Aardappel

Drie vrouwen, vier mannen. Ze staan in een aards decor, letterlijk, bruine tinten, vooraan donkerder, verderop lichter. Nog verder een horizon, daarboven wolken, erachter opklaringen.

Rechts op de voorgrond een oudere man met een schop, hij lijkt de aarde los te woelen, in het midden een meisje en een jongen, ook allebei met een spade die ze dicht bij elkaar houden, alsof ze samen verantwoordelijk zijn voor een mooi gat, precies diep genoeg, precies groot genoeg. Links op de voorgrond een bukkende vrouw, zij legt een aardappel in een gat, niet het gat waar het meisje en de jongen nog mee bezig zijn, maar eentje die ze een minuut of wat eerder gemaakt hebben. Tussen de bukkende vrouw en de jongen is, verder weg, een vrouw met een theeketel en een mand te zien. Tussen het meisje en de oudere man, ook in de achtergrond, loopt een man met een houten kruiwagen. Hij lijkt op weg naar een figuur die rechts van de oudere man zichtbaar is, nog verder in de achtergrond. Ook hij is aan het werk op die aarde, al is onduidelijk wat hij doet.

Het tafereel dateert uit 1884. Je moet er voor naar een museum om te zien hoe dat vroeger ging, aardappels poten; of naar een moestuin, daar gaat het nog steeds zo.

Zouden mensen over een eeuw in een museum, of hoe die dingen in de tweeëntwintigste eeuw heten, naar een afbeelding of een filmpje van een aardappelpootmachine kijken en denken: tsjee, ja, zo deden de mensen dat honderd jaar geleden? Eten we dan nog net zo massaal aardappels in de vorm van patat of toegevoegd zetmeel? Hebben we daar nog trek in? Bestaat de aardappel over honderd jaar nog in de reguliere landbouw? Bestaat de mens dan nog?

Ik legde de kwestie voor aan R. Hij zei: ‘Welke kunstschilder schildert er vandaag de dag nog een aardappelpootmachine?’

Chocolade-ijs

We kwamen er niet uit, mijn tante en oom, R en ik. Maar wat gaf het. Dat we lekker discussieerden over de toestand van de jeugd van tegenwoordig en het niet eens werden, betekende dat we gezond waren, springlevend van lijf en geest, elkaar in de ogen konden kijken met tussen ons een lage tafel waarop mijn tante voortdurend lekkere dingen toverde.

Mijn oom vertelde over die keer dat hij bij zijn vader op bezoek ging in zijn verzorgingshuiskamer. Het was tegen acht uur ’s avonds. Moet je geen journaal kijken? vroeg mijn oom. Mijn opa had zijn hoofd geschud. Niks dan ellende.

Om elf uur vroeg mijn tante: Hebben jullie trek in ijs? Kijk, dat is nou zo leuk aan mijn oom en tante. Dat die op een tropische vrijdagavond gewoon een bak ijs met drie soorten chocola opentrekken en er zelf even gulzig van aten als de gasten.

Combine

Mijn broer stuurde me vandaag een filmpje waarop hij aan het dorsen is, de tarwe bij de boerderij. Vorige week was ik bij hem, toen was hij aan het combinen op het blok bij de betonnen pad en ging hij ’s avonds verder in de Noordpolder. Tussendoor kwam hij even koffiedrinken en een paar boterhammen eten. Zijn gezicht was stoffig, maar niet zo zwart als vroeger toen hij nog een combine zonder cabine had. De tarwe op het blok rondom de boerderij was vorige week nog niet rijp. Vandaag op deze tropische vrijdag kennelijk wel.

(Het zal nog vijf dagen duren voor ik het in de gaten krijg. De combine op het filmpje is weliswaar net zo geel als de combine waarop ik hem vorige week bezig zag, en mijn broer draagt een olijfgroene overall zoals hij die al zijn hele leven draagt, maar hij zit in de open lucht. Nergens een cabine! Is dit een oud filmpje? Fake news? Misschien draait hij die ouwe nog gewoon af en toe, zegt R. Heeft mijn broer die ouwe combine nog? Waar staat ie dan: in de loods? In de schuur?)

Lekke band

Vriendin Z appt: ‘Mijn fiets is kapot.’

‘Ooh wat is het probleem?’

‘Wiel.’

‘En wat is er met het wiel?’

‘Kapot. Het wordt zacht.’

‘Aah de band! Gaat het heel snel, het zacht worden? Ik bedoel: als je hem volpompt met lucht, hoe snel is hij dan weer zacht?’

Ze schrijft dat haar broer ermee naar buiten ging en dat ie toen zacht was. Ze stuurt me een filmpje van de fiets, ze wijst naar de plek waar de achterband op de grond staat, waar die plat is, ze zegt: ‘Kijk hier is zacht.’

Ik weet dat er een handpomp op de fiets zit. Ik stuur een YouTube-filmpje over hoe een band op te pompen. Omdat het daar met een gewone fietspomp gebeurt, maak ik nog een filmpje bij mijn eigen fiets, laat de handpomp zien en hoe die op het ventiel te doen.

Ik krijg een nieuw filmpje. Haar broer pompt en voelt af en toe aan de band. Dan schrijft ze: ‘Het gaat niet goed.’ Ze vraagt wanneer ik kan komen kijken. Ik zeg dat ik nu wel even kan komen. Ik pak onze fietspomp, wikkel er een handdoekje omheen, doe hem onder de snelbinders en fiets naar de andere kant van de wijk.

Als ik op een van de bellen op het grote bellenbord druk, komt er een jongen door de schuifdeuren van de flat naar buiten. Ik vermoed dat het Z’s broer is. Ik noem zijn naam, switch naar het Duits, ja hij is het, we wisselen niet meer dan vijftig woorden, hij heeft een bal in zijn handen, loopt ermee de zonnige middag in. Ik ga naar binnen, de lift in, de lift uit. Z ziet er goed uit. De fiets staat in de gang. Ik pomp de band op met mijn pomp. ‘Oooh,’ zegt Z, ‘dat is beter.’ Maar de band die niet veel profiel meer heeft, loopt weer net zo hard leeg. Eerst denk ik dat het aan het ventiel ligt, maar als ik die goed heb gedraaid, hoor en voel ik op één plek de lucht als een zomerbriesje uit de band ontsnappen. Ik zeg dat ik naar huis zal gaan om reparatiespullen te halen.

Op de terugweg probeer ik te bedenken of wij nog zo’n rood-wit-zwart reparatiedoosje hebben, en zo ja waar? Of heb ik dat bij de laatste grote opruimronde weggegooid, oud, uitgedroogd? Staand ik de keuken voor de kast met gereedschap concludeer ik dat ik het doosje heb weggegooid. Ik pak mijn portemonnee, stap weer op de fiets en stap af bij de fietsenmaker. Bij het afrekenen van het reparatiedoosje, 7,99 euro, vraag ik wat het vervangen van een achterband, binnen en buiten, kost. 26 euro materiaalkosten, dan nog het werkloon: 55 euro in totaal. Dan eerst dit maar even proberen, zeg ik.

In de gang van Z zetten we de fiets op zijn kop. Ik draai het ventiel los, zet een bandenlichter tussen velg en band, wip de band over de rand en zet de bandenlichter vast aan een spaak. Ik steek de tweede bandenlichter tussen velg en band, maar het rubber is oud en stijf, aan de rand zelfs wat brokkelig, wat ik ook probeer, de bandenlichter gaat er niet onder. Z is ondertussen op haar matje bezig oefeningen te doen die ze via internet op haar televisie ziet. Ik hoor veel sideplanks. Als ik het al bijna opgeef en Z zeg dat het misschien niet verkeerd is er een nieuwe binnen- en buitenband op te zetten en haar vertel wat een nieuwe binnen- en buitenband kosten en wat het loon van de fietsenmaker is, zegt ze: ‘Kan jij dat ook? Als we die banden zelf kopen?’ Z denkt dat ik alles kan. Maar het is de achterband: versnellingen, kettingkast, trommelrem, ik schud mijn hoofd.

Dan draai ik het wiel en probeer het nog een keer op een andere plek. Hier is het rubber beter en met de hulp van een theelepel als extra bandenlichter krijg ik de achterband over de velg. Ik haal de binnenband eruit. Z brengt een emmer water. Ik pomp de binnenband een beetje op, het lek is snel gevonden. Met een pen zet ik een groot kruis, dan is het een kwestie van: schuurpapiertje, solutie aanbrengen rond het lek, vijf minuten wachten, plakker op maat knippen, beschermfolie eraf halen en heel goed op het lek plakken. Dan nog een keer oppompen en kijken of er niet nog ergens een lek zit. Nee, gelukkig. Ik weet bijna zeker dat ik dit nooit eerder heb gedaan, een band plakken – vroeger thuis deed mijn vader het, op de middelbare school was er een tuinman die het klusje voor 2,50 gulden klaarde, heb ik daarna nooit meer een lekke band gehad? – en toch voelt het allemaal heel logisch en vertrouwd.

Z draait aan het voorwiel. Wat is het wiel is en wat de band? Ik wijs aan: wiel, spaken, binnenband, buitenband, ventiel. Ze heeft het nu gezien, de kwetsbaarheid van haar fiets die ze nog maar pas heeft en weet één ding: haar broer mag niet meer op haar fiets fietsen, die rijdt zomaar van stoepen af. Ik weet het nu ook: als er nog eens ergens een lekke band is, dan pak ik mijn reparatiedoos en klaar het klusje. Zo bevredigend.

Klimmers

In de pompoenplant verschijnt soms een nieuwe vrouwelijke bloem als uitbundige versiering op een bolletje pompoen ter grootte van een pingpongbal, maar waar zijn de mannelijke bloemen? Zonder bestuiving geen groei. Onlangs viel zo’n pingpongbal gewoon van de plant, ik vermoed dat ze het wachten op bestuiving beu was. Bij de courgette zag ik het ook een keer: een vrucht ter grootte van een kinderduim, geel al, stortte ter aarde.

Vandaag heeft een vrouwelijke courgettebloem haar bloemblad opengespreid. Ik knip de mannelijke bloem die gisteren zo mooi open stond maar zich nu dicht houdt, af, scheur voorzichtig het gele kroonblad weg en wrijf dan de eidooiergele meeldraad over de stempel van de vrouwelijke bloem. Ik bekijk de twee courgettes met de smalle schouders en de brede heupen die iets lager hangen, ze lijken op worstachtige ballonnen waarvan de tophelft niet wil opbollen, hoe hard je ook blaast. De ene dikke/dunne courgette is vijftien centimeter, de ander acht. Is daar bestuiving geweest, of krijg je dit als de bestuiving uitblijft? Dat laatste, lees ik op de site Groenteninfo.com. Geen bestuiving, dan ook geen bevruchting, en geen bevruchting, dan ook geen zaadvorming, en dat laatste is nodig om de vrucht goed uit te laten groeien. Wat ik nu zie is een heel klein beetje groei. Ik lees dat ik de misvormde courgettes onmiddellijk moet verwijderen om extra groeikracht voor de plant en voor nieuwe vruchtvorming vrij te maken.

De klimkomkommer die tussen de courgette en de pompoen in staat, is als een echt tussenkind de gemakkelijkheid zelve. Bestuift zichzelf, of heeft geen bestuiving nodig, ik hoef alleen maar iedere dag een rijp komkommertje te plukken en op te eten.

(Te veel) zelfinzicht

Kort geleden luisterde ik op één dag naar drie mensen die allemaal ergens mee zaten, ergens tegenaan liepen, ergens zorgen om hadden – zorgen en problemen die in alledrie de gevallen niet gering waren en de gezondheid in niet geringe mate een ongezonde kant opduwde – en die alledrie een bewonderenswaardige hoeveelheid oplossingen wisten op te sommen die ze vervolgens met alle mogelijke argumenten neersabelden, een lot dat ook de enkele denkrichting die ik aandroeg ten deel viel, als insecten die de uitgangen van alle cocons al hadden dichtgemetseld nog voor ze maar een begin hadden gemaakt met het leggen van een eitje.

Wat me eraan herinnerde dat ik nog een geschikt plekje moest vinden voor het insectenhotel. En dan ophangen natuurlijk.

Privé

Ik keek Zomergasten met strafrechtadvocaat Inez Weski. Had je vroeger de befaamde knipselmap waaruit journalisten voortdurend dezelfde ditjes en datjes-prak opduikelden en nog maar weer eens opwarmden als ze een bekend figuur gingen interviewen, tegenwoordig zijn internet, sociale media en praatprogramma’s de plastic soep waaruit de niet ter zake doende privé zaken – eetgewoontes, muziekvoorkeuren, ziektes, sportprestaties, liefdes, beroemde voorouders, vakantiebestemmingen, huizen, (klein)kinderen, vrienden en burenruzies – worden opgevist.

Je zou bijna vergeten dat het ook zonder kan, en Inez Weski liet zien hoe spannend televisie wordt als die ruis er niet is. Zonder familie, hobby’s, reizen, mislukte liefdes of uitspraken van oud-studiegenoten waren er geen makkelijke bruggetjes of afleidende verklaringen voor alle wijsheid, opvattingen en waarschuwingen die de strafrechtadvocaat ons schonk. Schone televisie zou ik het willen noemen.