Ik was een tijdje weg van deze plek. Dat kwam door een flinke klus. Het was een klusklus, met hout, een rolmaat en boormachine, schroeven en spijkers en vooral heel veel nadenken, rekenen en tekenen. De klus broedde al een tijdje in mijn hoofd, maar het ei wilde niet gelegd worden. Het ging om de boeken, de romans met name. Die stonden op twee plaatsen: in de woonkamer en in de werkkamer. Ik heb ze liever bij elkaar, dat heb ik met alle spullen: één bak met daarin alle verfrollers, kwasten, roerhoutjes, het schuurpapier, het liefst naast de blikken verf; één doosje voor de sieraden; al het glaswerk in dezelfde kast. Overzicht. Klein geluk.
Romans hebben genoeg aan een schap van twintig centimeter diep en vijfentwintig centimeter hoog. Ik hield het meetlint langs alle grote romans. Voor romans zijn alle standaard boekenkasten te groot. Je bergt er vooral veel lucht in op. Internet bood maatwerk, de prijzen tuimelden moeiteloos een veelvoud van duizend euro in. Pas toen ik in mijn hoofd mijn vaag omlijnde plan niet langer in de woonkamer situeerde, maar in de werkkamer, rolde het ei in het nest.
Ver verwijderd van het kamerbrede werkkamerraam – waar de zon van ’s ochtends tot ver in de middag zijn warmte deelt en kleuren uit boekenkaften neemt als het de kans krijgt – is een lage wand tussen twee muren, daar paste mijn plan van vloer tot plafond en van muur tot muur tussen. Want net zo als ik er last van heb als spullen die bij elkaar horen niet bij elkaar zijn, kan ik er slecht tegen als kasten net niet passend zijn en er randjes en kiertjes overschieten. Ik tekende en rekende en kon alle benodigde planken precies uit drie osb-platen laten zagen. Ook daar hou ik van: dat zo’n plaat schoon opgaat. De jongens van de Hubo waren zo aardig het zaagwerk in hun bus te gooien en thuis te brengen.
Buiten zette ik twee schragen neer, pakte de schuurmachine en begon plank voor plank te schuren. Dat moet bij osb, het is fantastisch sterk hout omdat de vezels alle richtingen opgaan, maar je haalt er ook makkelijk je vingers aan open. Nadat ik alle planken geschuurd had, schoof ik een flinke ruimte vrij op de vloer van de werkkamer en begon ik met het maken van een koof over de volle breedte van de muur. Die koof heeft drie functies: het zorgt ervoor dat de kasten gegarandeerd in hetzelfde platte vlak staan én het geeft de benodigde afstand tot de vloer waardoor de onderste planken geen stofnest worden én – door die koof net zo wit te maken als plafond en zijmuren – zou het straks lijken alsof de kast zweeft.
Nadat ik de koof in elkaar geschroefd had, geverfd en op zijn plaats geschoven, begon ik de planken van de eerste kast aan elkaar te schroeven. Dat klinkt als een fluitje van een cent, maar het meeste werk ging zitten in hulpmiddelen bedenken om de boel haaks, vlak en met exact vijfentwintig centimeter tussenruimte aan elkaar te krijgen: zeven planken tussen twee staanders. Ook de tijd die gemoeid is met het voortdurend opzuigen van alle boorzaagsel moet je niet onderschatten. Ik was niet bezig in een timmerwerkplaats, maar in een kamer die voor de helft leeg was, en voor de andere helft vol stond met wat eerst in die lege helft had gestaan. ’s Avonds moest ik onder het bureau doorkruipen om de bureaulamp aan te knippen en het rolgordijn te laten zakken.
Toen de eerste kast klaar was, tikte ik een blik transparante beits open en lakte alle hout, behalve de zijkant waarop de kast rustte. Toen de kast droog was, legde ik ‘m op de voorkant, spijkerde een wit mdf-plaatje op de achterkant, riep R en samen tilde we de kast op de koof en schoven ‘m naar de linkerhoek. Daarna begon ik aan kast twee en toen die klaar was, schoof ik die aan de kant en vervolgens maakte ik kast drie. Over kast en twee en drie deed ik net zo lang als over kast één. Ik tikte het beitsblik weer open, lakte de nog ongeschilderde zijkant van de kast die al op de koof stond en daarna de twee andere kasten. Toen die droog waren, timmerde ik er de achterwandjes op en zette ze zo dat ik de nog niet gelakte zijkanten ook kon verven.
Ik ging thee zetten en ontbijten en de krant lezen. Toen ik daarmee klaar was, waren de zijkantjes voldoende droog. R was niet thuis, het was onmogelijk de kasten van 122 bij 180 cm in mijn eentje op te tillen, maar nu ik zover was ging ik niet wachten tot de avond. Ik pakte twee kistjes, tilde de ene kant van de kast op een kistje, daarna de andere kant op het andere kistje, bracht het geheel precies voor de koof, schoof de kast er voorzichtig op en duwde hem naar de rechterhoek. Nu moest alleen kast drie er nog op en tussen. Opnieuw gebruikte ik de kistjes, ik schoof het geheel precies voor de nog lege middenruimte en begon met kleine bewegingen afwisselend links en rechts de kast op de koof te schuiven. Af en toe gaf ik een duwtje tegen kast één of kast twee. Toen stond ie, geen millimeter te weinig, geen millimeter te veel. Ik streelde met mijn vingers over de bovenzijde waar kast één overging in kast twee, en twee overging in drie. Geen enkel hoogteverschil, ik bevoelde de voorzijde, glad, glad, overal hetzelfde platte vlak. Ik deed een paar stappen naar achteren, keek over de volle breedte en zei wel tien keer: oh, dit is zo super strak geworden. Misschien zei ik het wel twintig keer. Ik begon alle spullen op te ruimen, de boormachine, de schroefmachine, het gereedschap, ik liep van boven naar beneden en weer terug en iedere keer als ik de kast weer zag, zei ik: oh, dit is zo strak.
Het uitbroeden van het ei vergde meer dan een week. Al die tijd was mijn hoofd vol van afmetingen, logistieke vraagstukken en onvoorzienigheden en beroerden mijn vingers planken, boormachine, schroefmachine, verfroller, hamer, schroeven, spijkers, de stofzuigerslang. Geen ruimte voor verhalen of toetsenbord.