te klaren had ik veel schroeven nodig. Voor osb-hout zijn koperkleurige het mooist. De jongens van de Hubo hadden ze niet, dus reed R me naar Hornbach. R houdt van zulke uitjes, ook al heeft hij zelf niks nodig. In een straal van een paar kilometer zijn alle bouwmarkten voorhanden, maar R had gehoord dat ze bij de roze-oranje reus veel deskundig personeel hebben en mij schoot het verhaal van een kennis te binnen die ons laatst vertelde dat het zelfvertrouwen van zijn dochter enorm was gegroeid nadat ze een tijdje had gewerkt in de vestiging waar wij naar onderweg waren.

Het complex deed denken aan een Franse hypermarché: links van de gigantische bouwmarkt was een al even gigantisch tuincentrum en rechts bevond zich een enorme bouwmaterialen-drive-in waar je, zo stelde ik mij voor, in plaats van hamburgers zakken cement je auto in kon laten schuiven. Zelfs aan de klusser die zo druk is dat hij vergeet te eten, was gedacht: naast de ingang stond een oud-Hollandse gebakkraam en midden op het parkeerterrein was een soort strandtent met daarin broodjeszaak ’t Boerske.

Eerst liepen we naar de tuinafdeling. Met het verplaatsen van de regenton afgelopen herfst was het kraantje gebroken, de brokstukken lagen al een tijdje te wachten op vervanging en nu we hier toch waren, pakte ik dat klusje gelijk mee. Ik vroeg een jongeman in een grijs met oranje hemd waar ik zo’n kraantje kon vinden. Hij ging me voor door een breed pad, we liepen door dikke plastic flappen heen waarna we onder de blote hemel in het tuincentrum stonden tussen de vijvers, hekwerk, tuinhout en regentonnen. Zonder aarzeling sloeg hij een pad in en greep op een stelling in een gietijzeren bak waaruit hij exact mijn kraantje haalde. De verpakking was een beetje nat van het regenwater, hij veegde de druppels weg om te zien of het het goede kraantje was. Dat was het.

R en ik liepen weer terug naar binnen, naar het pad met de schroeven. De schroeven waren overzichtelijk gerangschikt. Ik stopte bij de spaanplaatschroeven en vond koperkleurige. Ik vergeleek de schroef met die ik van huis had meegenomen en waarmee ik zes jaar geleden een grote klus had geklaard, ook met osb-hout. Mijn eigen schroef had een kruiskop, deze had een sterretje. Ik zocht naar een medewerker en daar zag ik er al een: een kleine jongeman in een grijs met oranje polo, hij trok een beetje met zijn linkerbeen. Ik vroeg of hij de koperkleurige schroeven ook met kruiskop had. Hij schudde zijn hoofd. Bijna alles was torx geworden. Torx, legde hij uit, gaf een veel betere grip, je accuboor gleed er niet op uit, wat de levensduur van schroeven flink verlengde. ‘Dus nu kan mijn kruiskopschroevendraaierset de prullenbak in?’ vroeg ik. Hij snapte het duurzaamheidsdilemma. ‘We hebben bijpassende bitjes,’ zei hij, ‘voor de accuschroefmachine. Die kosten nog geen twee euro.’ Ooit had een mens in het rijke bezit van een serie platte schroevendraaiers net zo bedremmeld staan kijken naar de introductie van de kruiskopschroef.

Ik treurde drie seconden, pakte toen een doos met tweehonderd koperkleurige torx-schroeven en zocht een bijpassend bitje. In die zes jaar sinds de vorige grote klus had zich niet alleen in de schroevenwereld een stille revolutie voltrokken, maar was er ook een accuschroefmachine ons huishouden binnengeslopen: een vooruitziende actie van R die in het nodeloze spullenaanbod van airmilespunten die waardeloos dreigen te worden altijd net op tijd iets weet te vinden wat mij op een dag blij maakt. De schat.

Klus

Ik was een tijdje weg van deze plek. Dat kwam door een flinke klus. Het was een klusklus, met hout, een rolmaat en boormachine, schroeven en spijkers en vooral heel veel nadenken, rekenen en tekenen. De klus broedde al een tijdje in mijn hoofd, maar het ei wilde niet gelegd worden. Het ging om de boeken, de romans met name. Die stonden op twee plaatsen: in de woonkamer en in de werkkamer. Ik heb ze liever bij elkaar, dat heb ik met alle spullen: één bak met daarin alle verfrollers, kwasten, roerhoutjes, het schuurpapier, het liefst naast de blikken verf; één doosje voor de sieraden; al het glaswerk in dezelfde kast. Overzicht. Klein geluk.

Romans hebben genoeg aan een schap van twintig centimeter diep en vijfentwintig centimeter hoog. Ik hield het meetlint langs alle grote romans. Voor romans zijn alle standaard boekenkasten te groot. Je bergt er vooral veel lucht in op. Internet bood maatwerk, de prijzen tuimelden moeiteloos een veelvoud van duizend euro in. Pas toen ik in mijn hoofd mijn vaag omlijnde plan niet langer in de woonkamer situeerde, maar in de werkkamer, rolde het ei in het nest.

Ver verwijderd van het kamerbrede werkkamerraam – waar de zon van ’s ochtends tot ver in de middag zijn warmte deelt en kleuren uit boekenkaften neemt als het de kans krijgt – is een lage wand tussen twee muren, daar paste mijn plan van vloer tot plafond en van muur tot muur tussen. Want net zo als ik er last van heb als spullen die bij elkaar horen niet bij elkaar zijn, kan ik er slecht tegen als kasten net niet passend zijn en er randjes en kiertjes overschieten. Ik tekende en rekende en kon alle benodigde planken precies uit drie osb-platen laten zagen. Ook daar hou ik van: dat zo’n plaat schoon opgaat. De jongens van de Hubo waren zo aardig het zaagwerk in hun bus te gooien en thuis te brengen.

Buiten zette ik twee schragen neer, pakte de schuurmachine en begon plank voor plank te schuren. Dat moet bij osb, het is fantastisch sterk hout omdat de vezels alle richtingen opgaan, maar je haalt er ook makkelijk je vingers aan open. Nadat ik alle planken geschuurd had, schoof ik een flinke ruimte vrij op de vloer van de werkkamer en begon ik met het maken van een koof over de volle breedte van de muur. Die koof heeft drie functies: het zorgt ervoor dat de kasten gegarandeerd in hetzelfde platte vlak staan én het geeft de benodigde afstand tot de vloer waardoor de onderste planken geen stofnest worden én – door die koof net zo wit te maken als plafond en zijmuren – zou het straks lijken alsof de kast zweeft.

Nadat ik de koof in elkaar geschroefd had, geverfd en op zijn plaats geschoven, begon ik de planken van de eerste kast aan elkaar te schroeven. Dat klinkt als een fluitje van een cent, maar het meeste werk ging zitten in hulpmiddelen bedenken om de boel haaks, vlak en met exact vijfentwintig centimeter tussenruimte aan elkaar te krijgen: zeven planken tussen twee staanders. Ook de tijd die gemoeid is met het voortdurend opzuigen van alle boorzaagsel moet je niet onderschatten. Ik was niet bezig in een timmerwerkplaats, maar in een kamer die voor de helft leeg was, en voor de andere helft vol stond met wat eerst in die lege helft had gestaan. ’s Avonds moest ik onder het bureau doorkruipen om de bureaulamp aan te knippen en het rolgordijn te laten zakken.

Toen de eerste kast klaar was, tikte ik een blik transparante beits open en lakte alle hout, behalve de zijkant waarop de kast rustte. Toen de kast droog was, legde ik ‘m op de voorkant, spijkerde een wit mdf-plaatje op de achterkant, riep R en samen tilde we de kast op de koof en schoven ‘m naar de linkerhoek. Daarna begon ik aan kast twee en toen die klaar was, schoof ik die aan de kant en vervolgens maakte ik kast drie. Over kast en twee en drie deed ik net zo lang als over kast één. Ik tikte het beitsblik weer open, lakte de nog ongeschilderde zijkant van de kast die al op de koof stond en daarna de twee andere kasten. Toen die droog waren, timmerde ik er de achterwandjes op en zette ze zo dat ik de nog niet gelakte zijkanten ook kon verven.

Ik ging thee zetten en ontbijten en de krant lezen. Toen ik daarmee klaar was, waren de zijkantjes voldoende droog. R was niet thuis, het was onmogelijk de kasten van 122 bij 180 cm in mijn eentje op te tillen, maar nu ik zover was ging ik niet wachten tot de avond. Ik pakte twee kistjes, tilde de ene kant van de kast op een kistje, daarna de andere kant op het andere kistje, bracht het geheel precies voor de koof, schoof de kast er voorzichtig op en duwde hem naar de rechterhoek. Nu moest alleen kast drie er nog op en tussen. Opnieuw gebruikte ik de kistjes, ik schoof het geheel precies voor de nog lege middenruimte en begon met kleine bewegingen afwisselend links en rechts de kast op de koof te schuiven. Af en toe gaf ik een duwtje tegen kast één of kast twee. Toen stond ie, geen millimeter te weinig, geen millimeter te veel. Ik streelde met mijn vingers over de bovenzijde waar kast één overging in kast twee, en twee overging in drie. Geen enkel hoogteverschil, ik bevoelde de voorzijde, glad, glad, overal hetzelfde platte vlak. Ik deed een paar stappen naar achteren, keek over de volle breedte en zei wel tien keer: oh, dit is zo super strak geworden. Misschien zei ik het wel twintig keer. Ik begon alle spullen op te ruimen, de boormachine, de schroefmachine, het gereedschap, ik liep van boven naar beneden en weer terug en iedere keer als ik de kast weer zag, zei ik: oh, dit is zo strak.

Het uitbroeden van het ei vergde meer dan een week. Al die tijd was mijn hoofd vol van afmetingen, logistieke vraagstukken en onvoorzienigheden en beroerden mijn vingers planken, boormachine, schroefmachine, verfroller, hamer, schroeven, spijkers, de stofzuigerslang. Geen ruimte voor verhalen of toetsenbord.

Grutten, boerenkoolchips

We aten grutten. Ik geloof niet dat ik ooit eerder grutten op had. Ongekookt leken ze op hazelnootkleurige mini-beukennootjes en op de verpakking stond dat het boekweit was, maar de doppen waren er vanaf en zonder doppen heet boekweit grutten. Op Wikipedia las ik dat je van grutten meel kunt maken om daarmee pannenkoeken te bakken bijvoorbeeld, glutenvrije pannenkoeken, maar in het recept dat ik aan het volgen was, moest ik de grutten toevoegen aan kort aangefruit komijn- en korianderzaad om het daarna te overgieten met water. Na vijftien minuten pruttelen proefde ik of de grutten gaar waren. Nog niet helemaal, ik voegde een beetje water toe. Toen de grutten een goede bite hadden liet ik ze onder een deksel droog stomen. Daarna voegde ik citroensap toe en peper en zout en proefde ik. In de oven stonden al een uur partjes biet en partjes ui met flink wat tijmtakken in het nat van olie, balsamicoazijn en bouillon te garen. Ik haalde de schaal uit de oven en dekte die af met aluminiumfolie. Ik draaide de oven iets lager en schoof een bakplaat met daarop in stukken gescheurde boerenkool vermengd met wat olie, peper en zout de oven in. Na acht minuten pakte ik twee kommen, schepte wat grutten onderin, legde daarop stukjes feta en de bietjes met ui en sprenkelde wat van het nat erover. Helemaal bovenop legde ik een handje boerenkoolchips.

R proefde de chips en zei: ‘Knap.’

Knapperig was het zeker.

Oud, nieuws

Vanochtend las ik over de basisbanen waartoe de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid oproept, banen in plaats van een uitkering als vangnet van de verzorgingsstaat. Ik dacht: ik word oud, ik ga de herhaling van de samenleving meemaken.