Donner

Een handvol medereizigers, in de metro is het niet moeilijk afstand te houden. Niemand hoeft knoppen aan te raken, de deuren gaan vanzelf open. Ook op het drukste metrostation van Nederland, waar op een normale dag – dat wat tot voor kort een normale dag was – gemiddeld meer dan 128 duizend mensen per dag in-, uit- en overstappen, is de afstand goed te bewaren. Niemand rent, niemand heeft haast. Boven op straat is het niet anders: zoals een zondagochtend om negen uur er hier uit moet zien.

In Donner is het voor een boekhandel in deze bijzondere tijd best oké. Maar voldoende ruimte, iedereen let op, iedereen heeft alle tijd om behoedzaam te manoeuvreren. Op de tussenverdieping bij de ramsj ligt Moeders zondag van Graham Swift voor 7,90 euro. Ik las vorige week een lovende recensie over Swifts nieuwste roman Hier zijn we, dat je er bij hem altijd bovenop zit, dat je ademloos leest en dat je na afloop toch nog steeds niet doorhebt hoe hij het heeft gedaan. Een superieure goochelaar. Ik lees een stukje, neem het boek mee. Bij het antiquariaat zijn de paden zo smal dat je slechts met ingehouden buik elkaar kunt passeren, maar er staat maar één man bij de literatuur, dus loop ik om via Geschiedenis en Tuinieren en sla vanaf de andere kant het literatuurpad in.

Dan naar beneden. Ik heb een boekenbon en ik heb een lijstje op mijn telefoon in Signal. Lees ik recensies die me nieuwsgierig maken, dan maak ik een foto van het boek en stuur die via Signal naar een zelfgemaakt groepje waarvan ik het enige lid ben. Judith Schalansky’s nieuwste boek Inventaris van enkele verliezen heeft een prominente display. Vorige week in Trouw zei ze dat je alles kunt projecteren op dat wat afwezig is, dat leegte uitnodigt tot invulling, maar dat mensen niet goed met leegte kunnen omgaan. Een vriend van haar die pastoor is zei eens: ‘God is dat wat ontbreekt.’ Ik lees een paar fragmenten, zet het boek weer terug. Dan valt mijn oog op Weersverwachting van Jenny Offill. Offill heeft een plekje op de lage presenteertafels. Haar eerdere Verbroken beloftes las ik al drie keer, elke keer denkend: hoe doet ze het toch, een compleet verhaal met die spaarzame pennestreken? Ik neem Weersverwachting naast Moeders zondag in mijn hand. Aan de andere kant van de lage tafel wandel ik langs De kolibrie van Sandro Veronesi, natuurlijk, die moet ik kopen, want het is het volgende boek van de leesclub die gepland staat voor 17 april.

In de boekenkasten aan de zijkant zoek ik bij de S ik naar ander werk van Judith Schalansky, ik pak De lessen van mevrouw Lohmark, lees een paar bladzijden, al na twee zinnen zit ik in het klaslokaal van biologielerares mevrouw Lohmark tussen de leerlingen in wiens ‘lege achterhoofden’ ‘de zomerverwachting’ ontkiemt. ‘Met zwembadogen, vette huid en zweterige vrijheidsdrang hingen ze op hun stoel en doezelden de vakantie tegemoet.’ Mevrouw Lohmark is niet het type dat slappe knieën krijgt wanneer net voor de zomervakantie iedere puntje tot drie cijfers achter de komma telt. ‘Voor de leerlingen was het sowieso het beste hun elk moment te laten voelen dat ze aan haar overgeleverd waren.’ Bij mevrouw Lohmark geen recht van inspraak en geen keuzemogelijkheid. ‘Niemand had een keus. Je had de teeltkeus en dat was het dan.’ Ik leg Mevrouw Lohmark op De kolibrie.

Bij de kassa krijg ik ook nog het boekenweekgeschenk van Annejet van der Zijl mee; in het leven voor corona zou de Boekenweek officieel al afgelopen zijn, maar alles is anders.

Even later bij de kapper, als ik wacht tot een andere klant haar handen heeft gewassen en met papieren doekjes droogmaakt, verwijder ik Weersverwachting, De kolibrie en Schalansky uit mijn Signal-lijstje.

Dierbare plek

We lopen over een zandpad, links en rechts bomen, verderop een vlakte met heel kort gras, en nog weer verderop en veel hoger dan aan de rand van de kuil waar wij zijn, opnieuw bomen en tussen die bomen af en toe een glimp van een wit landhuis. Overal vogelgezang, het gehamer van spechten. Af en toe andere wandelaars, we passeren elkaar op gepaste afstand.

R zegt dat waar nu dat korte gras is vroeger een grote zandvlakte was, restant van een enorme zandafgraving. ‘Eén keer per jaar was er in die kuil een feestje van ondernemers van graaf- en grondverzetmachines.’ Die rausden dan door het zand terwijl in witte feesttenten de drank vloeide en de deals met bouwers gesloten werden. De militairen van de nabijgelegen luchtmachtbasis oefenden er boven met hun helikopters. ‘We zagen een keer een soldaat in camouflage achter de rododendrons.’ Een soldaat tegenover een soldaat: dat was de oorlog waarop we ons toen voorbereiden.

Toen is: toen R derdejaars student was en stage liep in het landhuis waar jongeren zaten die een hoop gedoe achter de rug hadden en daar moesten leren hoe ze een gewoon leven konden leiden, op eigen benen konden staan. R leerde er zijn levensangst overwinnen. Hij denkt dat hij daarom zo van zand en dennen houdt.

We komen bij een lange laan die nu met oude steentjes beklinkerd is, maar toen een bospad was. Aan de laan ligt het landhuis. We lopen het pad naar het huis op. R wijst naar de ramen: daar was de woonkamer, daar de kamers van de jongeren, op zolder woonde een beheerdersechtpaar. Nu is het van Herman van Veen, het herbergt zijn kunstencentrum. We staan naast het huis, achter het huis zitten op ruime afstand van elkaar vier mensen in jassen rond een tafel. Ik herken de witte rand haar rondom de kale schedel van de zanger, muzikant, podiumkunstenaar. Natuurlijk, zijn optredens in het kader van zijn vijfenzeventigste verjaardag liggen ook stil. We lopen weer verder, slaan een bospad in. R zegt dat hij op twee manieren naar en van het dorp kon fietsen waar hij tijdelijk woonde: over de lange laan of door dit stuk bos. Door het bos was korter, dus was het R’s favoriete route, maar soms was het ’s avonds zo donker, dat de angst hem bekroop en hij toch omfietste.

Op een gegeven moment moest het behandelcentrum weg uit het huis, het landgoed werd privéterrein, gesloten voor publiek. Toen R en ik elkaar een paar jaar kenden, reed hij me er heen, we zwierven rondom de randen, de hekken. R vond het erg dat hij niet even naar die plek kon, om er te wandelen, te mijmeren, die plek waar de diepte van het leven een aanvang nam minder diep te worden, de angst voor het nachtelijk bos minder zwart, een goddelijke ingeving hem een weg wees uit de woestijn.

We lopen nu aan de hoge rand van wat ooit de zandkuil was. We gaan zitten op een bankje. Een 36 jaar rijpere versie van de R van toen zegt: ‘Het belang van dingen drong toen niet tot je door.’ Hij eet twee bananen, die gaan er goed in. ‘Als je jong bent, mis je context,’ zeg ik. ‘Je moet eerst de mier en de olifant in het vizier krijgen voor je iets kunt zeggen over de omvang van de muis.’

Straks rijden we vanuit het midden van het land terug naar huis, samen in een auto, filevrij: ieder detail is nu van uitzonderlijke betekenis.

Bij de oosterburen

Het was bij onze oosterburen niet anders dan bij ons. Ook de Müncheners hadden afgelopen weekend nog massaal op de terrassen gezeten in een aangenaam voorjaarszonnetje, waarna de horeca dichtging, en ook zij hamsterden wc-papier, conserven, rijst en pasta. In Berlijn was het al niet anders. Zelfs bij de Bio Laden waar alles twee keer zo duur is dan in een gemiddelde supermarkt, waren de schappen leeg. Onze vriendin die met een van de laatste vluchten uit Engeland was teruggekeerd naar de Duitse hoofdstad vroeg aan een medewerker of de winkel dicht moest. Hij begreep haar niet. Ze wees op de enorme gaten in het winkelgebit. ‘Ooh,’ zei hij, ‘om zes uur ’s ochtends is alles vol, maar dan komen de mensen.’ Ik vroeg haar hoe het in Engeland was. Daar deden de mensen nog verrassend luchtig, zei ze, al scheelde het dat de Engelsen van nature niet zo van het handen schudden zijn. Ondertussen lagen haar broer en neef die allebei voor een cruisemaatschappij varen, voor anker in de Atlantische respectievelijk de Indische Oceaan. Zonder passagiers. Op het cruiseschip van de broer hielden 530 medewerkers de boel draaiende. Wekelijks komt een bevoorradingsbootje langszij. Doel van de rederij is om het schip virusvrij door de crisis te krijgen, zodat het niet ontsmet hoeft te worden zodra de toeristen weer gaan komen. ‘Ik ben benieuwd hoelang ze dat vol gaan houden,’ zei ik.

Handelingsperspectief

De premier heeft gesproken, de strategie is duidelijk. Dat geeft handelingsperspectief. De sterksten werken door op plekken waar ze in contact komen met anderen en risico’s lopen, niet ongecontroleerd uiteraard en zo min mogelijk, maar toch. De sterksten gaan naar de winkel voor voedsel, niet alleen voor zichzelf maar ook voor de mensen die het virus slecht kunnen hebben. Een deel van hen die eropuit trekken zal door het minimale contact ziek worden en dat is goed. Er moet immuniteit ontstaan.

Dus ging ik vanochtend direct op pad (het risico dat ik op de zebra omver wordt gereden is deze dagen met negentig procent gedaald). Waar heeft de jarige trek in? Lekkere broodjes, een gekookt eitje. Dat moest lukken. Het was niet druk in de supermarkt, wel veel lege schappen. De broodjes die R zo lekker vindt, hoefde ik niet meer zelf met een tang in een zakje te doen, ze zaten al in zakjes. Ik pakte twee zakjes: eentje met twee bruine pistolets, een met twee witte. Aan een mevrouw die broden in de snijmachine legde vroeg ik om een roggebrood. Eén of twee?’ vroeg ze. ‘Eén,’ zei ik. Ze pakte het brood met haar blote handen. Maar die had ze natuurlijk goed gewassen. Mijn favoriete melk was er niet, voor de zekerheid nam ik een liter van een ander merk. Bij de zelfscankassa’s was het druk, daar kon ik nooit anderhalve meter afstand houden, dus ging ik naar een kassamevrouw die niks te doen had. Ik vroeg haar of het een beetje te doen was. ‘Het gaat, maar het is ook uitputtend.’ Vooral honderd keer hetzelfde grapje aanhoren, of mensen die dingen zeiden als: ‘Ik ben speciaal gekomen voor toiletpapier en nu is er niks.’ Met vuur in de ogen. En nee, met de zieken onder de collega’s viel het reuze mee.

Bij de groentevrienden keken ze verbaasd op om me zo vroeg te zien. Ik liep snel achter twee klanten langs en bemachtigde een ruime plek achterin de zaak. De groentevriend maakte thee voor me. Toen ik die op had, ging ik met een doos eieren, mandarijnen, peren en bananen weer naar huis. Thuis zag ik op de bon dat de lekkere broodjes in de bonus waren.

Vrijdag ga ik naar de kapper. Omzet genereren. Ook het geld laten rollen is een vorm van immuniteit kweken. Misschien ga ik dan ook even wat boeken kopen bij Donner. Ik las in de krant dat die nog niet werden gehamsterd.

Donkere kamer

‘Uw geboortedatum is 17 maart 1963?’ vroeg de laborante. ‘Klopt,’ zei R, ‘morgen is het zover.’ ‘O ja,’ zei de laborante. Ze duwde papieren handdoekjes tussen zijn buik en zijn spijkerbroek, spoot toen gel op zijn buik. Daarna begon ze met het platte witte doosje over R’s buik te manoeuvreren. De donkerblauwe gordijnen in het kleine kamertje waren dicht. Ik keek naar het scherm, maar zag geen foetus, ook geen baby. Ik wist niet wat ik kon zien, als je niet weet wat iets is, zie je het niet. Daarom keek ik naar het gezicht van de vrouw. Haar ogen waren voortdurend op het scherm gericht, haar hand bediende het witte doosje blindelings. Het onderzoek ging vlot, voortdurende maakte ze beelden, soms klikte ze en dan verscheen er een oranje kruisje op het scherm en dan klikte ze op een andere plek nog een keer en kwam ook daar een oranje kruisje. Van ander onderzoek wist ik dat je zo de afstand tussen twee punten kon meten. Ik zag haar gezicht geen keer veranderen, ingespannener worden, naar het scherm toe bewegen om het beter te zien. Ik had ook niet het idee dat ze met het witte doosje op R’s buik op één plek langer bleef stilstaan. Toen ze klaar was, gaf ze R papieren doekjes om de gel van zijn buik te vegen. ‘Ik ben laborante,’ zei ze, ‘de radioloog moet er nog naar kijken.’ Woensdag zou R de uitslag horen. Maar we konden rustig gaan slapen, zei ze, ze had niks geks gezien, we konden morgen ook gerust de verjaardag vieren. ‘Wel in klein gezelschap natuurlijk,’ zei ze.

80

Vandaag is mijn oom tachtig geworden. Op de app stippen we ook de toestand in het land, in de wereld aan. ‘Het is een verjaardag die ik niet gauw zal vergeten,’ schrijft hij. Andere jaren hadden hij en mijn tante op zo’n dag altijd wel wat buren en vrienden op de koffie, maar die zijn allemaal op leeftijd en dus is het nu niet verantwoord. ‘We moeten er samen maar wat van maken,’ schrijft hij. Mijn oom doet de boodschappen, mijn tante blijft binnen, want zij, in tegenstelling tot mijn oom, pakt ieder jaar de griep wel ergens mee. Morgen is R jarig, dan zitten R en ik in hetzelfde schuitje, moeten we er samen ook wat van maken. Ik kan op de cello al Happy Birthday spelen.

83

’83 kilo,’ zegt R. Ik frons een rimpel boven mijn neus. Da’s een kilo minder dan twee dagen geleden. En heel wat kilo’s minder dan, ja, dan wanneer? ‘Je hebt me toch altijd slank gewild?’ zegt hij en omhelst me. Ik leg mijn handen op zijn taille waar zolang als ik hem ken houvasthammetjes zitten – het woord love handles ontdekte ik pas toen R een ‘Life begins at 30’-beker kreeg met daarop ook woorden als hair loss, cholesterol en crows feet. Nu voel ik onder mijn handen niet veel meer dan de restanten van een sneeuwpop na vier dagen dooi.

Veel trek heeft R niet, ja, in vla, in appeltaart, in Bossche bollen, in chocolademelk. Maar alles bescheiden, kleine porties. Koffie is al weken vervangen door thee. Dat kan het gewichtsverlies verklaren. Maar wat verklaart dan weer die geringe trek? Ik ken R niet anders dan dat hij zelfs bij misselijkheid gewoon dooreet. Gisteren maakte ik met de venkel en de bleekselderij die er nog waren een couscoussalade met kruiden en walnoten. Toen hij die zag, zuchtte hij diep. ‘Je weet toch dat ik dat veel te zwaar vind.’

Ik weet niks meer. De kant-en-klare supermarktnasi met onduidelijke kipstukjes in vette satésaus ging er twee weken geleden prima in, evenals dikke erwtensoep, maar gewokte groenten zijn zwaar. Alles waar de tanden nog een duwtje op moeten geven, noemt hij rauw, zijn handen bedwingen zich om het bord niet weg te schuiven. Al veel langer is er iets met snijbiet en groene kool, met knolselderij en pastinaken, de aanblik of de lucht kan al te zwaar zijn. Het is zielig om te zien, het lange tandengeprik van zijn vork in dat loden voedsel. De couscoussalade viel gelukkig toch heel erg mee, er was eigenlijk niks aan de hand. ‘Sorry voor mijn gezeur over het eten gisteren,’ zegt hij iets na de melding over die 83 kilo.

Vandaag maak ik krieltjes uit de oven en daarbij gebakken sla met velderwtjes, een gekookt eitje en wat feta. Ik kijk hoe R de gewokte sla blad voor blad in stukjes van hooguit een halve centimeter snijdt en van het ei piepkleine dobbelsteentjes maakt: de kruimels roert hij door de velderwtjes. Van de krieltjes snijdt hij dunne plakjes, ieder plakje besmeert hij dun met mayonaise en stopt die dan in zijn mond. Ik heb alle tijd om te kijken, mijn bord is allang leeg.

‘Niet de feiten maar het verhaal dat we maken is van belang,’ zei schrijfster Judith Schalansky dit weekend in Trouw. Hoe beperkt een mens zich tot de feiten voor het lijden onder wat hij over die feiten denkt, begint? Ik zit op mijn handen, maar soms fladderen die handen los, dan ben ik een ongebakerde baby. Zijn er nog bakerdoeken in de winkel?